ECLI:NL:RBOBR:2015:7659

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2015
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
01/845709-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het in vereniging handelen in cocaïne en heroïne met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in vereniging handelen in cocaïne en heroïne. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk voorhanden hebben van 15,09 gram cocaïne en 26,98 gram heroïne. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 212 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank oordeelt dat de enkelvoudige fotoconfrontaties, die zijn gehouden ter verificatie van de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel, bruikbaar zijn voor het bewijs. De herkenningen van de verdachte door verschillende getuigen zijn voldoende betrouwbaar om als bewijs te dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, ondanks zijn ontkenning. De rechtbank overweegt dat de verdachte gedurende een lange periode actief was in de drugshandel en dat dit ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid van gebruikers. De rechtbank houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking is geweest, en legt een voorwaardelijke gevangenisstraf op om herhaling te voorkomen. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen behandeld, waaronder telefoons en een bromscooter, en heeft besloten tot verbeurdverklaring van deze goederen, aangezien ze zijn gebruikt bij het plegen van de strafbare feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845709-15
Datum uitspraak: 24 december 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
inschrijfadres [inschrijfadres] ,
verblijvende te [verblijfadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 december 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 november 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 februari 2015 tot en met 28 augustus 2015 te [plaats misdrijf] (telkens)
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een gebruikershoeveelheid van een materiaal bevattende heroine en/of een gebruikers hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde heroine en/of cocaine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 28 augustus 2015 te [plaats misdrijf] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 26,98 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 15,09 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs .

De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe is in de kern bezien aangevoerd dat de ontkennende verklaring van verdachte niet hoogst onaannemelijk is en dat er met betrekking tot feit 1 op zijn minst gerede twijfel bestaat dat verdachte de dealer is.
De rechtbank overweegt als volgt:
i.
Op 28 augustus 2015 zien twee verbalisanten iets wat lijkt op een overdracht tussen enerzijds een bestuurder op een groenkleurige bromfiets van het merk [bromfietsmerk] met het kenteken [kenteken] en anderzijds een ambtshalve bekende drugsgebruiker. Het vermoeden rijst bij de verbalisanten dat er een drugsdeal gaande is. De bestuurder van de bromfiets wordt vervolgens staande gehouden en de uitlevering van eventuele verdovende middelen wordt gevorderd. De bestuurder van de bromfiets verklaart geen drugs bij zich te hebben. Op de vordering van de politie om zijn identiteitsbewijs te tonen, pakt de bestuurder van de bromfiets uit een nektasje een pasje van de Belastingdienst en identificeert zich. Het blijkt verdachte te zijn. De verdachte wordt vervolgens door de politie aangehouden op verdenking van het handelen in verdovende middelen.
Het nektasje dat verdachte bij zich droeg, blijkt na onderzoek 87 bolletjes met verdovende middelen te bevatten, te weten 44 bolletjes met gebruikershoeveelheden cocaïne en 43 bolletjes met gebruikershoeveelheden heroïne. Het plastic van 41 bolletjes cocaïne was dichtgebrand. Tevens werden onder de verdachte een aantal mobiele telefoons inbeslaggenomen. Het betreft telefoons van de merken [mobielmerk 1] , [mobielmerk 2] , [mobielmerk 3] en [mobielmerk 4] . Onderzoek aan die telefoons leidt tot het bekend worden van een aantal drugsafnemers die het telefoonnummer van het [mobielmerk 4] -toestel in het bezit bij verdachte gebruiken om in contact te komen met hun dealer. Een aantal van die afnemers is vervolgens door de politie als getuige gehoord.
[afnemer 1] verklaart dat hij cocaïne kocht van twee personen. Eén van die personen kwam op een [bromfietsmerk] scooter. Bij deze persoon heeft hij zeer vaak cocaïne gekocht gedurende zeven maanden. Hij krijgt de drugs in een stukje plastic waarvan de bovenkant dicht gesmolten is. De politie toont vervolgens aan deze [afnemer 1] een foto van de verdachte. De getuige verklaart daarop dat dit de persoon is van wie hij drugs heeft gekocht.
