Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- de rechtbank de provisionele eis van EyeMedia heeft toegewezen, tot een bedrag van € 22.138,- met rente en kosten;
- de vordering van QsenceEWB in reconventie is afgewezen;
- de rechtbank iedere verdere beslissing in conventie heeft gereserveerd;
- de hoofdzaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een conclusie aan de zijde van EyeMedia, waarna QsenceEWB een antwoordakte kon nemen.
- de conclusie van repliek (na tussenvonnis) zijdens EyeMedia
- de conclusie van dupliek (na tussenvonnis) zijdens QsenceEWB.
2.De verdere beoordeling van het geschil
dat de filmpjes volgens wens (zoals vooraf afgesproken) en van hoge kwaliteit zouden zijn. Indien zou blijken dat de filmpjes niet naar de wens van Qsence zouden zijn en niet de toegezegde kwaliteit zouden hebben, zou de samenwerking direct beëindigd worden en Qsence niet gehouden kunnen worden tot verdere nakoming van de deelnameovereenkomst en afname van overige filmpjes”. De gestelde voorwaarden zijn tijdens het vooroverleg op 3 oktober 2013 op papier gezet, aldus QsenceEWB, die daarbij verwijst naar een gespreksverslag van die datum (prod. 14). EyeMedia stelt dat nu QsenceEWB daarna nog twee aanvullende overeenkomsten heeft gesloten (c en d) zonder enige voorwaarde te stellen en betalingstoezeggingen heeft gedaan, de overeenkomsten terdege bindend zijn.
nietstaan vermeld. De gestelde conditie, dat kortgezegd, bij ontevredenheid over de filmpjes de samenwerking direct beëindigd wordt en QsenceEWB niet gehouden kunnen worden tot verdere nakoming van de deelnameovereenkomst en afname van overige filmpjes, valt bovendien niet terug te lezen in het bewuste gespreksverslag waar QsenceEWB naar verwijst. Gelet op deze klaarblijkelijke tegenstrijdigheden in haar stellingen concludeert de rechtbank dat QsenceEWB de stellingen van EyeMedia onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Dat brengt mede dat uitgaan zal worden van een viertal deelnameovereenkomsten, waarbij QsenceEWB zich heeft verbonden tot in totaal 67 door EyeMedia te vervaardigen afleveringen. Aan bewijs ter zake komt de rechtbank dan ook niet meer toe.
Zij erkent één van deze facturen[voor de afleveringen 1 tot en met 12, rb]
slechts voor 50% voldaan te hebben. Zij heeft 50% opgeschort[…]
QsenceEWB heeft wegens de gebrekkige kwaliteit ook de betaling van de afleveringen 13 tot en met 16 opgeschort […]”(pnt 19 en 20 cvd). De rechtbank acht de stelling van EyeMedia over het aantal van 20 geproduceerde en uitgezonden filmpjes gelet op deze tegenstrijdige en ontwijkende antwoorden van QsenceEWB ongenoegzaam weersproken, zodat de juistheid van voornoemde stelling van EyeMedia tussen partijen is vast komen te staan. Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat in de overeenkomst sub b sprake is van 27 afleveringen, met een “start campagne” per 1 november 2012 en voorts als feit van algemene bekendheid dat volgens de kalender tussen 4 november 2012 en 16 maart 2013 ruim 19 weken zijn gelegen. Zulks brengt met zich dat QsenceEWB in beginsel aan EyeMedia verschuldigd is geworden voor deze 20 afleveringen een bedrag van € 1.000,-- + (19 x € 1.962,96 = 37.296,24) maakt € 38.296,24 ex BTW, wat neerkomt op
€ 46.338,45 incl. 21% BTW.
- op 19-12-2012 € 9.680,-- (met als omschrijving : factuurnr 12001507)
- op 23-01-2013 € 9.680,-- (met als omschrijving factuur 12001581)
- op 23-01-2013 € 4.840,-- (met als omschrijving 50 factuur 12001582 conform afspraak)
in totaal betaald € 24.200,-- zodat ter zake de genoemde 20 afleveringen in beginsel nog te betalen overbleef een bedrag van € 46.338,45 incl. BTW minus
€ 24.200,-- is per saldo
€ 22.138,45 incl. BTW(daarnaast maakt EyeMedia aanspraak op schadevergoeding ter zake de resterende 47 niet-geproduceerde filmpjes, waarover later meer).
