ECLI:NL:RBOBR:2015:6874

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
01/879095-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en deelname aan criminele organisatie met internationale dimensies

Op 3 december 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij de uitvoer van ruim 181 kilogram hasj en 1 kilogram cocaïne naar Zweden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich richtte op internationale drugstransporten. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon met afgeluisterde telefoongesprekken en observaties, wat leidde tot een douanecontrole in Zweden. Tijdens deze controle werden de verdovende middelen aangetroffen in een vrachtwagen die door de verdachte en medeverdachten was georganiseerd.

De rechtbank behandelde verschillende feiten, waaronder de uitvoer van drugs, de betrokkenheid bij een criminele organisatie, en het gebruik van een valse huurovereenkomst. De verdachte had een actieve rol in het organiseren van het transport en het aansturen van medeverdachten. De rechtbank verwierp verweren van de verdediging, waaronder de stelling dat de cocaïne pas in Zweden aan de lading was toegevoegd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat er voldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de criminele organisatie.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie. De uitspraak benadrukte de schadelijke gevolgen van drugshandel voor de samenleving en de gezondheid van gebruikers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummers: 01/879095-13 en 01/865093-14 (ttz gev)
Datum uitspraak: 03 december 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 maart 2014, 17 juni 2014, 5 september 2014 (telkens: 01/879095-13), 17 november 2015 en 19 november 2015 (telkens 01/879095-13 en 01/865093-14).
Op de zitting van 17 november 2015 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak met parketnummer 01/879095-13 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 februari 2014. De zaak met parketnummer 01/865093-14 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 oktober 2015.
Nadat de tenlastelegging met parketnummer 01/879095-13 op de terechtzitting van 5 september 2014 is aangepast conform het bepaalde bij artikel 314a Sv. is aan verdachte
ten laste gelegd dat:
parketnummer 01/879095-13
1. hij in of omstreeks de periode van 22 oktober 2013 tot en met 24 oktober 2013, te Oss en/of te Waardenburg, gemeente Neerijnen, althans in Nederland, en/of te Trelleborg (Zweden) en/of te Malmö (Zweden) en/of te Göteborg (Zweden), althans in Zweden,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 181.052 gram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
(dossier delict 3)
2. hij in of omstreeks de periode van 22 oktober 2013 tot en met 24 oktober 2013, te Oss en/of te Waardenburg, gemeente Neerijnen, althans in Nederland, en/of te Trelleborg (Zweden) en/of te Malmö (Zweden) en/of te Göteborg (Zweden), althans in Zweden,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1003 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
(dossier delict 3)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 oktober 2013, te Oss en/of te Waardenburg, gemeente Neerijnen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1003 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
(dossier delict 3)
art 2 ahf/ond C Opiumwet
3. hij in of omstreeks de periode van 10 september 2013 tot en met 12 september 2013, althans op of omstreeks 12 september 2013, te Lith, gemeente Oss, en/of te Geldermalsen en/of te Velddriel, gemeente Maasdriel, en/of te Waardenburg, gemeente Neerijnen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 52.700 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
(dossier delict 2)
4. hij op of omstreeks 12 juli 2013 te Waardenburg, gemeente Neerijnen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 33.960 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een stof vermeld op lijst 1 van de Opiumwet, zijnde een middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
in een loods aan [adres loods] te Waardenburg:
-6 jerrycans à 25 liter (in elk geval een hoeveelheid) BMK (BenzylMethylKeton) en/of
APAAN;
-4000 liter (in elk geval een hoeveelheid) formamide;
-5 jerrycans (in elk geval een hoeveelheid) methanol;
-één of meer jerrycans met zwavelzuur en/of -vacuümsealmachines en/of maatbekers en/of gelaatsmaskers en/of handschoenen en/of een
speciekuip en/of andere materialen, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of
ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
(dossier delict 1)
art 10a Opiumwet
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
één of meer onbekend gebleven personen op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2013 tot en met 12 juli 2013 te Waardenburg, gemeente Neerijnen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (ongeveer) 33.960 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en/of
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een stof vermeld op lijst 1 van de Opiumwet, zijnde een middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, in een loods aan [adres loods] te Waardenburg:
-6 jerrycans à 25 liter (in elk geval een hoeveelheid) BMK (BenzylMethylKeton) en/of
APAAN;
-4000 liter (in elk geval een hoeveelheid) formamide;
-5 jerrycans (in elk geval een hoeveelheid) methanol;
-één of meer jerrycans met zwavelzuur en/of -vacuümsealmachines en/of maatbekers en/of gelaatsmaskers en/of handschoenen en/of een
speciekuip en/of andere materialen, voorhanden heeft gehad, waarvan die één of meer onbekend gebleven personen wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).
tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 maart 2013 tot en met 13 juli 2013 te Lith en/of Waardenburg en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door een loods aan [adres loods] te Waardenburg ter beschikking te stellen.
(dossier delict 1)
art 48 Wetboek van Strafrecht/
5. hij in of omstreeks de periode van 4 mei 2009 tot en met 8 december 2013 te Oss en/of te Waardenburg, gemeente Neerijnen, en/of te Lith, gemeente Oss, en/of elders in Nederland,
opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet en/of als bedoeld in artikel 11, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet,
namelijk het buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of amfetamine (althans (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I) en/of hennep (hasjiesj en/of weed),
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 8 december 2013 te Oss en/of te Waardenburg, gemeente Neerijnen, en/of te Lith, gemeente Oss, en/of elders in Nederland, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakten [medeverdachte 3] en/of een of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven namelijk het telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaïne en/of amfetamine en/of hennep (hasjiesj en/of weed), althans (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en lijst II
(dossier delict 5)
art 2 lid 1 onder A/B/C/D Opiumwet
parketnummer 01-865093-14
hij, in of omstreeks de periode van 25 juli 2013 tot en met 26 juli 2013 te Lith, gemeente Oss, en/of elders in Nederland opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) huurovereenkomst, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte die huurovereenkomst heeft getoond en/of overhandigd aan een of meer
politieambtena(a)r(en) ter onderbouwing van zijn, verdachtes, bewering dat hij de loods aan [adres loods] had onderverhuurd aan [persoon 1] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die [persoon 1] geen huurovereenkomst met verdachte had gesloten.
(dossier delict 6)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 25 juli 2013 tot en met 26 juli 2013, in elk geval in het jaar 2013, te Lith, gemeente Oss, en/of elders in Nederland, opzettelijk een huurovereenkomst, zijnde die huurovereenkomst een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, althans heeft vervalst hebbende hij, verdachte toen daar opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid voornoemde huurovereenkomst opgemaakt tussen hem, verdachte, en een persoon genaamd [persoon 1] , met het oogmerk om voormelde huurovereenkomst als echt en onvervalst te gebruiken of
door een ander of anderen te doen gebruiken.
