ECLI:NL:RBOBR:2015:7662

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
295528 HA ZA 15-465
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling op onjuiste rekeningnummer komt voor rekening en risico van de schuldenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 30 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Heijmans Civiel B.V. en Waterschap De Dommel. Heijmans vorderde dat het waterschap niet bevrijdend had betaald op een onjuist rekeningnummer, nadat een factuur van € 433.182,40 was verzonden. Het waterschap had op 24 december 2014 betaald op een rekening die vermeld stond op een valse factuur, die door een derde was verwisseld met de echte factuur. De rechtbank oordeelde dat de betaling op het verkeerde rekeningnummer voor rekening en risico van het waterschap kwam, omdat het waterschap niet had voldaan aan de zorgplicht om te verifiëren dat het rekeningnummer correct was. De rechtbank verklaarde dat de factuur niet bevrijdend was betaald en veroordeelde het waterschap tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid voor het waterschap om de derde aan te spreken voor onverschuldigde betaling. Het vonnis benadrukt de verantwoordelijkheid van de schuldenaar bij girale betalingen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met rekeningnummers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/295528 / HA ZA 15-465
Vonnis van 30 december 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEIJMANS CIVIEL B.V.,
gevestigd te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat mr. B. Martens,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP DE DOMMEL,
zetelend te Boxtel, gemeente Boxtel,
gedaagde,
advocaat mr. F.F. Stiekema.
Partijen zullen hierna Heijmans en het waterschap genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 augustus 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 november 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Heijmans en het waterschap hebben een aannemingsovereenkomst gesloten waarop de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor geïntegreerde contractvormen (hierna: UAV-gc 2005) van toepassing zijn verklaard.
2.2.
Heijmans heeft op 4 december 2014 een factuur aan het waterschap verzonden voor een bedrag van € 433.182,40 inclusief btw. De factuur betreft een termijn van de aanneemsom van de onder 2.1 genoemde aannemingsovereenkomst.
2.3.
Na onderzoek - gestart nadat Heijmans vaststelde dat betaling van de factuur op haar rekening was uitgebleven - hebben partijen geconstateerd dat het waterschap op 8 december 2014 een andere factuur heeft ontvangen dan Heijmans op 4 december 2014 heeft verzonden. Kennelijk zijn partijen slachtoffer geworden van factuurfraude, waarbij een derde heeft bewerkstelligd dat een door Heijmans verzonden factuur (hierna: de echte factuur) is verwisseld met een andere factuur (hierna: de valse factuur).
2.4.
Op de echte factuur is het juiste rekeningnummer van Heijmans vermeld en op de valse factuur een ander rekeningnummer van een - vooralsnog voor partijen onbekende - derde (hierna: de derde).
2.5.
Het waterschap heeft op 24 december 2014 betaald op de rekening, die stond vermeld op de valse factuur. De betaling vond plaats door overmaking van het gefactureerde bedrag van de rekening van het waterschap bij de Nederlandse Waterschap Bank naar de op de valse factuur vermelde rekening van de derde bij ING Bank.

