ECLI:NL:RBOBR:2015:7444

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
23 december 2015
Zaaknummer
SHE 15/1614
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om aanwijzing als lokale publieke media-instelling door het Commissariaat voor de Media

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 december 2015 uitspraak gedaan in het geschil tussen de Haarense Omroep Stichting (HOS tv) en het Commissariaat voor de Media. HOS tv had verzocht om aanwijzing als lokale publieke media-instelling voor de gemeente Haaren, maar dit verzoek werd afgewezen. Het Commissariaat voor de Media had op 24 juni 2014 de Stichting Lokale Omroep Haaren (LOHA) aangewezen als lokale publieke media-instelling, en HOS tv's aanvraag afgewezen. HOS tv heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het advies van de gemeenteraad niet deugdelijk was en dat er strijdigheden waren met de Mediawet. De rechtbank oordeelde dat het Commissariaat voor de Media in redelijkheid de afwijzing van HOS tv's aanvraag heeft kunnen handhaven. De rechtbank concludeerde dat het advies van de gemeenteraad voldeed aan de zorgvuldigheidseisen en dat er geen zwaarwegende redenen waren om van dit advies af te wijken. De rechtbank verklaarde het beroep van HOS tv ongegrond en wees op het discretionaire karakter van de bevoegdheid van het Commissariaat voor de Media om een lokale publieke media-instelling aan te wijzen. De uitspraak benadrukt de terughoudendheid waarmee de rechtbank de besluiten van het Commissariaat voor de Media toetst, en bevestigt dat de gemeenteraad voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot zijn advies is gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1614