(dossier delict 6)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte het slachtoffer is geworden van zeer dubieuze, in ieder geval obscure opsporingspraktijken. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat doordat het OM het transport naar Zweden heeft laten vertrekken en in Nederland niet heeft ingegrepen, daarmee de mogelijkheid heeft geschapen dat cocaïne
of andere verdovende middelen bij de lading konden worden gevoegd. Ook heeft de Nederlandse justitie verdachte doelbewust blootgesteld aan de opsporingstechnieken in Zweden, waarbij niet valt uit te sluiten dat er - om de zaak te majoreren - door de justitie
in Zweden doelbewust cocaïne in de dozen met hasjiesj is gestopt. Immers, nergens blijkt dat verdachte de bedoeling heeft gehad om cocaïne uit te voeren en ook werd de cocaïne door de Zweedse douane pas vier maanden na de inbeslagneming van de dozen met hasjiesj ontdekt.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit het dossier valt op te maken dat op basis van afgeluisterde telefoongesprekken, afgetapt berichtenverkeer en observaties het vermoeden was ontstaan dat verdachte samen met anderen bezig was een transport naar Zweden te organiseren, waarbij behalve legale lading mogelijk ook illegale lading zou worden vervoerd. Vervolgens zijn met betrekking tot dit vermoeden de daartoe bevoegde autoriteiten in Zweden geïnformeerd wat heeft geleid tot een douanecontrole in Zweden. De Zweedse autoriteiten hebben vervolgens besloten tot een zelfstandig onderzoek in Zweden, waarbij er - in Nederlandse termen gesproken - onder andere sprake was van een gecontroleerde aflevering. De leider van het Zweedse opsporingsonderzoek heeft ten overstaan van de Nederlandse rechter-commissaris verklaard, dat een en ander met toestemming van de daartoe bevoegde Zweedse officier van justitie is gebeurd. Nadat de (illegale) lading was overgeladen in een Zweedse bestelbus hebben de Zweedse autoriteiten ingegrepen en zes dozen met pakketten hasjiesj in beslag genomen, en deze vervolgens gedeponeerd in een depot bij de Douane, waarna (later) minutieus forensisch onderzoek heeft plaatsgevonden, dat veel tijd in beslag heeft genomen. Bij dit onderzoek is gebleken dat één van de pakketten in de dozen cocaïne bevatte.
De Zweedse onderzoeksgegevens zijn door middel van rechtshulpverzoeken aan de Nederlandse autoriteiten ter beschikking gesteld.
Primair merkt de rechtbank op, dat haar op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting geen onregelmatigheden in het onderzoek zijn gebleken. Nu er ten tijde van het vertrek van het transport naar Zweden slechts het vermoeden bestond dat ergens in de legale lading ook illegale lading was verstopt, was er geen noodzaak tot onmiddellijk ingrijpen in Nederland.
Dat de Nederlandse autoriteiten de Zweedse autoriteiten hebben geïnformeerd over de vrachtwagen met vermoedelijk verdovende middelen is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de internationaal geldende gebruiken en verplichtingen.
Voorts merkt de rechtbank op dat Zweden lid is van de Europese Unie en partij bij het EVRM. Aldus mag men als hoofdregel erop vertrouwen dat aan alle waarborgen wordt voldaan. De rechtbank komt derhalve in principe geen inhoudelijk oordeel ten aanzien van het Zweedse opsporingsonderzoek toe, tenzij er concrete aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Noch de voorhanden zijnde stukken noch hetgeen de verdediging over dit opsporingsonderzoek zonder enige nadere onderbouwing heeft opgemerkt bieden daartoe echter aanknopingspunten.
Wellicht ten overvloede merkt de rechtbank nog op, dat bij nader onderzoek van de BlackBerry van verdachte is gebleken, dat op 21 oktober 2013, dus vóór het transport naar Zweden en ver vóór de daadwerkelijke ontdekking van de cocaïne in de lading, gesproken werd van 187 en
een duredie afgeleverd moesten worden in Oss.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer tot niet ontvankelijkheid van het OM.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank evenmin reden voor bewijsuitsluiting of strafvermindering.
Ook voor het overige zijn geen gronden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dan ook in de vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Bronnen.
I. Een eindproces-verbaal van de politie Oost-Brabant, onderzoek LAMA, inhoudende:
*map 1, met een inhoudsopgave en een algemeen dossier, nummer 60-597238, afgesloten
d.d. 11 juli 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 33;
*map 2 t/m map 5 (p. 34 t/m 1219), zijnde persoonsdossiers waaronder die van verdachte
(map 2);
*mappen 6 t/m 8 (p. 1220 t/m 2129), zijnde delict 1 (synthetische drugs en precursoren);
*mappen 9 t/m 11 (p. 2130 t/m 3427), zijnde delict 2 (hennephandel);
*mappen 12 t/m 15 (p. 3428 t/m 4943), zijnde delict 3 (export drugs [transportbedrijf] .);
*map 16 (p. 4944 t/m 5072), zijnde delict 4 (oplichting / heling ‘gestolen’ motor);
*map 17 (p. 5073 t/m 5307), zijnde delict 5 (criminele organisatie);
*map 18 (p. 5308 t/m 5587), zijnde delict 6 (valse huurovereenkomst);
*map 19 (p. 5588 t/m 5710), zijnde delicten 7-8 (diefstal/heling elektriciteitsmeter).
Dit eindproces-verbaal bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
II. De stukken van de rechter-commissaris, inhoudende:
II.1 een aanvullend proces-verbaal, met bijlagen, d.d. 31 maart 2015 van verbalisant [getuige 3] van de Douane Malmö (29 pagina’s);
II.2 een verklaring van RC-getuige [getuige 1] d.d. 24 april 2015;
II.3 een verklaring van RC-getuige [getuige 2] d.d. 21 september 2015;
II.4 een verklaring van RC-getuige [getuige 3] d.d. 21 september 2015;
II.5 een verklaring van [medeverdachte 1] d.d. 5 mei 2014 (Zweeds verhoorverslag);
II.6 een verklaring van RC-getuige [getuige 4] d.d. 22 september 2015;
II.7 een verklaring van RC-getuige [getuige 5] d.d. 13 april 2015;
II.8 een verklaring van RC-getuige [getuige 6] d.d. 9 april 2015;
II.9 een verklaring van RC-getuige [persoon 1] d.d. 13 april 2015.
III. een rapport van het NFI (rapporteur dr. J.W. Hulshof) d.d. 5 augustus 2013.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlagen A t/m D. Bewijsbijlage A ziet op de feiten 1, 2 en 5 van parketnummer 01/879095-13. Bewijsbijlagen B en C zien op respectievelijk de
feiten 3 en 4 van genoemd parketnummer. Bewijsbijlage D ziet op het onder parket- nummer 01/865093-14 tenlastegelegde feit. De bewijsmiddelen dienen in de afzonderlijke bewijsbijlagen in onderlinge verband en samenhang te worden bezien.
Inleiding.
Verdachte wordt ervan beschuldigd betrokken te zijn geweest bij de uitvoer van ruim 181 kilogram hasj en 1 kilogram cocaïne naar Zweden en in dat verband tevens deel uit te hebben gemaakt van een criminele organisatie. Voorts wordt hem verweten betrokken te zijn geweest bij een op 12 september 2013 te Velddriel onderschepte partij hennep van ruim 52 kilogram en ook in dat verband deel uit te hebben gemaakt van een criminele organisatie. Ook wordt hem het verwijt gemaakt dat hij amfetamine en voorwerpen en stoffen voor de productie van synthetische drugs voorhanden heeft gehad. Tot slot wordt hij van het gebruik van een valse huurovereenkomst beschuldigd.
Het standpunt van de officier van justitie.
Integrale bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
algemene verweren
Verdachte is niet de gespreksdeelnemer bij alle aan hem toegedichte tapgesprekken.
De stemherkenningen worden betwist vanwege onvoldoende deskundigheid bij de
betrokken verbalisanten.
De ontcijferde PGP-emailberichten afkomstig uit de BlackBerry’s van [verdachte]
zijn niet bruikbaar voor het bewijs, omdat de resultaten van het door het NFI verrichte onderzoek niet toetsbaar zijn voor de verdediging.
bewijstechnisch
t.a.v. feiten 1 en 2: Verdachte wist niet dat er verdovende middelen zouden worden uitgevoerd. Dat geldt met name voor de cocaïne, omdat in dat verband sprake is van een gebrekkige bewijsketen. De mogelijkheid bestaat dat de cocaïne eerst in Zweden aan de lading is toegevoegd. Vrijspraak van de betwiste onderdelen van de tenlastelegging
t.a.v. feit 3: Bij 53 kilogram natte hennep resteert feitelijk 6 kilogram hennep.
t.a.v. feit 4: Vrijspraak omdat verdachte niet op de hoogte was van het dubieuze karakter van de aangetroffen voorwerpen en stoffen in door hem verhuurde loods en al helemaal
niet wist dat er amfetamine in de loods aanwezig was.
t.a.v. feit 5: Vrijspraak vanwege onvoldoende bewijs.
t.a.v. feit 01/865093-14: Vrijspraak omdat er geen sprake is van een valse huurovereen- komst. In elk geval was verdachte daarvan niet op de hoogte.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal alvorens de bewijsvraag te bespreken eerst de verweren betreffende de stemherkenningen en de bruikbaarheid van PGP-emailberichten aan de orde stellen.
betrouwbaarheid stemherkenningen
De verdediging heeft zich bij de betwisting van de stemherkenningen beperkt tot de
enkele mededelingen dat (1) de betrokken verbalisanten onvoldoende deskundig zijn
om een dergelijke vaststelling te maken en (2) verdachte niet de gespreksdeelnemer is.