[afnemer 2] verklaart bij de politie dat zij gedurende vijf maanden haar cocaïne koopt bij twee mannen die samenwerken. Ze gebruiken hetzelfde telefoonnummer en heten allebei [alias verdachten] . Zij kon zowel heroïne als cocaïne kopen. Een van de personen heeft zij gezien op een groene brommer van het merk [bromfietsmerk] . Als de getuige een foto van de verdachte wordt getoond, verklaart de getuige dat de afgebeelde persoon de man is op de [bromfietsmerk] , dat hij het vaakst kwam en dat zij gedurende vijf maanden cocaïne van hem kocht.
[afnemer 3] verklaart ongeveer 3 à 4 keer in de week cocaïne te gebruiken deze af te nemen van de persoon die in zijn telefoon staat. De drugs zaten in boterhamzakjes die dicht gebrand waren aan de bovenkant. De rechtbank stelt vast dat het telefoonnummer van deze afnemer voorkomt in de telefoon die onder de verdachte is aangetroffen. De afnemer verklaart dat de dealer zich [alias verdachten] noemde en als hem een foto van de verdachte wordt getoond verklaart hij dat de afgebeelde persoon de persoon is van wie hij drugs kocht.
Ten slotte is er ook nog de verklaring van de afnemer [afnemer 4] . Hij verklaart sinds zes maanden cocaïne te kopen van een persoon die zich [alias verdachten] noemt. Als hem een foto van de verdachte wordt getoond, dan verklaart de afnemer dat hij de afgebeelde persoon voor 100% herkent als de persoon die zich [alias verdachten] noemt.
ii.
De raadsman heeft ter terechtzitting van de rechtbank betoogd dat geen bewijswaarde kan worden toegekend aan de herkenning van verdachte door deze afnemers. Daartoe is aangevoerd dat in plaats van de nu gehouden enkelvoudige (opsporings)confrontatie er een meervoudige fotoconfrontatie had moeten plaatsvinden met alle bijbehorende waarborgen van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek.
iii.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Er staat geen rechtsregel aan in de weg dat de politie, zoals in de onderhavige zaak, in het kader van de opsporing naar strafbare feiten aan een getuige een foto toont van een persoon met de vraag of de daarop afgebeelde persoon door de getuige wordt herkend in verband met een strafbaar feit. Dat is ook niet het geval indien, zoals in deze zaak, het tonen van de foto van verdachte dient ter verificatie of falsificatie van het vermoeden dat de verdachte zich aan de handel in verdovende middelen heeft schuldig gemaakt. Niet gezegd kan dan ook worden dat een daarop volgende positieve herkenning door de getuige per definitie de vereiste betrouwbaarheid ontbeert en niet als overtuigend bewijs kan worden aangemerkt, omdat niet – hoewel dat wellicht wel de voorkeur had verdiend – een meervoudige fotoconfrontatie is toegepast. De rechtbank heeft tot taak om te beoordelen of de herkenningen van verdachte op de foto voldoende betrouwbaar zijn om deze voor het bewijs te gebruiken.
Hoewel het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (Besluit van 22 januari 2002, Stb. 2002, 46) niet van toepassing is op een enkelvoudige foto- of opsporingsconfrontatie zoals de onderhavige, kunnen de aanbevelingen uit dat Besluit wel een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenning bij zo een opsporingsconfrontatie. Zo kan bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenning van belang zijn of in het proces-verbaal van de herkenning nauwkeurig is opgenomen hoe de confrontatie heeft plaatsgevonden, welke opmerkingen c.q. vragen van de zijde van de politie op dat moment zijn gemaakt c.q. aan de getuige zijn gesteld en hoe en op basis waarvan de herkenning heeft plaatsgevonden.
Voor de betrouwbaarheid van de herkenning, kan bovendien van belang zijn of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken. De kwaliteit van de foto en de zichtbaarheid van verdachte daarop kunnen daarbij een rol spelen. Tot slot kan van belang zijn in welke hoedanigheid en frequentie waarnemer en dader elkaar eerder getroffen hebben.
Het voorgaande laat onverlet dat een positieve herkenning van een persoon door een getuige aan de hand van een foto van die persoon terwijl die persoon op dat moment als verdachte van een strafbaar feit bij de politie in beeld is c.q. al aangehouden is, met de nodige behoedzaamheid moet worden tegemoet getreden.
iv.
