ECLI:NL:RBOBR:2015:6906

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
C/01/290591 / HA ZA 15-162
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van het recht op dwanginvordering door de ontvanger van de Belastingdienst na uitstel van betaling

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiseres, een besloten vennootschap, verzet aangetekend tegen de tenuitvoerlegging van dwangbevelen die door de ontvanger van de Belastingdienst Oost-Brabant waren uitgevaardigd. De zaak betreft de verjaring van het recht op dwanginvordering van belastingaanslagen die aan eiseres waren opgelegd in 2000. Eiseres had bezwaarschriften ingediend tegen deze aanslagen en had uitstel van betaling gekregen. De ontvanger heeft later ontdekt dat de bezwaarschriften waren ingetrokken, wat leidde tot de intrekking van het uitstel van betaling en de uitvaardiging van dwangbevelen in 2014. Eiseres stelt dat de verjaringstermijnen waren verstreken en dat de ontvanger niet bevoegd was om dwangbevelen uit te vaardigen.

De rechtbank oordeelt dat de verjaringstermijn van vijf jaar voor de dwanginvordering is verlengd met de periode waarin eiseres uitstel van betaling heeft genoten. De rechtbank concludeert dat het uitstel van betaling is geëindigd met de intrekking van de bezwaarschriften in 2006 en 2007. Hierdoor waren de verjaringstermijnen in oktober 2014 verstreken, en was de ontvanger niet meer bevoegd om dwangbevelen uit te vaardigen. De rechtbank verklaart het verzet van eiseres gegrond, stelt de dwangbevelen buiten werking en heft het gelegde beslag op. De ontvanger wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/290591 / HA ZA 15-162
Vonnis van 2 december 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats] ,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. M.P.H. van Maanen Winters te Arnhem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST OOST-BRABANT,
zetelend te Tilburg,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. drs. J.C.G. Vestjens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de ontvanger genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 april 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 oktober 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant (de inspecteur) heeft aan [eiseres] op 14 oktober 2000 en op 31 oktober 2000 aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd over de jaren 1997 en 1998. [eiseres] heeft bezwaarschriften ingediend tegen deze aanslagen. De ontvanger heeft respectievelijk op 13 november 2000 en 12 december 2000 uitstel van betaling verleend totdat op de bezwaarschriften zou zijn beslist.
2.2.
In 2004 heeft [eiseres] een vaststellingsovereenkomst gesloten met de inspecteur, waarbij onder meer werd overeengekomen dat de bezwaarschriften zouden worden ingetrokken. [eiseres] heeft de bezwaarschriften vervolgens respectievelijk op 20 september 2006 en op 7 maart 2007 ingetrokken. De inspecteur heeft de ontvanger niet ingelicht over de intrekking van de bezwaarschriften en ook [eiseres] heeft dat niet gedaan.
2.3.
In de loop van 2014 heeft de ontvanger ontdekt dat de bezwaarschriften waren ingetrokken. Bij brief van 15 augustus 2014 heeft de ontvanger meegedeeld dat hij, alvorens het uitstel in te trekken, [eiseres] tot 22 september 2014 de gelegenheid geeft om de verschuldigde bedragen te voldoen. De ontvanger heeft [eiseres] bij brief van 25 september 2014 meegedeeld dat het uitstel van betaling wordt ingetrokken. Op 7 oktober 2014 heeft de ontvanger twee aanmaningen verzonden met een betalingstermijn van twee weken. Omdat betaling uitbleef, heeft de ontvanger op 23 oktober 2014 twee dwangbevelen uitgevaardigd tegen [eiseres] , één voor de belastingaanslag over 1997 en één voor de belastingaanslag over 1998.
2.4.
Op 14 januari 2015 heeft de ontvanger uit kracht van beide dwangbevelen executoriaal derdenbeslag gelegd onder de bestuurder van [eiseres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] komt in verzet tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen. Zij vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar tot goed opposante verklaart, het verzet gegrond verklaard, de dwangbevelen buiten effect stelt en het op grond van de dwangbevelen gelegde executoriaal derdenbeslag opheft. Verder vordert zij veroordeling van de ontvanger in de kosten van de procedure.
[eiseres] heeft de vordering tot opheffing van alle op grond van de dwangbevelen nog te leggen beslagen tijdens de comparitie ingetrokken.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat het recht op dwanginvordering van de belastingaanslagen is verjaard. Het recht op dwanginvordering verjaart na vijf jaren. [eiseres] stelt dat de verjaringstermijnen in oktober 2014 waren verstreken.