De rechtbank stelt voorop dat er geen rechtsregel bepaalt dat stemherkenning dient plaats te vinden door een deskundige op dat gebied. Wel is bij de waardering van de bewijskracht van stemherkenningen behoedzaamheid op zijn plaats. Ingeval de stemherkenningen
voldoende worden ondersteund door andere bewijsmiddelen kunnen zij als betrouwbaar worden aangemerkt.
De rechtbank stelt vast dat het dossier processen-verbaal ter identificatie van de gebruiker
van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] , [telefoonnummer 4] en Imei [Imei-nummer 1] bevat, opgesteld door meerdere verbalisanten, waarin verdachte
telkens wordt geïdentificeerd als de gebruiker van deze nummers. De rechtbank stelt voorts
vast dat deze identificaties zijn gegrond op een veelvoud van verschillende onderzoeks-gegevens, zoals CIOT-bevragingen, zendmastgegevens, observaties, vaststellingen dat de gebruiker van het betreffende nummer zich bekend maakt met ‘ [verdachte] of ‘ [verdachte] ’ dan wel in gesprekken met ‘ [verdachte] ’ wordt aangesproken en stemherkenningen door verschillende verbalisanten die verdachte hebben verhoord. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat mede- verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en betrokkene [getuige 6] de stem van verdachte herkennen in aan hen afgespeelde tapgesprekken, waarbij verdachte een van
de hiervoor genoemde nummers gebruikt. Tot slot zijn er geregistreerde vervoers-bewegingen (bakengegevens) van de VW-Transporter van verdachte in de avonduren
van 12 september 2013 die naadloos passen bij de inhoud van door verdachte gevoerde telefoongesprekken diezelfde avond. Kortom, de juistheid van de stemherkenningen
wordt verankerd en versterkt door meerdere en andersoortige bewijsmiddelen.
Alles afwegend komt de rechtbank dan ook tot de slotsom dat de afzonderlijke stemherkenningen als voldoende betrouwbaar voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De rechtbank zal bij ieder voor het bewijs gebruikt tapgesprek telkens de vindplaats van het proces-verbaal van identificatie van de gebruiker aangeven.
bruikbaarheid PGP-emailberichten.
Door de verdediging is opgeworpen dat de transcriptie van de zogenaamde PGP (Pretty Good Privacy) e-mailberichten van verdachte [verdachte] in beslag genomen BlackBerry’s ( [toestelnummer] niet kunnen worden meegenomen voor het bewijs, omdat deze versleutelde berichten slechts door tussenkomst van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) konden worden ontcijferd, waardoor controle door de verdediging onmogelijk is.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ing. C.H.A.M. Klaver, werkzaam bij voormeld NFI, heeft op 17 januari 2014 en op 8 juli 2014 twee rapporten opgemaakt, waarbij hij heeft bevonden dat in de beide toestellen flashgeheugens zijn aangetroffen waarvan vervolgens gegevenskopieën zijn gemaakt. In
de ene BlackBerry zijn 548 vercijferde e-mailberichten aangetroffen en in de andere 515. Deze vercijferde e-mailberichten zijn naar verklaring van ing. Klaver met een bij het NFI beschikbare methode ontcijferd, te weten 485 successievelijk 427 berichten zijn leesbaar gemaakt. De rapporten van het NFI alsmede een aantal van de ontcijferde berichten zijn in het procesdossier opgenomen (bron I, map 15, bijlage 107, p. 4876 t/m 4933 en map 18 p. 5575-5587). Dit procesdossier was al geruime tijd in het bezit van de verdediging. De verdediging heeft zijn bezwaar eerst ter zitting opgeworpen.
De rechtbank beschouwt het onderzoek van ing. Klaver als een deskundigenonderzoek in de zin van artikel 150 Sv e.v., op basis waarvan de verdachte om een tegenonderzoek kan verzoeken. Daarmee wordt de verdachte tevens in staat gesteld het door de deskundige verrichte onderzoek te controleren. Wat de verdediging derhalve stelt omtrent de controleerbaarheid van het onderzoek van ing. Klaver gaat daarom niet op.
Overigens heeft de verdachte in casu ook niet om een contra-expertise verzocht.
De rechtbank acht de rapporten van ing. Klaver voldoende onderbouwd en toegelicht en ook overigens is niet gebleken dat de in het dossier opgenomen ontcijferde berichten niet zouden overeenstemmen met de oorspronkelijke vercijferde berichten. Door de verdediging is te dier zake ook niets inhoudelijks aangevoerd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en laat de hierboven bedoelde ontcijferde berichten toe tot het bewijs.
beoordeling bewijs feiten 1 en)
De rechtbank leidt uit de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen zoals vervat in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage A, onder meer bevattende de verklaringen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [getuige 1] , de observaties en camerabeelden van de [loods] op 22 oktober 2013 en de inhoud van tapgesprekken en sms’jes, de navolgende gang van zaken af.
1. Verdachte wordt in de derde week van oktober 2013 ingeschakeld voor de uitvoer van een partij verdovende middelen (‘187’ en ‘een dure’) naar Malmö in Zweden.
2. [medeverdachte 1] , eigenaar en chauffeur van het [transportbedrijf] te Oss, wordt door verdachte benaderd om de partij drugs, verpakt in zes kartonnen dozen, verstopt tussen legale lading in de lader van zijn vrachtwagencombinatie, te vervoeren naar Zweden.
3. Verdachte spreekt met de leverancier van de partij drugs af dat de drugs op 22 oktober 2013 om 14:00 uur worden aangeleverd aan de Woonboulevard te Oss.
4. [medeverdachte 2] regelt, met oog op het aanstaande illegale transport van zijn vader naar Malmö, een opdrachtgever voor een legale lading (karton) naar Malmö met als aflever-datum 24 oktober 2013. Voorts legt hij folie, een plakbandhouder en plakband klaar ten behoeve van het ‘ompakken’ van de illegale lading.
5. Verdachte koopt op 22 oktober 2013 rond 10:26 uur twee Nokia type 100 (prepaid) telefoons ten behoeve van het telefonisch contact met [medeverdachte 1] in Zweden over de illegale vracht.
6. Verdachte instrueert zijn vrouw, [vrouw verdachte] , op 22 oktober 2013 rond 12:30 uur om er voor te zorgen dat [medeverdachte 4] om 13:00 uur bij [transportbedrijf] . is.
7. [medeverdachte 1] arriveert op 22 oktober rond 13:00 uur met zijn vrachtwagencombinatie met kentekens [kenteken 1] (truck) en [kenteken 2] (lader) op het terrein van zijn bedrijf [transportbedrijf] . gelegen aan [adres transportbedrijf] in [gemeente 1] Hij komt gereden van Hoogezand-Sappemeer waar de legale lading (karton) in de lader is geladen voor een klant in Malmö. [medeverdachte 2] rijdt de vrachtwagencombinatie de loods in, in afwachting van de illegale lading. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wachten vervolgens op de komst van [verdachte] .
8. [medeverdachte 4] arriveert iets na 13:00 uur in de Fiat Punto van zijn vrouw op het terrein van [transportbedrijf] . en loopt de loods in. Verdachte arriveert rond 13:03 uur in zijn Volkswagen Transporter op het terrein van [transportbedrijf] . en rijdt hiermee de loods in.