3.Het geschil

3.1.
Heijmans vordert:
(1) voor recht te verklaren dat de factuur van Heijmans Civiel B.V. van 4 december 2014 van een bedrag van € 433.182,40 niet bevrijdend door het waterschap is betaald;
(2) het waterschap te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Heijmans te
voldoen een bedrag van € 433.182,40, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf
3 januari 2015, verhoogd met twee procentpunten vanaf 2 april 2015, tot aan de dag der
algehele voldoening;
(3) het waterschap te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met
de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf de 15e dag na de dag van de uitspraak;
(4) het waterschap te veroordelen tot voldoening van de nakosten ter hoogte van
€ 131,00 dan wel — indien betekening van de uitspraak plaatsvindt — € 199,00.
3.2.
Het waterschap voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het geschil tussen partijen betreft het antwoord op de vraag of de schuld van het waterschap aan Heijmans - in rekening gebracht door de factuur van 4 december 2014 -rechtsgeldig is betaald door de onder 2.5 vermelde overmaking op 24 december 2014. De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op deze vraag ontkennend is en heeft daartoe als volgt overwogen.
4.2.
Niet in geschil is dat het waterschap aan Heijmans een bedrag verschuldigd was van € 433.182,40 uit hoofde van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst. Daarnaast staat vast dat de betaling van dit bedrag op een onjuist - dat wil zeggen: niet aan Heijmans toebehorend - rekeningnummer heeft plaatsgevonden. Ook staat vast dat Heijmans deze betaling niet heeft ontvangen, niet heeft bekrachtigd en daardoor ook niet is gebaat. In geschil is of het waterschap desondanks met die betaling jegens Heijmans bevrijdend heeft betaald.
4.3.
Anders dan partijen is de rechtbank van oordeel dat dit geschil niet kan worden geplaatst in de sleutel van artikel 6:34, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), dat luidt: “
De schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, kan aan degene aan wie betaald moest worden, tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger der betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald.”
Dit artikel ziet op de situatie dat is betaald aan een andere (rechts)persoon dan de schuldeiser, welke situatie zich hier niet voordoet. Het waterschap meende immers niet te betalen aan een ander dan Heijmans maar meende dat het onjuiste rekeningnummer aan Heijmans toebehoorde. Anders gezegd: het waterschap meende niet dat het betrokken rekeningnummer toebehoorde aan iemand die bevoegd was om de betaling namens Heijmans in ontvangst te nemen. Voor toepassing van artikel 6:34 BW is aldus geen plaats.
4.4.
De vraag die naar het oordeel van de rechtbank wel beantwoord moet worden is of het waterschap redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat moest worden betaald op het in de valse factuur vermelde rekeningnummer in die zin dat betaling op dat rekeningnummer jegens Heijmans bevrijdend zou zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht het waterschap dat niet om de volgende redenen. (a) Een geldschuld is een brengschuld. In geval van girale betaling geldt de bank als door de schuldeiser aangewezen plaats van betaling. Een girale betaling vindt plaats op het moment waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd. Dit samenstel van regels legt in beginsel de verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van een rechtsgeldige betaling bij de schuldenaar, in dit geval het waterschap.
( b) Dat de verantwoordelijkheid in eerste instantie bij de schuldenaar ligt, wordt versterkt door de (strekking van de) overeenkomst tussen partijen, die is opgesteld door het waterschap en waarvan deel uitmaken de door het waterschap gehanteerde algemene voorwaarden UAV-gc 2005. Heijmans heeft namelijk gefactureerd overeenkomstig de eisen die de aannemingsovereenkomst - op initiatief dus van het waterschap - daaraan stelde, namelijk door toezending van een schriftelijke factuur. Gesteld noch gebleken is dat Heijmans daarnaast iets heeft gedaan of gelaten wat de factuurfraude heeft bewerkstelligd.
( c) Binnen het waterschap is geconstateerd dat op de onderhavige factuur alsmede een tweetal daaraan voorafgaande facturen (die het waterschap niet heeft voldaan om redenen die er hier verder niet toe doen) een ander rekeningnummer was vermeld dan op eerdere facturen. Het waterschap heeft daar niet bij Heijmans naar geïnformeerd.
Kortom: (a) in beginsel is de schuldenaar ervoor verantwoordelijk dat het geld bij de schuldeiser terechtkomt, (b) Heijmans heeft conform overeenkomst gefactureerd en ook overigens niets gedaan wat de verantwoordelijkheid voor de betaling op het onjuiste rekeningnummer bij haar zou kunnen leggen en (c) het waterschap heeft geconstateerd dat een ander rekeningnummer werd gevoerd maar heeft daar geen actie op ondernomen jegens Heijmans. Onder deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien komt de omstandigheid dat de betaling op het verkeerde rekeningnummer heeft plaatsgevonden voor rekening en risico van het waterschap.
4.5.
Het waterschap heeft - voor het geval de rechtbank van oordeel mocht zijn dat geen bevrijdende betaling heeft plaatsgevonden, wat zo is - als subsidiair verweer aangevoerd dat integrale betaling van de betrokken factuur naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen is overwogen onder 4.4 volgt dat voor beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid geen plaats is, omdat geen feiten en omstandigheden aanwijsbaar zijn die nakoming van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden maken aangezien uit de gegeven feiten en omstandigheden juist volgt dat wat is gebeurd voor rekening en risico van het waterschap dient te komen. In wezen is sprake van een soort “ontvreemding” tijdens het “transport” waardoor het geld de schuldenaar wel heeft verlaten maar de schuldeiser niet heeft bereikt. Bij diefstal van geld tijdens een fysiek transport zou de uitkomst rechtens niet anders zijn. Bovendien valt niet in te zien waarom Heijmans genoegen zou moeten nemen met betaling van een lager bedrag nu Heijmans - uitgaande van hetgeen partijen daaromtrent hebben gesteld - geen verwijt gemaakt kan worden met betrekking tot hetgeen is gebeurd. Bovendien beschikt het waterschap over de mogelijkheid om de (vooralsnog onbekende) derde te zijner tijd aan te spreken op grond van onverschuldigde betaling, terwijl een rechtsgrondslag voor verhaal door Heijmans op die derde minder gemakkelijk kan worden aangewezen.
4.6.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de vorderingen voor toewijzing gereed liggen nu deze voor de overige onderdelen onbestreden is gebleven. Alleen op het punt van de wettelijke rente over de proceskosten ziet de rechtbank aanleiding de verschuldigdheid daarvan eerst te laten ingaan op de 15e dag na de betekening van de uitspraak.
4.7.
Het waterschap zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Heijmans worden begroot op:
- dagvaarding € 77,84
- griffierecht 3.864,00
- salaris advocaat
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 9.101,84

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de factuur van Heijmans Civiel B.V. van 4 december 2014 van een bedrag van € 433.182,40 niet bevrijdend door het waterschap is betaald;
5.2.
veroordeelt het waterschap om aan Heijmans te betalen een bedrag van € 433.182,40 (vierhonderddrieëndertig duizendéénhonderdtweeëntachtig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 3 januari 2015, verhoogd met twee procentpunten vanaf 2 april 2015, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt het waterschap in de proceskosten, aan de zijde van Heijmans tot op heden begroot op € 9.101,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt het waterschap in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat het waterschap niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kluin en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2015.