6.7Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waarom handhavend optreden in dit geval niet onevenredig is.
Ten tijde van het bestreden besluit ging verweerder nog uit van een afwijking van de bouwvergunning met 5 cm. Naar nu is gebleken is de zijmuur 18 tot 30,5 centimeter in zuidoostelijke richting geplaatst en is daarmee 13 tot 25,5 cm op het perceel van [belanghebbende] gebouwd. Evenals in de hiervoor, in rechtsoverweging 6.1, aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2014, zou handhavend optreden er daardoor toe leiden dat ofwel het gehele bouwwerk zou moeten worden afgebroken, ofwel de gehele zijmuur van het bouwwerk over een aanzienlijke afstand zou moeten worden verplaatst, om het bouwwerk met de bouwvergunning in overeenstemming te brengen.
Omdat verweerder in het bestreden besluit nog uitging van een overschrijding met 5 cm, wat bij herstel een veel geringere bouwkundige ingreep vergt dan bij de thans vastgestelde overschrijding, heeft geen correcte afweging plaatsgevonden in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van handhavend optreden. Niet valt uit te sluiten dat, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2014, die afweging anders zal uitvallen. Naar het oordeel van de rechtbank zou in die afweging de bereidheid van eiser en/of [belanghebbende] , om in onderling overleg tot afspraken over compenserende maatregelen te komen, een belangrijke rol moeten spelen. Het bewerkstelligen van het bouwen overeenkomstig de bouwvergunning heeft ingrijpende gevolgen, terwijl het tussen eiser en [belanghebbende] bestaande geschil langs civielrechtelijke weg oplosbaar lijkt en het bestuursrecht zich minder leent voor de oplossing van tussen buren bestaande problemen. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij nog steeds bereid is om op die wijze tot een oplossing te komen.
De rechtbank wijst er in dit verband op dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat, als eiser en [belanghebbende] hun civielrechtelijke problemen oplossen en vastleggen in een overeenkomst, verweerder op bestuursrechtelijk gebied alle medewerking wil verlenen om de situatie te legaliseren. Verweerder heeft in dit verband benadrukt dat wel sprake moet zijn van bouwen in de perceelsgrens.
Eisers beroepsgrond betreffende de evenredigheid van handhaving slaagt.
7. Het beroep is, gelet op het voorafgaande, gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
8. Naar het oordeel van de rechtbank leent deze zaak zich, gelet op het door verweerder, naar aanleiding van deze uitspraak te verrichten onderzoek op het snijvlak van het civiele en het bestuursrecht, niet goed voor toepassing van een bestuurlijke lus. Voor het zelf in de zaak voorzien ziet de rechtbank geen ruimte. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank zal hiervoor geen termijn stellen.
9. Om te voorkomen dat, ten gevolge van deze uitspraak, een dwangsom wordt verbeurd, ziet de rechtbank aanleiding om, bij wijze van voorlopige voorziening, te bepalen dat de door de voorzieningenrechter uitgesproken schorsing van het besluit van 2 juli 2015 voortduurt tot zes weken nadat verweerder opnieuw op het bezwaar zal hebben beslist.
10. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten bedragen, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 980,00, voor door een derde verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 490,00, wegingsfactor 1).
11. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 moet vergoeden.