Om 13:26 uur rijdt verdachte zijn bus weer uit de loods waarna hij de loods wederom inloopt. Om 13:56 uur verlaten verdachte en [medeverdachte 4] in genoemde Fiat Punto het terrein van [transportbedrijf] .
9. [getuige 1] brengt op 22 oktober 2013 met zijn witte VW-Caddy, kenteken [kenteken 3] , meerdere bruine kartonnen dozen bevattende drugs op een afgesproken locatie nabij de Woonboulevard in Oss. De dozen staan in de laadruimte van de bestelauto. [getuige 1] laat zijn auto rond 13:45 uur volgens afspraak onafgesloten en met de sleutel in het contact achter. Als hij ruim 20 minuten later terug komt staat zijn auto op dezelfde plek. De dozen met drugs bevinden zich niet langer in de auto.
10. Op 22 oktober 2013, omstreeks 14:08, uur rijdt de VW-Caddy met kenteken [kenteken 3] de loods van [transportbedrijf] . in. Verdachte is de bestuurder van de VW-Caddy en [medeverdachte 4] is de bijrijder. Om 14:11 uur rijdt de VW-Caddy, bestuurd door [medeverdachte 4] , uit de loods en verlaat het terrein van [transportbedrijf] . Om 14:27 uur arriveert [medeverdachte 4] weer op het terrein van [transportbedrijf] . in de zwarte Fiat Punto van zijn vrouw. Hij loopt aansluitend de loods in.
11. In de loods van [transportbedrijf] . worden mede door verdachte de oorspronkelijk door [getuige 1] aangeleverde (6) dozen met drugs ‘omgepakt’ en aan de legale lading met karton in de oplegger toegevoegd. Naast verdachte zijn op dat moment [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in de loods aanwezig.
12. [medeverdachte 1] krijgt van verdachte een van de twee eerder die dag door hem aangekochte gsm’s mee om vanuit Zweden contact te onderhouden over de voortgang van het illegale transport
(zie hiervoor ook onder punt 5). Deze gsm heeft het nummer [telefoonnummer 5] .
13. De vrachtwagencombinatie met bestuurder [medeverdachte 1] rijdt op 22 oktober 2013 om 16:12 uur uit de loods van [transportbedrijf] . en vertrekt richting Zweden. [medeverdachte 1] arriveert op 23 oktober 2013 rond 10:45 uur met de veerboot in Trelleborg (Zweden) waarna de vrachtwagencombinatie tussen 11:15 uur en 14:57 uur aan een douanecontrole wordt onderworpen.
14. Gedurende de douanecontrole is er geen telefonisch contact met [medeverdachte 1] mogelijk.
Het thuisfront in Nederland is bevreesd voor een aanhouding van [medeverdachte 1] en er volgt koortsachtig overleg tussen met name verdachte en [medeverdachte 2] (tapgesprekken) en verdachte en de leverancier van de partij drugs (PGP e-mails). Verdachte draagt [medeverdachte 2] op om wat er achter is gebleven aan legale lading in de loods van [transportbedrijf] . op te ruimen teneinde sporen te wissen.
15. [medeverdachte 1] belt op 23 oktober 2013 te 15:08 uur naar [medeverdachte 2] en vertelt hem over het verloop van de douanecontrole. [medeverdachte 2] geeft vervolgens aan verdachte door dat [medeverdachte 1] boven water is. Verdachte verzoekt [medeverdachte 2] om aan [medeverdachte 1] door te geven dat hij vanaf nu moet bellen met de aan hem verstrekte telefoon ( [telefoonnummer 5] ).
16. [medeverdachte 4] belt op 23 oktober 2013 te 15:23 uur, 16:36 uur en 17:24 uur naar [telefoonnummer 6] en bespreekt met [medeverdachte 1] de voortgang van het illegale transport. [medeverdachte 4] maakt hierbij gebruik van het nummer [telefoonnummer 3] behorend bij één van de twee op 22 oktober 2013 door verdachte aangeschafte prepaid telefoons. (
zie hiervoor ook onder punt 5 en 12)
17. Op 23 oktober 2013 te 18:55 uur vertrekt [medeverdachte 1] met zijn combinatie uit Trelleborg en arriveert om 19:54 uur in Vevaxelgatan te Malmö.
18. Verdachte bespreekt op 23 oktober 2013 in de tijdspanne van 16:40 uur t/m 21:39 uur op meerdere momenten zowel met [medeverdachte 1] (tapgesprekken) als met de leverancier van de drugs ( PGP e-mails) de voortgang van het drugstransport en uiteindelijk wordt het tijdstip van de overdracht van de drugs vastgesteld op 24 oktober 2013 om 7 uur.
19. Op 24 oktober 2013 rond 07:00 uur staat de combinatie van [medeverdachte 1] geparkeerd in Topplocksgatan in Malmö met daarvoor geparkeerd de personenauto van [persoon 2] met kenteken [kenteken 5] . Zij rijden naar een parkeerplaats nabij Vevaxelgatan. Hier draagt [medeverdachte 1] de kartonnen dozen over aan [persoon 2] .
20.Verdachte verneemt om 07:08 uur van de succesvolle overdracht door [medeverdachte 1] . Verdachte meldt dit om 07:11 uur aan de leverancier van de drugs.
21. Op 24 oktober 2013 rond 07:13 uur wordt [persoon 2] aangehouden. In de laadruimte van zijn bestelauto met kenteken [kenteken 4] worden zes kartonnen dozen aangetroffen met daarin, zo blijkt later, circa 181.052 gram hasj en 1.003 gram cocaïne.
22. Verdachte spreekt op 4 november 2013 rond 22:56 uur met [persoon 3] over de aanhouding van [medeverdachte 1] in Zweden en heeft het in dat verband onder meer over
‘187 hasj en 1 witte’ en zegt dat het ‘allemaal bedrijfsrisico’ is.
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig verdachtes strafbare betrokkenheid als medepleger bij het drugstransport. Uit de inhoud van de bewijs-middelen volgt immers dat verdachte het drugstransport heeft georganiseerd, de dozen met drugs samen met [medeverdachte 4] heeft opgehaald en vervoerd naar de loods van [transportbedrijf] , aldaar de dozen mede heeft ‘omgepakt’ (‘hebben van 7 doos 6 dozen gemaakt’)
en vervolgens in de lader van vrachtwagencombinatie heeft verstopt, dan wel hiertoe opdracht heeft gegeven. Afgezet tegen de door de Hoge Raad gestelde maatstaf omtrent de aanname van een bewuste en nauwe samenwerking op het plegen van een delict concludeert de rechtbank dat verdachtes bijdrage aan het drugstransport zowel in materiële- als intellectuele zin ruimschoots voldoet aan het gestelde criterium.
bewijsketen cocaïne.
De verdediging heeft de bewijsketen ter zake van de in Zweden aangetroffen cocaïne ter discussie gesteld en in het verlengde daarvan de mogelijkheid geopperd dat de cocaïne eerst in Zweden aan de oorspronkelijk lading met hasj is toegevoegd. De verdediging heeft in dit verband gewezen op (1) het feit dat de Zweedse douane eerst op 27 januari 2014 de aanwezigheid van ruim een kilogram tussen de hasj heeft vastgesteld, (2) de foto van een openstaande doos in de auto van [persoon 2] kort na diens aanhouding terwijl hij en [medeverdachte 1] over dichte dozen verklaren, (3) de ten overstaan van de rechter-commissaris door [persoon 2] en [getuige 4] afgelegde verklaring dat zij in een vroegtijdig stadium van
de verhoren, in elk geval vóór 27 januari 2014, met de aanwezigheid van cocaïne werden geconfronteerd (4) de aanwezigheid van [persoon 4] in de lader van [medeverdachte 1] in Zweden en (5) een door Zweedse verbalisanten waargenomen pakje in de handen [medeverdachte 1]
op de parkeerplaats te Vevaxelgatan in Malmö.
