ECLI:NL:RBOBR:2015:7773

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
4557437
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel of voortzetting van de arbeidsovereenkomst in het onderwijs met bedrijfseconomische redenen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoek van een werknemer, die in dienst was bij de Stichting Eindhovens Christelijk Voortgezet Onderwijs (ECVO). De werknemer, die arbeidsongeschikt was geraakt, verzocht om herstel of voortzetting van zijn arbeidsovereenkomst, nadat ECVO had aangekondigd zijn functie te beëindigen vanwege bedrijfseconomische redenen. De werknemer stelde dat er geen noodzaak was voor het vervallen van zijn functie en dat de beslissing van het UWV om toestemming te verlenen voor ontslag onterecht was. ECVO voerde aan dat de functie van de werknemer uniek was en dat er geen mogelijkheden waren voor herplaatsing binnen de organisatie. De kantonrechter oordeelde dat ECVO voldoende aannemelijk had gemaakt dat de arbeidsplaats van de werknemer verviel door noodzakelijke bedrijfseconomische maatregelen. Het verzoek van de werknemer werd afgewezen, evenals zijn verzoek om een billijke vergoeding, omdat er geen wettelijke basis voor was. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 4557437
Rolnummer: 15-650
beschikking van 22 december 2015 op een verzoek als bedoeld in artikel 7:682 BW
inzake
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven,
tegen:
de stichting
Stichting Eindhovens Christelijk Voortgezet Onderwijs,
gevestigd en kantoorhoudende te Eindhoven,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.W. Janse-Velema.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “ [werknemer] ” en “ECVO”.

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 22 oktober 2015 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;
b. het op 13 november 2015 ter griffie ontvangen verweerschrift met producties;
c. de nadere stukken die [werknemer] naar de kantonrechter en de wederpartij heeft gezonden en die op 23 november 2015 ter griffie zijn ingekomen.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2015. Ter zitting waren aanwezig de heer [werknemer] , bijgestaan door zijn gemachtigde, alsmede namens ECVO haar gemachtigde vergezeld door mevrouw [D] , directeur bedrijfsvoering en de heer [B] , directeur. De gemachtigde van zowel [werknemer] als ECVO heeft ter gelegenheid van de zitting pleitaantekeningen overgelegd.
1.3.
Ten slotte is beschikking nader bepaald op vandaag.