3.3.
De ontvanger voert verweer. Volgens de ontvanger zijn de verjaringstermijnen verlengd met de periodes waarin [eiseres] daadwerkelijk uitstel van betaling heeft genoten. Het uitstel van betaling duurde van respectievelijk 13 november 2000 en 12 december 2000 tot 25 september 2014. Daaruit volgt volgens de ontvanger dat in oktober 2014 nog geen sprake was van verjaring.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De verjaring van de invordering van de rijksbelastingen is sinds 1 juli 2009 geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het overgangsrecht voor geldschulden die vóór die datum bij beschikking zijn vastgesteld niet van toepassing is op afdeling 4.4.3 van de Awb, voor zover het de invordering van rijksbelastingen betreft (zie artikel XXIII van de Wet van 23 december 2010 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten, Staatsblad 2010, 873).
Op grond van artikel 4:104 lid 1 van de Awb bedraagt de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling van een belastingaanslag vijf jaren nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken.
Op grond van artikel 4:111 lid 1 Awb wordt de verjaringstermijn van de rechtsvordering tot betaling aan een bestuursorgaan verlengd met de tijd gedurende welke de schuldenaar na de aanvang van die termijn uitstel van betaling heeft.
4.2.
Op grond van artikel 25 lid 1 Invorderingswet 1990 kan de ontvanger – voor zover hier van belang – aan een belastingschuldige voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Bij de totstandkoming van deze bepaling heeft de wetgever er rekening mee gehouden dat de verjaringstermijn wordt verlengd met de tijd waarin de belastingschuldige uitstel van betaling heeft. Om die reden kan uitstel slechts voor bepaalde tijd worden verleend. Dit strekt ertoe te voorkomen dat onverjaarbare vorderingen zouden ontstaan (TK 1987-1988, 20 588, nr. 3, p. 74).
Op grond van artikel 25 lid 2 Invorderingswet 1990 kan het uitstel tussentijds bij beschikking worden beëindigd.
4.3.
De belastingaanslagen zijn opgelegd op 14 oktober 2000 en 31 oktober 2000. De betalingstermijn van de belastingaanslagen bedroeg één maand. [eiseres] heeft respectievelijk op 13 november 2000 (vóór aanvang van de verjaringstermijn) en 12 december 2000 (kort na aanvang van de verjaringstermijn) uitstel van betaling gekregen voor de belastingaanslagen. De verjaringstermijnen zijn op grond van artikel 4:111 lid 1 Awb verlengd met de tijd waarin [eiseres] uitstel van betaling had. Het geschil spitst zich toe op de vraag wanneer het aan [eiseres] verleende uitstel van betaling is geëindigd. Volgens [eiseres] is dit geëindigd met de intrekking van de bezwaarschriften op respectievelijk 20 september 2006 en 7 maart 2007. Volgens de ontvanger is het uitstel pas geëindigd toen hij het op 25 september 2014 heeft ingetrokken.
4.4.
Vaststaat dat de ontvanger [eiseres] naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften uitstel van betaling heeft verleend totdat op de bezwaarschriften zou zijn beslist. De rechtbank leidt hieruit af dat de ontvanger heeft beoogd uitstel te verlenen voor de duur van de bezwaarprocedures. De bezwaarprocedures zijn in dit geval niet geëindigd door een beslissing, maar door intrekking van de bezwaarschriften. Deze situatie is niet expliciet genoemd in de uitstelbeschikkingen. Volgens de ontvanger volgt daaruit dat het uitstel van betaling niet is geëindigd met de intrekking van de bezwaarschriften. Dit standpunt zou er echter toe leiden dat het uitstel van betaling in strijd met de bedoeling ervan voor onbepaalde tijd blijft doorlopen. Na de intrekking van de bezwaarschriften kan immers niet meer op de bezwaarschriften worden beslist. Het uitstel van betaling zou volgens dit standpunt slechts kunnen worden beëindigd doordat de ontvanger het uitstel intrekt. Dit zou met zich brengen dat de verlenging van de verjaringstermijnen voor onbepaalde tijd voortduurt totdat de ontvanger daar een einde aan maakt. De rechtbank acht dit in strijd met de bedoeling van de wetgever. Een redelijke uitleg van de uitstelbeschikkingen houdt naar het oordeel van de rechtbank in dat uitstel van betaling is verleend voor de duur van de bezwaarprocedures, waarbij niet van belang is op welke wijze deze procedures eindigen. Hieruit volgt dat het uitstel van betaling is geëindigd met de intrekking van de bezwaarschriften op respectievelijk 20 september 2006 en 7 maart 2007.
4.5.
Het beroep van de ontvanger op artikel 25 paragraaf 1 sub 10 en paragraaf 1 sub 7 aanhef en onder c van de in 2006 en 2007 geldende Leidraad Invordering 1990 (de Leidraad) leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
4.5.1.
Artikel 25 paragraaf 1 sub 10 van de Leidraad luidt als volgt:

Van rechtswege vervallen van een verleend uitstelWanneer het uitstel is verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip is verstreken dan is daardoor het uitstel van rechtswege vervallen. Indien het verzoek om uitstel van betaling schriftelijk was ingediend, wordt de belastingschuldige van het vervallen ervan schriftelijk, onder opgaaf van reden, op de hoogte gesteld. Dit is geen beschikking in de zin van de Awb, maar slechts een mededeling van informatieve aard. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als de inspecteur uitspraak heeft gedaan op een bezwaarschrift of de rechter op een beroepschrift heeft beslist en tot dat tijdstip uitstel van betaling was verleend.”.
Artikel 25 paragraaf 1 sub 7 van de Leidraad luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Beëindigen uitstel/intrekking beschikkingHet uitstel wordt bij beschikking onder meer beëindigd als:
(…) c. de aanleiding tot uitstel van betaling is weggevallen (…)”.
4.5.2.
Het aan [eiseres] verleende uitstel van betaling is naar het oordeel van de rechtbank van rechtswege vervallen met de intrekking van de bezwaarschriften. Nu het uitstel al was geëindigd, was tussentijdse beëindiging als bedoeld in artikel 25 lid 2 Invorderingswet 1990 en artikel 25 paragraaf 1 sub 7 van de Leidraad niet meer aan de orde. De brief van de ontvanger van 25 september 2014 kon niet meer tot beëindiging van het uitstel leiden. Deze brief moet dan ook, anders dan de ontvanger meent, worden aangemerkt als een mededeling van informatieve aard in de zin van artikel 25 paragraaf 1 sub 10 van de Leidraad. Deze brief heeft geen gevolgen voor de verjaring.
4.6. Nu het uitstel van betaling respectievelijk op 20 september 2006 en 7 maart 2007
is geëindigd, is de verjaringstermijn van vijf jaar voor de dwanginvordering van de belastingaanslagen verstreken. De ontvanger was op 23 oktober 2014 niet meer bevoegd dwangbevelen uit te vaardigen. Dit brengt met zich dat de ontvanger evenmin bevoegd was om op grond van die dwangbevelen over te gaan tot beslaglegging.
4.7.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzet tegen de dwangbevelen gegrond verklaren, de dwangbevelen buiten werking stellen en het op grond van de dwangbevelen gelegde executoriaal derdenbeslag opheffen.
4.8.
De rechtbank zal [eiseres] niet tot goed opposante verklaren. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres] met dit onderdeel van haar vordering slechts heeft beoogd te zeggen dat het verzet gegrond moet worden verklaard. De verklaring tot goed opposante heeft geen zelfstandige betekenis naast de gegrondverklaring van het verzet.
4.9.
De ontvanger zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,42
- griffierecht 613,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.604,42

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet gegrond,
5.2.
stelt de dwangbevelen van 23 oktober 2014 buiten werking,
5.3.
heft het op 14 januari 2015 namens de ontvanger onder de bestuurder van [eiseres] gelegde executoriaal derdenbeslag op,
5.4.
veroordeelt de ontvanger in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.604,42,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst hetgeen overigens is gevorderd af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.J. Hutten en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2015.