De rechtbank overweegt het navolgende.
ad (1) Douaneambtenaar [getuige 2] heeft 21 september 2015 ten overstaan van de rechter-commissaris de hele gang van zaken rond het door hem verrichte onderzoek aan de inhoud van alle in de zes dozen aangetroffen (1.869) pakketten uitgelegd. Hij had de dozen gemerkt met de letters A t/m F en had op 2 december 2013 een eerste inventarisatie van de inhoud van die dozen gemaakt. Hierbij was hem reeds een pakket met een logo van een indiaan opgevallen, doch dit pakket was op dezelfde wijze getaped als de andere pakketten. Verbalisant is vervolgens van 2 december 2014 t/m 27 januari 2014 per doos bezig geweest met het onderzoek aan alle pakketten. Hierbij is hij gestart met doos A en geëindigd met doos F. Het verrichte onderzoek heeft maanden in beslag genomen. Het pakket met het logo van de indiaan, bevattende cocaïne, zat in de laatste doos F.
Naar het oordeel van de rechtbank laat deze uitleg niets aan duidelijkheid te wensen over en wordt het eerst op 27 januari 2014 ontdekken van de cocaïne afdoende verklaard.
ad (2) De rechtbank stelt vast dat op de foto waarop de verdediging doelt zes kartonnen dozen in de laadruimte van een witte bestelauto zijn te zien, waarvan vijf dozen zijn dicht- geplakt met doorzichtige tape en één doos met een geopende bovenkant. Deze doos staat, bezien vanaf de achterkant van de auto vooraan in de laadruimte. De rechtbank stelt voorts vast dat verbalisant [getuige 3] geen helderheid over de geopende doos heeft kunnen geven, omdat hij niet bij de feitelijke aanhouding van [persoon 2] betrokken is geweest
en de doos reeds was geopend toen hij op de plaats delict arriveerde. De rechtbank acht echter ook zonder nadere toelichting op dit punt reeds plausibel dat aansluitend aan de aanhouding van [persoon 2] op verdenking van betrokkenheid bij drugssmokkel, de bij hem aangetroffen verdachte lading door de betrokken verbalisanten vluchtig en deels is gecontroleerd op de inhoud. Deze aannemelijke gang van zaken verklaart afdoende de ene geopende doos. Daar komt bij dat op de bovenste foto op pag. 4923 (bron I, map 15, bijlage 121) valt te zien dat juist de als F gemerkte doos, waarin later de cocaïne is aangetroffen, geheel intact (dicht) is en dus kennelijk niet de geopende doos betreft waarop de verdediging zich richt. Al met al ziet de rechtbank in de ene openstaande doos geen aanwijzing voor een ander scenario ter zake van de aangetroffen cocaïne.
ad (3) [persoon 2] , [getuige 4] en hun verhorende verbalisant [getuige 3] zijn ten overstaan van de rechter-commissaris gehoord. [persoon 2] heeft hierbij aangegeven
dat hij tijdens ‘een later verhoor’ is geconfronteerd met de aanwezigheid van cocaïne. Hij kan het tijdstip van dit verhoor echter niet nader concretiseren. [getuige 4] meent dat de cocaïne tijdens haar tweede verhoor (
6 november 2013; rechtbank) ter sprake is gekomen, doch zij weet het niet zeker. [getuige 3] verklaart dat hij eerst op 27 januari 2014 door verbalisant [getuige 2] op de hoogte is gesteld van de aangetroffen cocaïne.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [getuige 3] past bij hetgeen [getuige 2]
heeft verklaard (zie hiervoor onder ad 1).
Alles overziende ziet de rechtbank geen enkele concreet aanknopingspunt voor de stelling dat de Zweedse autoriteiten reeds voor 27 januari 2014 op de hoogte waren van de aanwezigheid van cocaïne.
ad (4) De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] op meer momenten en in grote lijnen telkens gelijkluidend verklaart over de aanwezigheid van [persoon 4] op het parkeerterrein bij
de haven van Trelleborg in de namiddag van 23 oktober 2013. Het komt er op neer dat zij samen in de oplegger zijn geweest om de illegale lading, na de douanecontrole, te controleren. [medeverdachte 1] heeft [persoon 4] toen tevens resten van de legale lading (karton) meegegeven om mee terug te nemen naar Nederland. De rechtbank ziet in de verklaringen
van [medeverdachte 1] geen enkele aanwijzing voor mogelijk andere activiteiten van [persoon 4]
in de lader.
ad (5) De verdediging doelt op het observatierapport van de Zweedse douane van 24 oktober 2013. Daarin wordt gerelateerd dat [medeverdachte 1] tussen 01:45 uur en 02:00 uur spullen dumpt tussen de bosjes en om 02:23 uur iets in zijn handen heeft dat
op een pakje lijkten dit pakje onder het hek bij de bouwkeet gelegen naast de bosjes legt (map 15, bijlage 114, p. 4881). De rechtbank stelt vast dat in datzelfde observatieverslag tevens staat opgetekend dat om 02:42 uur is geconstateerd dat het gedumpte materiaal uit een lege pallet en grotere stukken papier bestaat. De rechtbank ziet dat ook terug op de daarop betrekking hebbende foto’s
(map 15, bijlage 118, p. 4900-4902) en stelt hierbij tevens vast dat op de foto’s geen
‘pakje’ valt te zien. Volgens een nadere toelichting van de Zweedse verbalisanten werd
met het ‘pakje’ een prop verpakkingsmateriaal bedoeld (map 12, p. 3506). Een en ander
past ook bij de uitdrukkelijke ontkenning van [medeverdachte 1] ten overstaan van de rechter-commissaris dat er sprake is geweest van pakje. Hij heeft enkel kartonnen vellen en
pallet weggelegd. Gelet op dit alles acht de rechtbank het feitelijk bestaan van het ‘pakje’ afdoende weerlegd. De vraag of, als wel sprake zou zijn geweest van het gestelde pakje, dit een gegeven oplevert dat van belang is voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing kan daarom worden daargelaten.
De rechtbank overweegt tot slot dat zij op basis van alle voorhanden zijnde stukken, bijeen-genomen, voldoende in staat is om de algehele gang van zaken rond het drugstransport vanaf de aankomst in Zweden tot en met de uiteindelijke vaststelling van de aanwezigheid van cocaïne te reconstrueren. Naar het oordeel van de rechtbank is de daarop betrekking hebbende bewijsketen niet doorbroken en bieden de bewijsmiddelen geen ruimte voor de suggestie dat de cocaïne eerst in Zweden aan de illegale lading is toegevoegd. Integendeel, de rechtbank acht vaststaan dat de cocaïne zich in ieder geval vanaf aanvang van het drugstransport in [gemeente 2] in de illegale lading bevond en aldus is uitgevoerd. De rechtbank ziet zich in dit oordeel ook bevestigd door de inhoud van een bericht op 21 oktober 2013 te 11:12 uur aan [verdachte] waarin sprake is van ‘totaal 187 en een dure’ (bron I, map 12, p. 3481) en de inhoud van een OVC-gesprek d.d. 4 november 2013 rond 22:56 uur met anderen waarin [verdachte] spreekt over de aanhouding van [medeverdachte 1] en het in dat verband heeft over ‘187 hasj en 1 witte’ (map 15, bijlage 122, p. 4941-4943), hetgeen naar het oordeel van de rechtbank evident verwijst naar de later in Zweden aangetroffen drugs, waaronder de kilo cocaïne. Hierbij is nog van belang dat dit bericht en OVC-gesprek dateren van voor het tijdstip van het feitelijk aantreffen van de cocaïne in Zweden.
