ECLI:NL:RBOBR:2015:6954

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2015
Publicatiedatum
4 december 2015
Zaaknummer
01/845151-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor poging tot afpersing en afpersing van tankstations met een mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 december 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1998 en afkomstig uit Polen. De verdachte is veroordeeld voor poging tot afpersing en afpersing van twee tankstations in Boxtel, waarbij hij gebruik maakte van een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 maart 2015 en 26 februari 2015 met geweld en dreiging met geweld heeft geprobeerd om geld en goederen van de tankstations te verkrijgen. De officier van justitie had een jeugddetentie van 15 maanden geëist, maar de rechtbank legde een lichtere straf op van 10 maanden jeugddetentie, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij als first offender wordt beschouwd. De rechtbank heeft ook schadevergoeding opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schadevergoeding van € 1.000,- aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen mes. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de impact van de gepleegde feiten op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/845151-15
Datum uitspraak: 07 december 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1998,
wonende te [woonplaats] , van [adres] ,
thans gedetineerd in de RIJ Den Hey-Acker te Breda.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek ter terechtzitting van 15 juni 2015, 4 september 2015 en 23 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 mei 2015. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 03 maart 2015 te Boxtel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om - met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan het [tankstation] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke poging diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren en/of
- met het oogmerk om zich en/of een ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of dreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte:
- het tankstation heeft betreden met een sjaal/zakdoek voor zijn gezicht en/of
- een mes ter hand heeft genomen en/of
- "geld, geld" heeft geroepen en/of
- met dat mes meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam en/of het hoofd van [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op of omstreeks 26 februari 2015 te Boxtel met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [tankstation 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte voornoemde [slachtoffer 3] dreigend een mes heeft voorgehouden en/of daarbij heeft gezegd "geld, geld".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen [1] en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot afpersing en de onder feit 2 ten laste gelegde afpersing.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna onder de bewezenverklaring bij feit 1 is vermeld, gelet op de aangiftes van [slachtoffer 1] [2] en [slachtoffer 2] [3] , het proces-verbaal Camerabeelden uitkijken [4] en de verklaringen van verdachte [5] . Op grond van de aangifte van [slachtoffer 3] [6] en de bekennende verklaringen van verdachte [7] acht de rechtbank voorts wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna onder de bewezenverklaring bij feit 2 is vermeld.
De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. op 03 maart 2015 te Boxtel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en dreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of geld, toebehorende aan [tankstation] :
  • het tankstation heeft betreden met een sjaal/zakdoek voor zijn gezicht en
  • een mes ter hand heeft genomen en
  • "geld, geld" heeft geroepen en
  • met dat mes meerdere stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] ,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2. op 26 februari 2015 te Boxtel met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [tankstation 2] , welk geweld hierin bestond dat verdachte voornoemde [slachtoffer 3] dreigend een mes heeft voorgehouden en daarbij heeft gezegd "geld, geld".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
  • jeugddetentie voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest;
  • onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen mes.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om matiging van de op te leggen sanctie, gelet op de omstandigheden dat verdachte een zeer jonge adolescent is en dat hij zowel in Nederland als in het buitenland als first offender moet worden aangemerkt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte wordt berecht onder het jeugdstrafrecht. Bij het jeugdstrafrecht gelden lagere richtlijnen voor de straftoemeting. Verder wordt bij het bepalen welke straf passend is veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij volwassenen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een afpersing en een poging daartoe, door met een mes twee tankstations binnen te gaan en de medewerker(s) daar onder bedreiging van dat mes te (proberen te) dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen. Dergelijke overvallen zijn, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt of gedreigd wordt met een wapen, voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Uit de slachtofferverklaringen blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving als geheel en in het bijzonder ook in de plaatselijke gemeenschap waarbinnen de overvallen hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft met een en ander op geen enkele manier rekening gehouden toen hij besloot op deze gewelddadige manier snel aan geld te willen komen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. De rechtbank acht het zeer zorgwekkend dat verdachte op zo’n jonge leeftijd bij herhaling is overgegaan tot het plegen van dergelijke ernstige feiten.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden dat verdachte minderjarig is en dat hij niet eerder veroordeeld is voor enig strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van onder meer de volgende rapportages, die omtrent verdachte zijn opgemaakt:
  • pro justitia rapport (psychologisch onderzoek), opgemaakt op 24 april 2015 door M.M.F. van Casteren, GZ-psycholoog;
  • pro justitia rapport (psychiatrisch onderzoek), opgemaakt op 8 juni 2015 door A.X. Rutten, kinder- en jeugdpsychiater;
  • pro justitia rapport (klinisch multidisciplinair onderzoek) van het Forensisch Centrum Teylingereind, opgemaakt op 6 juli 2015 door drs. M.C. Schipper, GZ-psycholoog, en drs. N.J.M. Beuk, kinder- en jeugdpsychiater;
  • een advies van de Raad voor de Kinderbescherming, opgemaakt op 12 augustus 2015.
Uit deze rapportages blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan de verschillende onderzoeken en gesprekken met gedragsdeskundigen. De deskundigen hebben zich dan ook onthouden van een advies ter preventie van recidive. Ter terechtzitting d.d. 23 november 2015 heeft verdachte aangegeven niet aan begeleiding door de jeugdreclassering dan wel aan andere vormen van hulpverlening te willen meewerken.
Omdat verdachte niet wil meewerken aan hulpverlening in welke vorm dan ook en vanwege de ernst van de door hem gepleegde feiten rest de rechtbank niet anders dan het opleggen van een straf welke vrijheidsbeneming meebrengt. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 10 maanden. .
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank verwijst daarbij naar het hierboven weergegeven uitgangspunt bij de straftoemeting voor jeugdigen en zet de op te leggen straf af tegen de maximum jeugdetentie die in jeugdzaken kan worden opgelegd, te weten twee jaar.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om de vergoeding van de immateriële schade enigszins te matigen, gelet op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
Beoordeling.De rechtbank acht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte immateriële schade, een bedrag dat de rechtbank begroot op € 1000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal het deel van de vordering dat het bedrag van € 1.000,- te boven gaat afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om de vergoeding van de immateriële schade enigszins te matigen, gelet op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
Beoordeling.De rechtbank acht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte immateriële schade, een bedrag dat de rechtbank begroot op € 1000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal het deel van de vordering dat het bedrag van € 1.000,- te boven gaat afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van de posten 1 en 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De benadeelde partij moet ten aanzien van de posten 3 en 4 niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering, nu het strafproces zich niet leent voor vaststelling van de omvang van de schade en de causaliteit daarvan.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten de materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 410,75 (post 1, post 2 en post 3 tot een bedrag van
€ 200,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de volgende onderdelen van de vordering afwijzen, te weten de materiële schadevergoeding (post 3) voor zover deze het bedrag van € 200,- te boven gaat.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van post 4 van de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat de vordering thans onvoldoende is onderbouwd en verdere behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde [tankstation 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 195,06, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van post 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De benadeelde partij moet ten aanzien van post 1 niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering, nu het strafproces zich niet leent voor vaststelling van de omvang van de schade en de causaliteit daarvan.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten de materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 195,06 (post 1, het weggenomen geldbedrag zoals vermeld in de aangifte), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat de vordering thans onvoldoende is onderbouwd en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Beslag.De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is waarmee de feiten zijn begaan en het een voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36b, 36c, 36f, 45, 60a, 77i, 77l, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Ten aanzien van feit 1: Poging tot afpersing Ten aanzien van feit 2: Afpersing Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregelen.

