Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Albert Heijn B.V., de vestiging aan de Molenhoekpassage 5 te Rosmalen, welke onder rechtstreeks beheer staat van de hoofdvestiging te Zaandam, kantoorhoudende te Zaandam aan de Provincialeweg 11,
1.De procedure
2.Het verzoek
3.De beoordeling
Alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval kan worden beoordeeld of en in hoeverre aan iemand die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, de eis kan worden gesteld, dat hij rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen treft. Daarbij dient te worden gelet niet alleen op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en op de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136.)
Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat zij, toen ze op de grond lag, een natte plek zag en losliggende bloemblaadjes. Ter plaatse was een oudere vrouw die erg boos werd en riep: “kunnen jullie die bloemblaadjes niet opruimen?!”. Zij ging de losse blaadjes bij elkaar leggen en tevens verhaal halen bij de medewerkster die op dat moment de servicebalie van Albert Heijn bemande. Bij het verzoekschrift zijn tevens twee verklaringen gevoegd. Eén verklaring van mevrouw [naam 2] en één verklaring van de heer [verzoekster] . Mevrouw [naam 2] heeft verklaard dat zij ná de valpartij van [verzoekster] een vrouwelijke medewerkster van Albert Heijn heeft gezien die een stapeltje (bloem)blaadjes aan het opvegen was en de vloer ging dweilen. De heer [verzoekster] , bedrijfsleider heeft verklaard dat hij op vrijdag 3 april 2015 rond 13:15 uur met rookpauze ging en hij, toen hij zijn winkel verliet, zag dat er wat commotie was. Er was schijnbaar een mevrouw gevallen vóór de bloemenstand van Albert Heijn en hij zag dat er een aantal grote karren met nieuw aangekomen bloemen in en vóór de bloemenstand van Albert Heijn stond. De vloer was bevuild met bloemblaadjes en de vloer was ook nat. Er was een hoopje blaadjes bij elkaar geveegd, maar dat lag naast de pilaar met de postzak van PostNL. Het was ontzettend druk in de passage en mensen moesten om de bloemkarren heenlopen die eigenlijk ook in het looppad stonden.
Albert Heijn betwist de verklaring van mevrouw [naam 2] en de heer [verzoekster] dat de bloemblaadjes later zijn opgeveegd. Bij gebrek aan wetenschap wordt ook betwist dat er op de bewuste goede vrijdag emmers hebben gestaan bij de bloemenstand en dat er actiecontainers in het looppad hebben gestaan. Bevoorrading (met rolcontainers) kon op dat moment niet hebben plaatsgevonden, aldus Albert Heijn, want dit gebeurt normaliter rond 16.00 uur.
Verder voert Albert Heijn in dit verband aan dat niet vaststaat dat [verzoekster] ten val is gekomen door bloemblaadjes afkomstig van bloemen die door Albert Heijn werden verkocht. Schuin tegenover de bloemenstand van Albert Heijn bevindt zich een andere bloemist, die veel van zijn bloemen buiten heeft staan.
heeft deze laatste stelling van Albert Heijn gemotiveerd betwist middels de door haar getoonde videobeelden en hetgeen de gemachtigde van [verzoekster] heeft verklaard over een gesprek dat zij met de heer [naam 3] , eigenaar van bloemenwinkel [winkel] heeft gehad, welke is gelegen schuin tegenover de winkel van Albert Heijn, zo’n 7 of 8 meter verwijderd van de bloemenstand van Albert Heijn. De heer [naam 3] heeft aangegeven dat aan de kant van zijn winkel waar [verzoekster] ten val is gekomen, alleen planten in potten staan en geen snijbloemen. Tevens gaf hij volgens de gemachtigde van [verzoekster] aan dat het soms best druk kan zijn bij de servicebalie van Albert Heijn en dat opruimwerkzaamheden en schoonmaakwerkzaamheden wel eens blijven liggen.
Nu Albert Heijn geen andere argumenten heeft aangevoerd op grond waarvan tot een andere toedracht van het ongeval kan worden geconcludeerd, is de rechtbank van oordeel dat Albert Heijn de door [verzoekster] gestelde toedracht van het ongeval onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Dit heeft tot gevolg dat de door [verzoekster] gestelde toedracht als vaststaand zal worden aangenomen. Gelet op het in overweging 3.3. t/m 3.6. overwogene is Albert Heijn aansprakelijk op de voet van artikel 6:162 BW. De verzochte verklaring voor recht dat Albert Heijn jegens [verzoekster] aansprakelijk is voor de gevolgen van haar val op 3 april 2015 door losliggende bloemblaadjes die afkomstig zijn van de supermarkt van Albert Heijn is dan ook toewijsbaar.