Resumerend acht de rechtbank feit 1 en feit 2 primair wettig en overtuigend bewezen.
beoordeling bewijs feit
De verdediging heeft de betrokkenheid van verdachte bij dit feit niet betwist, doch heeft enkel de aan de orde gesteld dat bij 53 kilogram natte hennep slechts 6 kilogram voor consumptie geschikte hennep resteert. De bewezenverklaring zou dan ook tot deze
omvang beperkt dienen te worden.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat uit de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen zoals vervat in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage B onmiskenbaar volgt dat verdachte
betrokken is geweest bij de op 12 september 2013 in Velddriel onderschepte partij natte hennep en dat hij in dat verband als medepleger kan worden aangemerkt. De rechtbank
acht dit feit - mede gezien de opstelling van de verdediging - dan ook zonder nadere
motivering bewezen, zoals hierna uitgeschreven. Voorts oordeelt de rechtbank dat de
vaststelling dat er sprake is van 52.700 gram
nattehennep een bewezenverklaring
van diezelfde hoeveelheid niet in de weg staat. Wel zal de rechtbank met dit gegeven
in de strafmaat in matigende zin rekening houden.
beoordeling bewijs feit
De rechtbank leidt uit de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen zoals vervat in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage C het navolgende af.
1. Verdachte heeft met ingang van 1 januari 2013 de loods gelegen aan [adres loods] te Waardenburg gehuurd van zijn [neef verdachte] .
2. In de nacht van 11 op 12 juli 2013 vindt een inkijkoperatie in genoemde loods plaats
en hierbij wordt een sterke chemische lucht, duidend op de opslag/vervaardiging van synthetische drugs waargenomen. Voorts worden onder meer vele jerrycans met verschillende vloeistoffen, waaronder met de aanduiding van Methanol, drie doorzichtige IBC-containers met een donkere vloeistof, speciekuipen, maatbekers, een gasmasker en een vrieskist met meerdere plastic zakken met daarin een wit/roze poeder aangetroffen.
3. Op 12 juli 2013 vindt in de loods een doorzoeking plaats en worden de bevindingen van de inkijkoperatie bevestigd. Bij de doorzoeking worden onder meer, zo blijkt na onderzoek door het NFI, zes jerrycans van 25 liter met hoeveelheden BMK en APAAN, IBC’s met in totaal (ongeveer) 2.500 liter formamide, vijf jerrycans met hoeveelheden methanol, een jerrycan met zwavelzuur en (in een vriezer) 22 plastic zakken met in totaal 33,96 kilogram amfetamine aangetroffen. Voorts zijn vacuümsealmachines, maatbekers, gelaatsmaskers, handschoenen en een speciekuip aangetroffen.
4. Verdachte raakt op 12 juli 2013 rond 12:46 uur op de hoogte van de inval in de loods
en instrueert aansluitend zijn vrouw ( [vrouw verdachte] ) en [medeverdachte 3] om spullen te pakken/op te halen/weg te halen. Verdachte spreekt tegen [medeverdachte 3] over ‘slecht nieuws’ en het ophalen van ‘dat restant’. Ook schakelt hij [medeverdachte 4] in om een plastic zak met
bekers en ‘van alles’ weg te gooien.
5. Verdachte en [persoon 5] bespreken op 12 juli 2013, 13 juli 2013 en 25 juli 2013 de inval en hierbij komt ter sprake dat verdachte een deel van de loods aan (een) derde(n) verhuurt en dat de door de politie aangetroffen spullen van die derde(n) is/zijn.
6. In de hele loods hing een opmerkelijk sterke en onprettige zure geur.
Vooropgesteld overweegt de rechtbank dat het dossier concrete aanwijzingen bevat van
een daadwerkelijke onderverhuur van de loods door verdachte dan wel het gebruik van de loods door derden en dat de aangetroffen amfetamine en precursoren aan die derden toebehoorden. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de loods diende als opslag van al
deze stoffen en voorwerpen door derden.
Volgens bestendige jurisprudentie is voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van drugs niet noodzakelijk dat deze drugs verdachte toebehoren noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van die drugs heeft. Het is
voldoende dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de dader bevinden. Deze machtssfeer veronderstelt wetenschap van de aanwezigheid van de drugs aan de kant van de verdachte. Het feit dat een verdachte een ruimte of locatie die
zich binnen zijn machtssfeer bevindt niet of nauwelijks betreedt en dat de daarin bevindende stoffen van een ander zijn, doet niets af aan de door hem uit te kunnen oefenen macht ten opzichte van die stoffen.
De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld in hoeverre verdachte wetenschap
had van de in de loods aangetroffen voorwerpen. De rechtbank acht in dat verband het navolgende van belang.
a. a) Zodra verdachte van de inval verneemt draagt hij anderen op om - kort gezegd - spullen
te ruimen.
b) Verdachte heeft (als getuige) verklaard hij zware, vierkante 1000 liter-vaten, losse jerrycans en op enig moment een vriezer in de loods heeft staan. Ook verklaart hij over
een door hem waargenomen aparte, muffe geur in de loods.
c) Verdachte voert valselijk [persoon 1] op als huurder van de loods (zie hierna het feit onder parketnummer 01/865093-14).
d) Verdachte heeft op 12 juli 2013 te 19:53 uur, zijnde de dag van de inval in de loods, een telefonisch gesprek met [persoon 5] en zegt daarin (letterlijk): ‘Ik kwam binnen en die spullen van die jongen waren zeg maar die miste ik al, twee IBC’s en ja en daar achterin een kwak van die kutzooi (..) ja en een paar pallets grondstoffen (…)
e) In een OVC-gesprek op 5 november 2013 tussen 22:00 uur en 23:00 uur spreekt verdachte met [persoon 6] , [persoon 7] en [persoon 8] over de inval in de loods. Het gesprek gaat over tonnen en blauwe vaatjes van 50 kilogram en dat verdachte tegen die jongens heeft gezegd dat hij geen verantwoording erover wilde. Ook zegt hij (letterlijk): ‘Ja die blauwe tonnen, die drumkes die hebben we hier toen allemaal staan over te gieten.’ Verdachte omschrijft de tonnen nader als ‘die buikjes’. Omstreeks 22:54 uur vervolgt het gesprek (letterlijk):
[persoon 7] : …… bij jou zijn binnengevallen hebt, daar stond spullen van hun waar ze geen kant mee op konden, dat zou zogenaamd van een ander zijn
Verdachte: dat was van hun dat ken niet anders
[persoon 7] : Ja dat hoef je mij niet te vertellen, als het van iemand anders was die laat echt niet
zijn spullen ergens…
Verdachte: en zeker niet 180 liter B
[persoon 7] : Nee en die zal wel gezegd hebben van ja nee
Verdachte: Maar geloof me dat krijgt nog een staartje pik, daar zijn we nog niet klaar mee
[persoon 7] : Snap je wat ik bedoel, allemaal ja ja voor een ander en dan word je gepakt en dan
zit je .. en je kunt moeilijk hun namen want dan noemen ze jou weer een verraaier of eh..
Verdachte: Nee ik ga geen namen gevendat heeft geen nut
[persoon 7] : Nee dat snap ik allemaal wel maar je krijgt er wel extra dingen voor
Verdachte: Ja
[persoon 8] : Je zit er wel mee te kijken
Verdachte: Ja, onthoudt goed wat ze gevonden hebben en dan douwen ze je gewoon 4 jaar naar binnen toe
[persoon 7] : Je snapt wel wat ik bedoel, hé kijk eens voor je eigen wat je er zelf aan verdient is
een ander verhaal
Verdachte: Is een ander verhaal, dat is heel makkelijk (..) Ja maar van de andere kant, als je daar die rotzooi hebt die heeft dat ook nog zoveel maanden gestaan, daar heb ik ook ik weet niet hoelang de huur erover betaald constant
De rechtbank leidt uit dit alles, bezien in onderling verband, af dat verdachte wist van de aanwezigheid van in elk geval de precursoren in de loods. De hiervoor in het OVC-gesprek
( e) door verdachte genoemde ‘180 liter B’ duidt naar het oordeel van de rechtbank, bezien in de context en inhoud van dit gesprek en in het licht van de inhoud van de overige bewijs-middelen, evident op 180 liter BMK. Nu de loods zich tevens binnen de machtssfeer van
verdachte bevond, acht de rechtbank bewezen dat verdachte deze voorwerpen/stoffen
samen met anderen voorhanden heeft gehad.