Ten aanzien van feit 1, feit 2: Jeugddetentie voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht

Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 mes, kleur zwart (goednummer 763577).Ten aanzien van feit 1:Maatregel van schadevergoeding van € 1.000,00 subsidiair 10 dagen jeugddetentie
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit een immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2015. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Ten aanzien van feit 1: Maatregel van schadevergoeding van € 1.000,00 subsidiair 10 dagen jeugddetentie

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 1.000,- (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit een immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2015. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 1.000,- (zegge: duizend euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Ten aanzien van feit 1: Maatregel van schadevergoeding van € 410,75 subsidiair 4 dagen jeugddetentie

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [tankstation] van een bedrag van € 410,75 (zegge: vierhonderdtien euro en vijfenzeventig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit een materiële schadevergoeding (posten 1 en 2 en post 3 tot een bedrag van € 200,-), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2015. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [tankstation]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [tankstation] van een bedrag van € 410,75 (zegge: vierhonderdtien euro en vijfenzeventig eurocent) aan materiële schadevergoeding (posten 1 en 2 en post 3 tot een bedrag van € 200,-), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering betrekking hebbend op post 3 af, voor zover deze het bedrag van € 200,- te boven gaat.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het deel van de vordering betrekking hebbend op post 4 (personeelskosten dubbele bezetting) niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Ten aanzien van feit 2: Maatregel van schadevergoeding van € 195,06 subsidiair 2 dagen jeugddetentie

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [tankstation 2] van een bedrag van € 195,06 (zegge: honderdvijfennegentig euro en zes eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit een materiële schadevergoeding (post 2). De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde [tankstation 2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde [tankstation 2] van een bedrag van € 195,06 (zegge: honderdvijfennegentig euro en zes eurocent) aan materiële schadevergoeding (post 2).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (post 1) niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.F. Koenis, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van drs. B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 7 december 2015.
Mr. A.M. de Koning is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, District 's-Hertogenbosch, Districtsrecherche 's-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2015059913 Z, afgesloten d.d. 18 maart 2015, aantal doorgenummerde pagina's 98.
2.Aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 3 maart 2015 (p. 30-32).
3.Aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 3 maart 2015 (p. 34-35).
4.Proces-verbaal Camerabeelden uitkijken d.d.5 maart 2015 (p. 54-59).
5.Verklaring van verdachte d.d. 4 maart 2015 (p. 77-80, p. 97) en verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 november 2015.
6.Aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 26 februari 2015 (p. 82-83).
7.Verklaring van verdachte d.d. 4 maart 2015 (p. 77-80, p. 97) en verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 november 2015.