2.Het verzoek

2.1
[werknemer] verzoekt, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, kort weergegeven:
primair:
-- te bepalen dat ECVO de arbeidsovereenkomst met [werknemer] herstelt of althans de dienstbetrekking per 1 december 2015 voortzet, en
subsidiair:
-- te bepalen dat ECVO gehouden is het loon en de emolumenten aan te vullen tot 100% totdat hij ouderdomspensioen gaat ontvangen, dan wel ECVO te veroordelen om aan hem een billijke vergoeding te voldoen,
in beide gevallen met veroordeling van ECVO in de kosten van de procedure.
2.2.
[werknemer] legt daaraan het volgende ten grondslag.
Hij is in december 2014 arbeidsongeschikt geworden.
Op 17 maart 2015 (nog tijdens de arbeidsongeschiktheid) heeft ECVO hem medegedeeld dat binnen haar organisatie een reorganisatie zou gaan plaatsvinden als gevolg waarvan zijn functie zou worden opgeheven. De werkzaamheden die hij verricht vervallen niet, maar worden uitbesteed aan een ander (eenmans-)bedrijf, genaamd KRS. ECVO behaalt daardoor geen financieel voordeel.
ECVO is een financieel gezonde organisatie. Er is gezien de cijfers van ECVO geen noodzaak om zijn functie te laten vervallen.
De voorstellen die ECVO hem in het kader van de beëindiging van zijn dienstbetrekking heeft gedaan zijn niet redelijk of billijk. Hij gaat er in alle scenario’s financieel aanzienlijk op achteruit.
De beslissing van het UWV is onbegrijpelijk. Indien het UWV de standpunten van beide partijen serieus zou hebben beoordeeld, zou zij de ontslagvergunning niet hebben verleend. Het UWV heeft op onjuiste gronden geconcludeerd dat er bedrijfseconomische redenen zijn om tot een beëindiging van de dienstbetrekking te komen.
2.3.
ECVO voert aan dat de arbeidsplaats van [werknemer] als gevolg van bedrijfseconomische omstandigheden vervalt. [werknemer] bekleedde een unieke functie binnen haar organisatie zodat het afspiegelingsbeginsel niet van toepassing is. Er zijn binnen haar organisatie geen mogelijkheden om [werknemer] te herplaatsen in een andere passende functie. Het verzoek van [werknemer] tot herstel van de dienstbetrekking moet daarom worden afgewezen.
Zij heeft [werknemer] in de gelegenheid gesteld om op haar kosten een outplacementtraject te volgen, maar [werknemer] heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Voor het verzoek van [werknemer] tot toekenning van een billijke vergoeding ontbreekt een wettelijke grondslag, zodat het verzoek in zoverre eveneens moet worden afgewezen, met veroordeling van [werknemer] in de kosten van de procedure.
2.4.
Op de (overige) stellingen van partijen zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
a. [werknemer] , geboren op 14 december 1955, is op 1 juni 1999 bij ECVO in dienst getreden in de functie van Hoofd Facilitaire Dienst;
b. medio december 2014 heeft [werknemer] zich ziek gemeld;
c. op 17 maart 2015 heeft ECVO [werknemer] geïnformeerd over een op handen zijnde reorganisatie waarbij zijn functie zal worden opgeheven;
d. in de periode juni/juli 2015 hebben partijen gesproken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst waarbij ECVO ook diverse financiële scenario’s de revue heeft laten passeren;
e. [werknemer] is volledig hersteld per 20 juli 2015;
f. op 12 augustus 2015 heeft het UWV de volledige ontslagaanvraag op bedrijfseconomische gronden van ECVO ontvangen;
g. [werknemer] heeft op 24 augustus 2015 een verweerschrift ingediend bij het UWV;
h. op 27 augustus 2015 heeft het UWV toestemming verleend om de arbeidsverhouding met [werknemer] op te zeggen;
i. bij brief van 31 augustus 2015 heeft ECVO de arbeidsovereenkomst met [werknemer] , met inachtneming van de opzegtermijn van drie maanden, opgezegd per 1 december 2015.
3.2.
Het verzoek van [werknemer] is op 22 oktober 2015 ingekomen terwijl de arbeidsovereenkomst op 1 december 2015 is geëindigd. Het verzoek is dus tijdig ingediend namelijk binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
3.3.
Allereerst zal op het bezwaar van ECVO tegen het overleggen van nadere stukken door [werknemer] worden beslist. Het indienen van nadere stukken is, voor zover hier van belang, geregeld in artikel 2.2.9 procesreglement verzoekschriften rechtbank kantonzaken zoals dat met ingang van 1 juli 2015 geldt. Dit artikel luidt:

Nadere stukken moeten uiterlijk vijf dagen voor aanvang van de mondelinge behandeling worden ingediend, met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij. Na deze termijn ingediende stukken kunnen door de kantonrechter buiten beschouwing worden gelaten.”
Vaststaat dat de stukken op 23 november 2015 ter griffie zijn ingekomen terwijl de mondelinge behandeling op 26 november 2015 heeft plaatsgevonden. [werknemer] heeft derhalve de termijn van vijf dagen niet in acht genomen. De (nadere) stukken die [werknemer] heeft ingediend, voor zover ze niet al aan het verzoekschrift waren gehecht, zijn zonder uitzondering enkele maanden tot enkele jaren oud. Niet valt in te zien waarom [werknemer] die stukken niet tegelijk met het verzoekschrift had kunnen indienen. De nadere stukken van [werknemer] worden daarom bij de beoordeling van het verzoek buiten beschouwing gelaten.
3.4.1.
Volgens [werknemer] is er geen economische grond om zijn arbeidsplaats bij ECVO te laten vervallen. Hij acht zich in staat de werkzaamheden met betrekking tot het onderhoud van de gebouwen en de nieuwbouw te blijven verrichten zoals hij ook voorheen deed. Door het inschakelen van het bedrijf KRS zal ECVO voor hogere kosten komen te staan dan bij voortzetting van zijn dienstverband. Bovendien heeft ECVO een aanzienlijke winst behaald en bestaat er ook om die reden geen grond om het dienstverband te beëindigen. Het UWV had na een zorgvuldige bestudering van de standpunten van partijen geen toestemming mogen verlenen op de ontslagaanvraag. Aldus het standpunt van [werknemer] .
ECVO stelt dat de arbeidsplaats van [werknemer] is vervallen door maatregelen die om bedrijfseconomische redenen nodig zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering. [werknemer] had een unieke functie binnen haar organisatie, zodat toepassing van een bepaalde ontslagvolgorde niet aan de orde is. Er zijn binnen haar organisatie geen mogelijkheden om [werknemer] in een andere passende functie te herplaatsen.
3.4.2.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Vooropgesteld wordt, dat het een werkgever vrij staat om zijn onderneming zo in te richten dat het voortbestaan daarvan ook op langere termijn verzekerd is. Dat is niet alleen in zijn eigen belang, maar ook in het belang van het behoud van werkgelegenheid in het algemeen. Bij toetsing van die beslissing past een zekere mate van terughoudendheid. ECVO heeft zich tegenover het UWV daarover moeten verantwoorden. Het UWV heeft de door haar van ECVO verlangde informatie en de reactie van [werknemer] daarop getoetst en vervolgens beslist dat ECVO aannemelijk heeft gemaakt dat het verval van de arbeidsplaats noodzakelijk is in het belang van een doelmatige bedrijfsvoering.
ECVO heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden die er binnen haar organisatie liggen op het gebied van nieuwbouw en onderhoud inmiddels zodanig complex zijn dat zij daarvoor specialisten moet inhuren. Zij wijst in dat verband op de Europese aanbestedingsregels, kwaliteitscontrole nieuwbouw en de zeer geavanceerde installaties waarvan haar gebouwen zijn/worden voorzien. Dat er op dit gebied geen rol meer voor [werknemer] is weggelegd volgt in elk geval ten dele ook uit zijn eigen verklaring tijdens de mondelinge behandeling. In geval van onderhoud van installaties nam [werknemer] naar zijn zeggen altijd gespecialiseerde bedrijven in de arm. Daar komt bij dat ECVO, in verband met garantie-aanspraken ter zake van nieuwbouw en technische installaties, ook belang heeft bij het inschakelen van (gecertificeerde) specialisten.
De functie van [werknemer] , Hoofd Facilitaire Dienst, is een unieke functie binnen ECVO, zodat het afspiegelingsbeginsel niet van toepassing is. Ter zitting is door [werknemer] erkend, dat er binnen de organisatie van ECVO geen passende herplaatsingsmogelijkheden zijn; de functies van docent en conciërge komen daarvoor niet in aanmerking. ECVO heeft voorts onweersproken gestld, dat zij ook buiten haar eigen organisatie naar herplaatsingsmogelijkheden voor [werknemer] gezocht, tevergeefs. KRS wilde [werknemer] niet overnemen, omdat KRS uitsluitend met ZZP-ers werkt en daarnaast expertise verlangt waarover [werknemer] niet beschikt.
Voorts heeft ECVO voldoende aannemelijk gemaakt dat haar financiële situatie minder rooskleurig is dan de jaarrekening doet voorkomen. Het beeld wordt vertekend door een eenmalige en geoormerkte bate in 2014 van bijna € 700.000,00 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen heeft ECVO op redelijke gronden kunnen besluiten de functie van [werknemer] te laten vervallen. Het verzoek om de arbeidsovereenkomst te herstellen dan wel per 1 december 2015 voort te zetten wordt daarom afgewezen.
3.5.
Vervolgens moet worden beoordeeld of er grond is om een billijke vergoeding toe te kennen ten laste van ECVO zoals door [werknemer] is verzocht.
[werknemer] stelt in dat verband, dat hij financieel nadeel lijdt door de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
ECVO voert aan dat er geen wettelijke basis is voor een vergoeding. Zij wijst erop dat op grond van het "Besluit overgangsrecht transitievergoeding" (Stb. 2015, 172) geen transitievergoeding is verschuldigd.
De kantonrechter overweegt dat op verzoek van de sociale partners in de WWZ (Wet werk en zekerheid) is voorzien in de mogelijkheid om bij collectieve arbeidsovereenkomst (cao) af te wijken van de regeling inzake de transitievergoeding. Daarvan is in dit geval sprake. ECVO heeft onweersproken aangevoerd dat [werknemer] op basis van de CAO Voortgezet Onderwijs en de daarin opgenomen regeling recht heeft op een bovenwettelijke voorziening. [werknemer] krijgt op basis van zijn leeftijd en dienstverband in het onderwijs uitzicht op een werkloosheids- en bovenwettelijke uitkering tot aan, in ieder geval, zijn 65e jaar maar mogelijk tot aan zijn AOW-gerechtigde leeftijd.
De conclusie luidt dat het verzoek van [werknemer] tot vaststelling van een billijke vergoeding eveneens moet worden afgewezen.
3.6.
Gezien de aard van de procedure worden de daarmee gemoeide kosten tussen partijen gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
 wijst het verzoek af;
 bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
 wijst het meer anders verzocht af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2015.