Deze behoedzaamheid in acht nemend, oordeelt de rechtbank de positieve herkenning van verdachte door de hiervoor genoemde afnemers betrouwbaar en dus bruikbaar voor het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aan de afnemers onafhankelijk van elkaar dezelfde foto van de verdachte is getoond, dat de verdachte daarop duidelijk en herkenbaar staat afgebeeld en dat het hier gaat om drugsafnemers die gedurende een langere periode meermalen per week verdovende middelen van hun dealer hebben afgenomen. De kans dat de positieve herkenning in een dergelijk geval op een vergissing berust, is aanzienlijk lager dan in het geval van een afnemer die slechts zeer incidenteel drugs van zijn dealer heeft gekocht. Geen van de getuigen heeft op enig moment bij confrontatie met de foto van de verdachte een voorbehoud bij diens herkenning gemaakt of anderszins uiting gegeven aan twijfel over de juistheid van zijn herkenning. Bovendien blijkt uit de processen-verbaal van verhoor van de afnemers op geen enkele wijze dat sprake is geweest van sturing of beïnvloeding door de verhorende verbalisant. Het enkele feit dat door de verbalisant slechts één foto is getoond maakt dit niet anders.
v.
Bovendien komt de positieve herkenning door de getuigen de nodige bewijskracht toe als daarbij in ogenschouw wordt genomen dat uit de verklaringen van de afnemers - in onderling verband en samenhang bezien - blijkt dat het gaat om een “dealergroep” bestaande uit ten minste twee personen die zich bedienen van de naam [alias verdachten] , dat verdachte één van die [alias verdachten] is en dat in ieder geval één van hen zich verplaatste op [bromfietsmerk] in combinatie met het gegeven dat de verdachte is aangehouden terwijl hij zich verplaatste op [bromfietsmerk] , in het bezit was van meerdere, op kenmerkende wijze voorverpakte gebruikershoeveelheden cocaïne en heroïne en in daadwerkelijk contact trad met bekende drugsgebruikers waarbij iets voorviel wat alle schijn van een drugsoverdracht had.
vi.
Voor het standpunt dat aan de verklaringen van de hierboven genoemde afnemers ook op het inhoudelijke vlak moet worden getwijfeld, ziet de rechtbank in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten. De getuigen zijn onafhankelijk van elkaar door de politie gehoord en hun verklaringen vinden op essentiële punten in elkaar en in objectief bewijsmateriaal bevestiging.
vii.
Al hetgeen hierboven is overwogen, in samenhang bezien met de inhoud van de bewijsmiddelen, is redengevend voor het oordeel dat de verdachte zich aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt. Niettemin ontkent verdachte iets met drugshandel te maken te hebben. Zijn verklaring komt erop neer dat hij inderdaad met een nektasje met daarin verdovende middelen is aangetroffen, maar dat hij dit nektasje in bewaring heeft genomen van een ander, van wie hij uit angst de personalia niet wil geven. Deze persoon kent hij niet goed, maar alleen van zien. Over de positieve herkenningen verklaart verdachte dat hij niet begrijpt hoe het kan dat hij door die afnemers is aangewezen als de persoon van wie zij de drugs afnamen. Dat moet op een vergissing berusten, aldus verdachte.
ix.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor als bewijs tegen hem is aangebracht, volstrekt onvoldoende is om gerede twijfel te zaaien over het daderschap van de verdachte. Niet alleen ligt het volstrekt niet voor de hand dat iemand een tas met naast een hoeveelheid verdovende middelen die op straat een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt ook nog contant geld en een dealertelefoon aan een ander in bewaring geeft, maar ook is de verklaring van verdachte niet voldoende ontzenuwend ten opzichte van het feit dat de verdachte bij zijn staandehouding uit diezelfde tas een hemzelf uit hoofde van zijn dienstbetrekking toebehorende pas van de Belastingdienst haalt en de betrouwbaar geachte herkenningen door de afnemers in combinatie met de door hun gegeven omschrijving van de dealer die op haar beurt overeenkomt met de verdachte en de wijze waarop hij door de politie is aangetroffen, in het bijzonder [bromfietsmerk] .
x.
Alles afwegende acht de rechtbank de verklaring van de verdachte onvoldoende geloofwaardig. Zij stelt deze terzijde en komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Al hetgeen door of namens de verdachte voor het overige nog is aangevoerd, is van onvoldoende gewicht om tot een andere weging en waardering van het bewijs en dus een ander oordeel te kunnen leiden.
xi.