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2015 in de zaak tussen

Haarense Omroep Stichting HOS tv, te Helvoirt, eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
Commissariaat voor de Media, verweerder
(gemachtigde: mr. A.A.M. Elzakkers, te Den Haag).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Lokale Omroep Haaren, te Esch (gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder Stichting Lokale Omroep Haaren (hierna: LOHA) aangewezen als lokale publieke media-instelling voor de gemeente Haaren en het aanwijzingsverzoek van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 21 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 7 mei 2015 heeft verweerder een kennelijke verschrijving in het bestreden besluit gerectificeerd en op verzoek van eiseres een nuancering in een passage in dit besluit gemaakt.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015. Eiseres is bij gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder is tevens mr. F.A. de Lange verschenen. De derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op respectievelijk 15 juli 2013 en 29 augustus 2013 hebben eiseres en LOHA verweerder om aanwijzing als lokale publieke media-instelling voor de gemeente Haaren verzocht.
Op respectievelijk 12 augustus 2013 en 19 september 2013 heeft verweerder voormelde aanvragen doorgezonden aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren (hierna: het college) met het verzoek de gemeenteraad van de gemeente Haaren (hierna: de gemeenteraad) een advies als bedoeld in artikel 2:61, tweede lid, van de Mediawet 2008 te laten uitbrengen over de vraag of beide omroepen voldoen aan de eisen die artikel 2:61, tweede lid, van de Mediawet 2008 aan vorenbedoelde aanwijzing stelt.
Op de raadsvergadering van 21 november 2013 heeft de gemeenteraad vastgesteld dat LOHA en HOS beide voldoen aan vorenbedoelde eisen en heeft hij verweerder geadviseerd om vanaf 19 januari 2014 voor de komende vijf jaar de LOHA aan te wijzen als lokale publieke media-instelling.
Na kennisname van het advies van de gemeenteraad heeft verweerder eiseres en LOHA gehoord. Naar aanleiding van dit gehoor heeft verweerder de gemeenteraad verzocht zijn advies op een aantal punten toe te lichten. Op 6 mei 2014 heeft de gemeenteraad zijn advies nader toegelicht, waarna verweerder het primaire besluit heeft genomen.
Op 3 oktober 2014 heeft verweerder eiseres op haar bezwaar gehoord. Bij die hoorzitting waren ook LOHA, de gemeenteraad en het college vertegenwoordigd. Verweerder heeft het college vervolgens opgedragen om na te gaan of het samengaan van eiseres en LOHA tot de mogelijkheden behoort en, indien dat het geval is, dat samengaan te bevorderen.
Op 29 oktober 2014 heeft het college verweerder bericht dat tevergeefs meerdere pogingen zijn gedaan om tot een gesprek te komen.
Op 18 november 2014 heeft eiseres verweerder bericht dat zij met LOHA wil samengaan.
Op 2 december 2014 heeft eiseres verweerder bericht dat LOHA, gezien de gang van zaken tot dan toe, niet langer bereid was een gesprek met eiseres aan te gaan.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich – voor zover hier van belang en kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat geen sprake is van zwaarwegende redenen om aan te nemen dat het voorkeursadvies van de gemeenteraad ondeugdelijk is gemotiveerd of op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Volgens verweerder mocht het besluit daarom worden gebaseerd op het voorkeursadvies. Gelet daarop heeft verweerder de aanwijzing gehandhaafd.
3. De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid van verweerder om een lokale publieke media-instelling aan te wijzen, een discretionaire bevoegdheid betreft. De wijze waarop verweerder van die bevoegdheid gebruikmaakt, kan daarom slechts terughoudend worden getoetst. De rechtbank toetst daarom of verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
4. Voorts wijst de rechtbank er op dat, ingevolge artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verweerder zich ervan dient te vergewissen dat het onderzoek van de gemeenteraad dat heeft geleid tot een advies als bedoeld in artikel 2:61, derde lid, van de Mediawet 2008 op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Verder schrijft artikel 3:49 van de Awb voor dat verweerder dient te beoordelen of een zodanig advies deugdelijk is gemotiveerd. Uit artikel 3:50 van de Awb volgt dat verweerder in beginsel van een door de gemeenteraad uitgebracht wettelijk voorgeschreven advies als bedoeld in artikel 2.61, derde lid, van de Mediawet 2008 moet uitgaan en wanneer daar gegronde redenen voor zijn gemotiveerd van dit advies mag afwijken.
5. Eiseres heeft – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verweerder niet van het advies van de gemeenteraad heeft mogen uitgaan. Daartoe heeft eiseres gesteld dat sprake is van strijdigheden met de Mediawet in het Programmabeleidbepalend Orgaan (PBO) van LOHA, omdat één PBO-lid commercieel actief is op journalistiek vlak en één PBO-lid bestuurslid is bij de productiemaatschappij waarmee LOHA samenwerkt. Artikel 2, vijfde lid, van het Modelreglement PBO (het modelreglement), opgesteld door verweerder, kwalificeert dit soort lidmaatschappen als onverenigbaar met het PBO. Ook is verweerder voorbijgegaan aan het feit dat in het PBO van LOHA niet alle dorpskernen van de gemeente Haaren zijn vertegenwoordigd.
6. Voor het oordeel dat verweerder vanwege de samenstelling van het PBO van LOHA niet van voormeld advies heeft mogen uitgaan, bestaat geen grond. Het modelreglement kan als richtlijn worden gebruikt bij het samenstellen en functioneren van het PBO maar verplicht instellingen niet om het PBO op deze wijze vorm te geven. De omstandigheid dat in het PBO van LOHA niet alle dorpskernen van de gemeente Haaren zijn vertegenwoordigd, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat de gemeenteraad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat beide instellingen een representatief PBO hebben. In de passage van de ‘Toelichting advies gemeenteraad bij aanwijzing lokale publieke media-instelling’ waar eiseres in dit verband naar heeft verwezen, adviseert verweerder de lokale publieke media-instelling om “te kiezen voor afgevaardigden van overkoepelende organisaties en te streven naar een evenwichtige verdeling van de PBO-leden naar gemeente en/of dorpskern” en wordt dit dus niet verplicht. De beroepsgrond faalt.
7. Eiseres heeft voorts – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat zij in de gemeente Haaren een breder draagvlak heeft dan LOHA. Volgens eiseres heeft de gemeenteraad in zijn advies gesteld dat LOHA een breed draagvlak heeft, zonder te motiveren waar dat uit blijkt. Eiseres heeft er op gewezen dat sprake is van verschillen in draagvlak tussen de besturen. Zo heeft eiseres bestuursleden uit drie van de vier dorpskernen, terwijl LOHA bestuursleden uit één dorpskern heeft. Ook heeft eiseres aangevoerd dat de gemeenteraad in zijn advies ten onrechte heeft gesproken over financieel wanbeleid bij haar en dat dit in strijd is met het verbod op détournement de pouvoir. In dit verband heeft eiseres gesteld dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat zij de afgelopen jaren geen bekostiging als bedoeld in artikel 2.170 van de Mediawet 2008, van de gemeente Haaren heeft ontvangen.
8. De rechtbank stelt aan de hand van het advies van de gemeenteraad vast dat volgens de gemeenteraad zowel eiseres als LOHA een representatief PBO heeft en aan de eisen van de Mediawet 2008 voldoet. Indien beide instellingen aan de vereisten voldoen, staat het de gemeenteraad vrij om bij het bepalen van zijn voorkeur andere omstandigheden mee te wegen. Volgens de gemeenteraad zijn de verschillen in samenstelling van beide PBO’s beperkt en is zijn keuze voor LOHA voornamelijk gebaseerd op de mate waarin hij de overtuiging heeft dat de gekozen instelling gericht is op het verzorgen van een media-aanbod dat gericht is op de bevrediging van de maatschappelijke behoeften die in de gemeente Haaren leven. Volgens de gemeenteraad heeft LOHA een veelzijdiger PBO dan eiseres omdat in het PBO van LOHA de sector kunst en cultuur is vertegenwoordigd, wat bij eiseres niet het geval is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de gemeenteraad voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot zijn advies is gekomen. Anders dan eiseres heeft gesteld, bestaat geen grond voor het oordeel dat de gemeenteraad bij zijn advisering niet over het op 1 mei 2013 door eiseres aan het college toegezonden beleidsplan zou hebben beschikt. Hierbij is in aanmerking genomen dat de vertegenwoordiger van de gemeenteraad tijdens de hoorzitting van 3 oktober 2014 heeft verklaard dat de gemeenteraad altijd van voldoende informatie was voorzien en de benodigde informatie heeft kunnen wegen. De rechtbank ziet in voormelde stelling van eiseres geen aanknopingspunten voor de conclusie dat niet van de juistheid van deze verklaring zou kunnen worden uitgegaan. De omstandigheid dat de gemeenteraad ook ervaringen met eiseres uit het verleden in zijn beoordeling heeft betrokken, doet aan het voorgaande niet af. De stelling van eiseres dat in strijd met het verbod van détournement de pouvoir is gehandeld, faalt reeds omdat uit het aanvullend advies van de gemeenteraad blijkt dat de financiële positie van eiseres, wat daar verder ook van zij, geen rol heeft gespeeld bij het bepalen van de voorkeur voor LOHA. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het advies voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheideisen en dat verweerder in wat eiseres heeft gesteld geen reden heeft hoeven zien om van dit advies af te wijken. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de aanwijzing van LOHA als lokaal publieke media-instelling en de afwijzing van de aanvraag van eiseres mogen handhaven. De desbetreffende beroepsgronden slagen niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzitter, en
mr. M.L.W.M. Viering en mr. P.H.C. Schoemaker, leden, in aanwezigheid van
mr. C.G.M. Kosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.