Door onder de hiervoor omschreven omstandigheden een loods door derden te laten gebruiken voor de opslag van stoffen en voorwerpen die dienen voor de fabricage van
onder meer amfetamine, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank tevens bewust
de aanmerkelijke kans aanvaard dat dezelfde ruimte door die derden zou worden gebruikt voor de opslag van amfetamine, hetgeen in casu ook het geval is geweest. De rechtbank
acht dan ook bewezen dat verdachte mede amfetamine aanwezig heeft gehand.
Resumerend acht de rechtbank feit 4 primair bewezen.
beoordeling bewijs feit 5(01/879095-13)
juridisch kader
Onder een organisatie in de zin van art. 11a (oud) van de Opiumwet (als logische specialis van art. 140 Sr) moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor het bewijs van zo een structureel samenwerkingsverband is niet noodzakelijk dat binnen de groep gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden en aan die doelstelling gebonden te achten. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en onder een gemeenschappelijke naam of gemeenschappelijk optreden tegenover derden zijn ook niet vereist. Niettemin kunnen gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvoering, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen wel sterke aanwijzingen opleveren voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
Een organisatie in vorenbedoelde zin wordt pas een criminele als vast komt te staan dat deze organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Dat oogmerk moet zijn gericht op een pluraliteit van misdrijven. Het gaat hier niet om het gepleegd zijn van misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van meerdere misdrijven. Voor het bewijs van dat oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan de misdrijven die al in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het gemeenschappelijk doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van het oogmerk van de organisatie moet worden onderscheiden het oogmerk van de deelnemer. Om vast te kunnen stellen of iemand deelnemer is aan de organisatie geldt het volgende. In het deelnemen ligt het opzet besloten. Voor wat betreft het opzet van de deelnemer aan de organisatie geldt dat hij in zijn algemeenheid moet weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is nodig enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde, laat staan gepleegde, concrete misdrijven, ook niet als het gaat om misdrijven van verschillende aard. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende: de betrokkene moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie een misdadig oogmerk heeft. Voor deelnemen is voorts nodig dat men behoort tot de organisatie en dat de deelnemer betrokken is geweest (een aandeel hebben in dan wel ondersteunen) bij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie en evenmin dat deze persoon in structurele zin gedragingen als hiervoor bedoeld heeft gepleegd c.q. daarbij betrokken is geweest.
conclusie rechtbank feit 5 eerste alternatief.
Uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot de feiten 1 en 2 en hetgeen hiervoor in het bijzonder met betrekking tot deze feiten is overwogen, blijkt dat in de periode van 22 tot en met 24 oktober 2013 een transport van hennep en cocaïne heeft plaatsgevonden van het bedrijf [transportbedrijf] in Nederland naar Zweden. Tevens volgt uit die bewijsmiddelen, met name de verklaringen van [medeverdachte 2] , in samenhang bezien met de verklaringen van [medeverdachte 3] over 11 en 12 juli 2013 en tapgesprekken en berichtenverkeer van die data dat in de periode daaraan voorafgaand, vanaf 1 januari 2013, vaker sprake is geweest van dergelijke transporten, waaronder op 11 en 12 juli 2013.
Naar het oordeel van de rechtbank geschiedde een en ander binnen een gestructureerd samenwerkingsverband tussen deelnemers [verdachte] (hierna: verdachte), [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Hierbij is [medeverdachte 1] de eigenaar van [transportbedrijf] en degene die de verdovende middelen naar de buitenlandse bestemming vervoerde. [medeverdachte 2] is de werknemer van [transportbedrijf] die het transport plande en daarbij de legale en illegale lading (verdovende middelen) op elkaar afstemde. De rechtbank verwijst in dit verband naar de gebezigde bewijsmiddelen, met name naar de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , die over hun eigen en elkaars rol in bovenstaande zin verklaren.
Verdachte tenslotte is degene die het transport organiseerde, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in dat kader opdrachten gaf en aanstuurde en contact onderhield met de leverancier(s) en/of afnemer(s) van de verdovende middelen.
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , en tapgesprekken en berichtenverkeer blijkt immers onder meer dat verdachte:
- [medeverdachte 2] opdracht gaf een legale lading te vinden voor het vervoer van de illegale lading en daarbij de bestemming bepaalde;
-de illegale lading aan [medeverdachte 1] meegaf, en daarbij de illegale lading zelf ompakte en inlaadde dan wel anderen daartoe opdracht gaf en aanstuurde;
-tijdens het transport contact onderhield met [medeverdachte 1] en hem informeerde en aanstuurde;
-voorafgaand, tijdens en na het transport contact onderhield met de leverancier(s) en/of afnemer(s) van de verdovende middelen.
Uit de bewijsmiddelen kan tevens worden afgeleid dat de samenwerking niet incidenteel is geweest en geen beperkt karakter had, maar een zekere duurzaamheid had en ten dienste stond van meerdere transporten. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een dusdanige mate van duurzaamheid en structuur dat sprake is geweest van een organisatie als bedoeld in art. 11a (oud) van de Opiumwet. Gelet op de door genoemde deelnemers aan de organisatie gepleegde handelingen, het duurzame en gestructureerde karakter van de samenwerking en de planmatigheid en stelselmatigheid van de activiteiten was het oogmerk van de organisatie gericht op het opzettelijk exporteren van hennep en cocaïne.
De rechtbank acht niet bewezen dat het oogmerk van de organisatie tevens gericht was op de export van amfetamine. Het dossier biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. Uit het dossier valt weliswaar af te leiden dat verdachte in Nederland betrokken zou zijn geweest bij (bezit en productie van) amfetamine, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat tevens sprake is geweest van export van deze stof. Verdachte wordt vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Voorts concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 3]
niet als deelnemer van de criminele organisatie kan worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is diens eenmalige, incidentele betrokkenheid op 11 juli 2013 bij het hiervoor genoemde drugstransport onvoldoende om hem als (‘duurzaam’) deelnemer van de organisatie aan te merken.
Ten aanzien van de periode waarin sprake is geweest van (deelname aan) de organisatie tenslotte overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 2] vanaf januari 2013 werkzaam was voor [transportbedrijf] . [medeverdachte 1] is op 24 oktober 2013 aangehouden in Zweden en is daar sindsdien gedetineerd. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat in de periode voor januari 2013 of na 24 oktober 2013 sprake is geweest van een organisatie zoals hiervoor omschreven. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van deelname aan een organisatie als bedoeld in art. 11a (oud) van de Opiumwet voor zover het de periode van 4 mei 2009 tot 1 januari 2013 en de periode van 25 oktober 2013 tot en met 8 december 2013 betreft. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er zich in het dossier aanwijzingen bevinden van betrokkenheid van verdachte en/of [medeverdachte 1] bij export van verdovende middelen in die twee perioden. Dat er daarbij tevens sprake was van een organisatie in de zin van artikel 11a (oud) Opiumwet, waaraan verdachte heeft deel- genomen, is echter niet gebleken. Er is in die perioden met name niet gebleken dat verdachte heeft gehandeld vanuit een samenwerkingsverband tussen verdachte en een of meer andere personen. Bovendien is niet gebleken dat, zo een dergelijk samenwerkings-verband al zou hebben bestaan, dit een zekere duurzaamheid en structuur had, en de wijze waarop daaraan invulling is gegeven.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 24 oktober 2013 heeft deelgenomen aan een organisatie in de zin van artikel 11a (oud) Opiumwet. De inhoud van de hieraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage A.
conclusie rechtbank feit 5 tweede alternatief
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten dat verdachte en [medeverdachte 3] tezamen en in verenging, laat staan in het kader van een criminele organisatie, betrokken zijn geweest bij activiteiten gericht op de in de tenlastelegging genoemde harddrugs cocaïne en amfetamine. Die onderdelen van de tenlastelegging
kunnen reeds daarom niet worden bewezen.
