ECLI:NL:RBOBR:2015:7032

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
01/860303-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met gecompliceerde polsbreuk

Op 10 december 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 18 februari 2015 te Oudheusden. De verdachte, bestuurder van een personenauto, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag, wat leidde tot een aanrijding met een fietser, die daarbij een gecompliceerde polsbreuk opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel verblind door de laagstaande zon, onvoldoende had geverifieerd of de weg verkeersvrij was en geen voorrang had verleend aan de fietser. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het primair ten laste gelegde, namelijk het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het subsidiair ten laste gelegde, het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg, werd wel bewezen geacht. De rechtbank legde een geldboete op van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860303-15
Datum uitspraak: 10 december 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 oktober 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 februari 2015 te Oudheusden, gemeente Heusden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Vestingstraat zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, gekomen ter hoogte van de afslag/toerit van de N267 (zijnde een provinciale weg, gelegen aan die Vestingstraat) -terwijl hij, verdachte, verblind werd door de laagstaande zon, althans terwijl de laagstaande zon zijn, verdachte's zicht op de weg belemmerde en/of beperkte- linksaf te slaan, althans doende te zijn om linksaf te slaan en/of zich er daarbij niet, althans niet voldoende, van te vergewissen of de weg ter plaatse verkeersvrij was en/of geen voorrang te verlenen aan een hem op diezelfde weg uit tegengestelde richting tegemoetkomende en/of op korte afstand genaderde fietser (genaamd [slachtoffer] ), waardoor, althans mede waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen dat door verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) en die fiets, waardoor de bestuurder van die fiets ( [slachtoffer] ), zwaar lichamelijk letsel, te weten een (gecompliceerde) breuk van de rechterpols werd toegebracht, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 februari 2015 te Oudheusden, gemeente Heusden, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Vestingstraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
immers heeft/is verdachte rijdende op die Vestingstraat en gekomen bij de afslag/toerit van de N267 (gelegen aan die Vestingstraat)
-terwijl hij, verdachte, verblind werd door de laagstaande zon, althans terwijl de laagstaande zon zijn, verdachte's zicht op de weg belemmerde en/of beperkte- linksaf geslagen, althans doende te geweest om linksaf te slaan en/of heeft hij zich er daarbij niet, althans niet voldoende, van vergewist of de weg ter plaatse verkeersvrij was en/of heeft (vervolgens) geen voorrang verleend aan een hem op diezelfde weg uit tegengestelde richting tegemoetkomende en/of op korte afstand genaderde fietser (genaamd [slachtoffer] )
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde.

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat, los van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende bewijs voorhanden is om het bestanddeel zwaar lichamelijk letsel dan wel zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan te kunnen bewijzen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.

Voor de beantwoording van de vraag of het handelen van verdachte een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte reed met zijn personenauto over de Vestingstraat in Oudheusden. Op de kruising van de Vestingstraat met de toerit van de N267 sloeg verdachte linksaf. Daarbij heeft verdachte geen voorrang verleend aan een hem op diezelfde weg uit tegengestelde richting tegemoetkomende fietser (genaamd [slachtoffer] ). Verdachte wist dat het hem tegemoetkomende wegverkeer ter plaatse voorrang had en was, aldus zijn eigen verklaring ter zitting, ter plaatse goed bekend. De zon stond op dat moment laag en zodoende werd het zicht van verdachte beperkt. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden verdachte hadden moeten bewegen tot extra voorzichtigheid. Enkel door de kruising stapvoets te naderen of op de kruising te stoppen had verdachte zich kunnen verzekeren van een goed zicht én van de tijd om te anticiperen op eventueel naderend verkeer. Niettemin is verdachte -volgens getuigenverklaringen vrij plots- linksaf geslagen met een snelheid van ongeveer 25 kilometer per uur en heeft hij het slachtoffer pas op het allerlaatste moment gezien waardoor hij niet adequaat heeft kunnen reageren.
Door in deze omstandigheden geen voorrang te verlenen aan de fietser, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank gevaar en hinder veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, welk gevaar zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, getuige het ongeval. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde, zoals hierna onder de bewezenverklaring omschreven, dan ook wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
(subsidiair)
op 18 februari 2015 te Oudheusden, gemeente Heusden, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Vestingstraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd,
immers is verdachte rijdende op die Vestingstraat en gekomen bij de afslag/toerit van de N267 (gelegen aan die Vestingstraat) -terwijl de laagstaande zon zijn, verdachte's, zicht op de weg beperkte- linksaf geslagen en heeft hij zich er daarbij niet voldoende van vergewist of de weg ter plaatse verkeersvrij was en heeft (vervolgens) geen voorrang verleend aan een hem op diezelfde weg uit tegengestelde richting tegemoetkomende en op korte afstand genaderde fietser (genaamd [slachtoffer] ).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Vrijspraak van hetgeen verdachte onder primair is ten laste gelegd.
Bewezenverklaring van hetgeen onder subsidiair is ten laste gelegd. Daarvoor dient te worden opgelegd een geldboete van € 500,- te vervangen door 10 dagen hechtenis. Verder een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg, door met zijn personenauto linksaf te slaan, terwijl zijn zicht werd beperkt door de laagstaande zon, zich vervolgens niet voldoende te vergewissen of de weg verkeersvrij was en daarbij geen voorrang te verlenen aan een hem tegemoetkomende fietser, die daarbij ten val is gekomen en gewond is geraakt.
De rechtbank zal aan verdachte een geldboete opleggen en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid. Deze ontzegging zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 179.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
(subsidiair) Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
T.a.v. subsidiair: Geldboete van EUR 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
De geldboete desgewenst te voldoen in 2 termijnen van elk EUR 250,- per maand.
Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.G.P.A. Burghoorn, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers, griffier,
en is uitgesproken op 10 december 2015.