“zou besloten hebben nieuwe facturen te maken”en
“Daarna zouden de oude vervangen facturen[…]
opnieuw gecrediteerd zijn …..”. De wanorde rond de declaraties is een belangrijke oorzaak voor deze procedure en het onbegrip tussen partijen, waarvoor EyeMedia volledig verantwoordelijk is, aldus QsenceEWB.
allevoor dit punt van belang zijnde nota’s ook door haar ontvangen, dus: niet alleen de creditnota’s waarvan QsenceEWB klaarblijkelijk verkoos om alleen díe bij akte van 20-08-2014 als productie over te leggen. Toen beweerde QsenceEWB nog (pnt 34 akte) dat
“als gevolg van de slechte kwaliteit van de geproduceerde films door EyeMedia worden de eerste drie facturen van 3 december 2012 (factuurnummer 12001509/ 12001507 en 12001508) op 14 december 2012 gecrediteerd (1201580 1201578 en 1201577)”. Voorts blijkt dat van een ontbrekend inzicht bij QsenceEWB in het uitstaand saldo
geen enkelesprake was gelet op de betalingstoezegging op 17 januari 2013, als blijkende uit de reeds in r.o. 4.2 van het tussenvonnis geciteerde e-mails:
€ 8.000,-- plus BTW = € 14.520,--.
”de laatste factuur[doelend op alléén factuur 15001582, ziende op de uitzendingen van januari 2013]
is slechts voor 50 % voldaan omdat QsenceEWB zich niet kon vinden in de kwaliteit van de door EyeMedia geproduceerde filmpjes en zij deze pas wilde voldoen op het moment dat de kwaliteit van de filmpjes zou verbeteren. QsenceEWB beroept zich aldus op een opschortingsrecht.”
“veel onduidelijkheid kan wegnemen omtrent de standpunten van partijen”(cvd pnt 32/33). De rechtbank overweegt hierover dat QsenceEWB ter gelegenheid van de wel gehouden comparitie voldoende gelegenheid heeft gehad haar standpunten voor het voetlicht te brengen en er dus geen aanleiding is een nieuwe comparitie te gelasten. Bovendien constateert de rechtbank dat QsenceEWB in deze procedure het bepaalde in art. 21 Rv heeft geschonden. Ingevolge dit artikel zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft QsenceEWB zich in deze procedure schuldig gemaakt aan het verdoezelen, verzwijgen en verdraaien van feiten. Dit blijkt onder meer uit de hierboven weergeven overwegingen omtrent de deelnameovereenkomsten “onder voorbehoud”, de beweringen over het aantal geproduceerde filmpjes, de procesrechtelijke gang van zaken rond het “in stappen” en selectief in de procedure brengen van creditnota’s en facturen, gecombineerd met het daarover innemen van wisselende stellingen en een vermeend ingeroepen opschortingsrecht. Het opduiken van een waarschijnlijk deels vervalst stuk in deze procedure, zie het tussenvonnis, laat de rechtbank buiten beschouwing, omdat de herkomst van die vervalsing niet is vast komen te staan. Voorts zou een tweede comparitie tot een verdere vertraging van de procedure leiden, hetgeen in strijd komt met het bepaalde in art. 20 Rv. De rechtbank wijst er daarbij op dat de duur van de procedure met name op het conto van QsenceEWB komt, aangezien zij zich bij antwoord en ter comparitie had beperkt tot het, onjuist gebleken, standpunt dat niet zij maar een ander de wederpartij van EyeMedia zou zijn (en toen verder inhoudelijk verweer achterwege liet).
9.947,00(3,5 punten × tarief € 1.421,00 × factor 2,0)
€ 22.138,45 incl. BTW,bij gebreke van enige aparte betwisting, verhoogd met de wettelijke handelsrente vanaf 20 februari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
€ 92.259,12,bij gebreke van enige aparte betwisting, vanaf 19 juli 2013 verhoogd met de wettelijke rente, evenwel gelet op de aard van de vordering, de rente als bedoeld in art 6:119 BW;
€ 1.918,98vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
€ 2.302,53, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
€ 13.764,82en de nakosten met de daarover gevorderde rente.
3.De beslissing
- een bedrag van € 22.138,45 incl. BTW (tweeëntwintigduizend honderdachtendertig euro en 45 eurocent), vermeerderd met de wettelijke handelsrente (6:119a BW) daarover vanaf 20 februari 2013 tot de dag van volledige betaling;
- een bedrag van € 92.259,12 (tweeënnegentigduizend tweehonderdnegenenvijftig euro en 12 eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 20 februari 2013 tot de dag van volledige betaling;
- een bedrag van € 1.918,98 (negentienhonderd en achttien euro en 98 eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 22 juli 2013 tot de dag van volledige betaling;
- een bedrag van € 2.302,53 (drieëntwintighonderd en twee euro en 53 eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,