Daarentegen acht de rechtbank wel vaststaan dat verdachte en [medeverdachte 3] gedurende circa 9 maanden hebben samengewerkt in de zin van medeplegen op het gebied van hennepteelt- en handel. Echter, deze criminele samenwerking gedurende langere tijd met meerdere hennepoogsten en met aanverwante hennep gelieerde activiteiten brengt niet zonder meer met zich mee dat er sprake is van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Volgens bestendige jurisprudentie is voor een ‘organisatie’ vereist dat er sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een zekere bestendigheid en een bepaalde organisatiegraad. Kortom, er dient onder meer sprake te zijn van een zekere mate van structuur en organisatie. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier niet het geval. De samenwerking tussen verdachte en [verdachte] , zoals het zoeken van ‘knippers’ en ‘afnemers’ en het vervoer van oogsten, lijkt veeleer gebaseerd op toeval en ad hoc beschikbaarheid, los van enige taakverdeling. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het voor een bewezenverklaring van artikel 140 Sr. vereiste gestructureerd samenwerkingsverband. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit alternatief vrijspreken.
feit parketnummer 01/865093-14
De rechtbank leidt uit de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen zoals vervat in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage D dusdanig evident af dat verdachte op 26 juli 2013 in zijn woning te [gemeente 3] de onderwerpelijke valse huurovereenkomst aan [verbalisant 1] heeft overhandigd ter staving van de beweerdelijke onderverhuur van een deel van de loods aan [adres loods] in Waardenburg aan [persoon 1] en dat hij daarvan wetenschap had, dat zonder nadere motivering van het primair bewezenverklaarde feit kan worden volstaan met de enkele verwijzing naar die bewijsmiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank wordt het door de verdediging gevoerde bewijsverweer (ontbreken wetenschap) in het licht van de inhoud van die bewijsmiddelen, bijeengenomen, ook afdoende weerlegd. De uitlating van verdachte ‘..als ik hiermee weg kom zuip ik me klem, wat een gezeik’ in het tapgesprek van 22 november 2013 om 22:15 uur, die op het onderhavige incident betrekking heeft, spreekt wat dat betreft boekdelen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlagen
A t/m D, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
parketnummer 01/879095-15
1. in de periode van 22 oktober 2013 tot en met 24 oktober 2013 te Oss en te Trelleborg (Zweden) en te Malmö (Zweden) tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer181.052 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2. primair in de periode van 22 oktober 2013 tot en met 24 oktober 2013 te Oss en te Trelleborg (Zweden) en te Malmö (Zweden) tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 1.003 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I.
3. in de periode van 10 september 2013 tot en met 12 september 2013 te Geldermalsen en/of
te Velddriel en/of te Waardenburg tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 52.700 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
4. primair op 12 juli 2013 te Waardenburg
tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 33.960 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
tezamen en in vereniging met anderen om een feit bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken en verwerken
van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een stof vermeld op lijst 1 van de Opiumwet, zijnde middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen in een loods aan [adres loods] te Waardenburg:
-6 jerrycans à 25 liter met een hoeveelheid BMK (BenzylMethylKeton) en/of APAAN;
-2.500 liter formamide;
-5 jerrycans met een hoeveelheid methanol;
-een jerrycan met zwavelzuur en -vacuümsealmachines en maatbekers en gelaatsmaskers en handschoenen en een speciekuip
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte ernstige redenen had te vermoeden, dat die bestemd aren tot het plegen van die feiten.
5. eerste alternatief in de periode van 1 januari 2013 tot en met 24 oktober 2013 in Nederland opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, deel uitmaakten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, vijfde lid van de Opiumwet en als bedoeld in artikel 11, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet,
namelijk het buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of hennep (hasjiesj)
parketnummer 01-865093-14
op 26 juli 2013 te Lith opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse huurovereenkomst
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte die huurovereenkomst heeft getoond en overhandigd aan een politieambtenaar ter onderbouwing van zijn, verdachtes, bewering dat hij de loods aan [adres loods] had onderverhuurd aan [persoon 1] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat die [persoon 1] geen huurovereenkomst met verdachte had gesloten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(bijlage 1)
Een gevangenisstraf van 9 jaar met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over een eventuele strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich mede schuldig gemaakt aan de uitvoer van ruim 181 kilogram hasj en ruim een kilo cocaïne naar Zweden. Hij heeft deze door hem gepleegde feiten gepleegd in georganiseerd verband. Hij maakte een deel uit van een criminele organisatie gericht op de uitvoer van drugs. Het bedrijf [transportbedrijf] . diende in dat verband als dekmantel voor internationale drugstransporten. Verdachte had in deze organisatie een leidinggevende
rol. Hij organiseerde het transport en gaf opdrachten aan de andere deelnemers, stuurde
hen aan en onderhield contact met de leverancier(s) en/of afnemer(s) van de drugs.
Daarnaast is verdachte betrokken geweest bij een onderschepte partij hennep van ruim
52 kilogram en heeft hij mede circa 34 kilogram amfetamine en stoffen en voorwerpen
ten behoeve van de fabricage van synthetische drugs voorhanden gehad.
Kortom, verdachte heeft zich in de breedste zin des woords ingelaten met allerhande
drugsdelicten, waarbij het verdachte kennelijk om het even was met welke soort drugs
hij geld kon genereren. Dit terwijl algemeen bekend is dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en gebruikers hun
drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade
en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zware vormen van criminaliteit. Juist verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest als slachtoffer van een rip. De rechtbank wijst er voorts op dat de uitvoer van drugs de negatieve beeldvorming van Nederland in het buitenland op gebied van haar drugsbeleid versterkt.
Tot slot heeft verdachte een valse huurovereenkomst gebruikt ter verhulling van de identiteit van de feitelijke huurder(s)/gebruiker(s) van zijn, voor illegale activiteiten gebruikte, loods. Dat dit de onterechte detentie van de gestelde huurder tot gevolg heeft gehad, heeft verdachte kennelijk voor lief genomen.
De rechtbank weegt enigszins in matigende zin mee dat de in de loods van verdachte
aangetroffen illegale stoffen waaronder amfetamine niet aan hem toebehoorden (feit 4 primair) en voor wat betreft het bewezenverklaarde feit 3 dat de hoeveelheid aangetroffen hennep natte hennep betrof, waarvan na droging slechts een veel beperkter gewicht resteert. De rechtbank heeft er voorts acht op geslagen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank in afwijking van de officier van justitie een veel kortere periode bewezen acht in het eerste alternatief van feit 5 en verdachte vrijspreekt van het tweede alternatief van feit 5 en de rechtbank voorts van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 27, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 3, 10, 10a, 11 en 11a (oud) van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder het tweede alternatief van feit 5 van parketnummer 01/879095-13 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2 primair, feit 3, feit 4 primair en feit 5 eerste alternatief (telkens parketnummer 01/879095-13) en 01/865093-14 primair bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op misdrijven:

t.a.v. 01/879095-13 feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel.t.a.v. 01/879095-13 feit 2 primair:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod. t.a.v. 01/879095-13 feit 3: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, meermalen gepleegd. t.a.v. 01/879095-13 feit 4 primair:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbodenmedeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit. t.a.v. 01/879095-13 feit 5 eerste alternatief: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in art. 10, vijfde lid en art. 11, vierde en vijfde lid van de Opiumwet. t.a.v. 01/865093-14 primair:opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

t.a.v. 01/879095-13 feit 1, feit 2 primair, feit 3, feit 4 primair, feit 5 eerste alternatief en
01/865093-14:
Gevangenisstrafvoor de duur van 5 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. M.M. Klinkenbijl en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier, en is uitgesproken op 3 december 2015.