Het verweer wordt dus verworpen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. tezamen en in vereniging met een ander, op tijdstippen in de periode van 01 februari 2015 tot en met 28 augustus 2015 te [plaats misdrijf] telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd, een gebruikershoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een gebruikers hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. op 28 augustus 2015 te [plaats misdrijf] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 26,98 gram, van een materiaal bevattende heroïne en ongeveer 15,09 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Ten aanzien van feit 1 en 2:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis;

Ten aanzien van het beslag:

onttrekking aan het verkeer van de goederen zoals vermeld op de kennisgeving inbeslagneming onder volgnummers 2, 3 en 4;
verbeurd verklaring van de bromscooter, merk [bromfietsmerk] en de telefoons, merk [mobielmerk 4] , [mobielmerk 3] en [mobielmerk 1] , zoals vermeld op de kennisgeving inbeslagneming onder volgnummers 1, 6, 7 en 8, nu dit voorwerpen zijn waarmee het strafbare feit onder 1 is gepleegd,
en
verbeurd verklaring van het geldbedrag van in totaal 260,91 euro zoals vermeld op de kennisgeving inbeslagneming onder volgnummer 5; nu dit geld verdiend is met de drugsdeals.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dealen in harddrugs gedurende een lange periode en op frequente schaal. Voorts is hij in het bezit geweest van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen.
Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Het moet worden aangenomen dat verdachte bij het plegen van deze feiten gehandeld heeft uit puur winstbejag..
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank overweegt dat conform de in de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten, die dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de op te leggen straf, alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats zou zijn. In verband met de ernst, omvang en duur van het bewezenverklaarde valt een dergelijke straf eenvoudig te rechtvaardigen. Nochtans zal de rechtbank niet overgaan tot een strafoplegging die hernieuwde vrijheidsbeneming van de verdachte zou betekenen. De verdachte heeft thans zijn leven op orde. Hij is getrouwd en woont samen, heeft geen schulden en uitzicht op een vaste baan. De rechtbank wil deze positieve stand van zaken niet frustreren.
Verdachte heeft 32 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. De duur van de onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming zal daarop bepaald worden. Ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten maar ook om de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking te kunnen brengen, zal verder een voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur worden opgelegd, te weten 180 dagen.
Daarnaast acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf van maximale duur passend en geboden.

Beslag.De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte en aan [afnemer 4] , nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze inbeslaggenomen goederen.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met behulp van welk het feit onder 2 is begaan. Daarnaast is de van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn, waarmee het feit onder 1 is gepleegd of door middel van het strafbare feit is verkregen;

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 33,
33a, 36b, 36c, 57
Opiumwet art. 2, 10.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd T.a.v. feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 212 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
T.a.v. feit 1, feit 2: Werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis
T.a.v. feit 1: Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten:
een telefoon, merk [mobielmerk 1] , zoals vermeld op de kennisgeving inbeslagneming onder volgnummer 8 aan verdachte;
een telefoon, merk [mobielmerk 1] , kleur zwart, zoals vermeld op de kennisgeving inbeslagneming onder volgnummer 9, aan [afnemer 4] geboren op [geboortedatum afnember 4] te [geboorteplaats afnemer 4] , wonende te [adres afnemer 4] . T.a.v. feit 1: Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
een bromscooter, [bromfietsmerk] , zoals vermeld op de kennisgeving inbeslagneming onder volgnummer 1;
een hoeveelheid geld in totaal 260,91 euro bestaande uit 9 biljetten van 20,= euro, 6 biljetten van 10,= euro, twee biljetten van 5 euro en 10,91 aan muntgeld, zoals vermeld op de kennisgeving van inbeslagneming onder volgnummer 5;
een telefoon, [mobielmerk 4] , zoals vermeld op de kennisgeving van inbeslagneming onder volgnummer 6;
een telefoon, [mobielmerk 3] , zoals vermeld op de kennisgeving van inbeslagneming onder 7.
T.a.v. feit 2: Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
de verdovende middelen, aantal 3x bolletjes wit, zoals vermeld op de kennisgeving inbeslagneming onder volgnummer 2;
de verdovende middelen, aantal 43 bolletjes bruin, zoals vermeld op de kennisgeving inbeslagneming onder volgnummer 3;
de verdovende middelen, aantal 41 bolletjes wit, zoals vermeld op de kennisgeving inbeslagneming onder volgnummer 4.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. F. Schneider, leden,
in tegenwoordigheid van Y.A.M. Janssen, griffier,
en is uitgesproken op 24 december 2015.
Mr. Schneider is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.