ECLI:NL:RBOBR:2015:6868

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
4598366
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid kantonrechter in executiegeschil

In deze zaak, die op 1 december 2015 door de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een kort geding waarin de huurder, aangeduid als '[huurder]', zich verzet tegen de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis dat op 5 november 2015 is gewezen. Dit vonnis, dat de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning aan [adres] te [woonplaats] behelst, is aan de huurder betekend op 23 november 2015. De huurder heeft op 9 november 2015 geprotesteerd tegen de ontruiming, maar Woonbedrijf SWS.HHvL, de verhuurder, heeft de ontruiming aangezegd voor 9 december 2015.

De huurder vordert in dit kort geding een voorlopige voorziening om te voorkomen dat Woonbedrijf het verstekvonnis ten uitvoer legt. Woonbedrijf heeft verweer gevoerd en zich beroepen op de onbevoegdheid van de kantonrechter. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het geschil betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een vonnis, wat valt onder de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Volgens artikel 438 Rv is de rechtbank bevoegd om geschillen over de tenuitvoerlegging te behandelen, en kan de kantonrechter in dit geval geen voorlopige voorziening geven.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat hij onbevoegd is om van de zaak kennis te nemen en heeft de zaak verwezen naar de voorzieningenrechter van de rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, voor verdere behandeling. De beslissing benadrukt dat de huurder vertegenwoordigd moet zijn door een advocaat in de vervolgprocedure, en dat er griffierechten van toepassing zijn voor beide partijen. De uitspraak is gedaan door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats Eindhoven
Civiel Recht
Zaaknummer : 4598366
Rolnummer : 15-13349
Uitspraak : 1 december 2015
in de zaak van:
[huurder],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh, advocaat te Best,
t e g e n :
de stichting
Woonbedrijf SWS.HHvL,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C.G. Bunge, advocaat te Eindhoven.

1.De procedure

Deze blijkt uit het volgende:
- de dagvaarding d.d. 17 november 2015, met producties;
- de brief van mr. Bunge d.d. 20 november 2015;
- de brief van mr. Van Knippenbergh d.d. 23 november 2015;
- de akte wijziging van eis d.d. 24 november 2015 van mr. Van Knippenbergh;
- de brieven d.d. 25 en 26 november 2015, waarbij mr. Van Knippenbergh respectievelijk de producties A en B in het geding heeft gebracht;
- de brief d.d. 25 november 2015, waarbij mr. Bunge de producties 1 tot en met 3 in het geding heeft gebracht;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling op 27 november 2015, met daaraan gehecht de pleitnotities van mr. Van Knippenbergh en mr. Bunge.
Partijen worden hierna aangeduid als " [huurder] " en "Woonbedrijf".

2.De feiten

Bij verstekvonnis d.d. 5 november 2015, tussen partijen gewezen onder zaaknummer 4563850 en rolnummer 15-12690 en aan [huurder] betekend op 23 november 2015, is op vordering van Woonbedrijf de tussen partijen bestaande huurovereenkomst ontbonden en [huurder] veroordeeld tot ontruiming van de woning aan [adres] te [woonplaats] . De ontruiming is aangezegd tegen 9 december 2015.
3. Het geschil
3.1.
Op nader in de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling uiteengezette gronden is [huurder] van mening dat Woonbedrijf onrechtmatig handelt, althans misbruik van bevoegdheid maakt door het verstekvonnis ten uitvoer te leggen en de aangezegde ontruiming door te zetten ondanks het feit dat namens [huurder] daartegen op
9 november 2015 meteen is geprotesteerd.
3.2.
[huurder] vordert daarom, na wijziging van eis bij akte, dat de kantonrechter een voorlopige voorziening treft in die zin dat het Woonbedrijf wordt verboden het verstekvonnis op welke wijze dan ook ten uitvoer te leggen, dan wel de executie te staken en gestaakt te houden tot de uitspraak in de verzetprocedure tegen dat vonnis, een en ander met veroordeling van Woonbedrijf in de proceskosten.
3.3.
Woonbedrijf heeft verweer gevoerd.
Zij beroept zich primair op de onbevoegdheid van de kantonrechter en subsidiair concludeert zij tot afwijzing van de vordering van [huurder] .

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot het beroep op onbevoegdheid wordt het volgende overwogen.
4.2.
Onderhavige zaak betreft een geschil over de tenuitvoerlegging van een vonnis, hierna ook als "executiegeschil" aangeduid.
Ingevolge artikel 438, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) worden geschillen, die in verband met een tenuitvoerlegging rijzen, gebracht voor de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn of in welker rechtsgebied de tenuitvoerlegging zal geschieden. Ingevolge het tweede lid kan, ter verkrijging van een voorziening bij voorraad, het geschil ook worden gebracht in kort geding voor de voorzieningenrechter van de volgens het eerste lid bevoegde rechtbank.
Krachtens artikel 254, vierde lid, Rv is, in zaken die ten gronde door de kantonrechter worden behandeld en beslist, ook de kantonrechter bevoegd tot het geven van een voorlopige voorziening als in de veertiende afdeling van Rv bedoeld. Daarbij is, aldus dit vierde lid, op de kantonrechter van toepassing hetgeen omtrent de voorzieningenrechter is bepaald.
Vast staat dat onderhavig executiegeschil betrekking heeft op de vraag of het verstekvonnis, waarbij de ontruiming van de door [huurder] gehuurde woning is bevolen, al dan niet op 9 december 2015 ten uitvoer mag worden gelegd. In huurgeschillen is de kantonrechter op de voet van voormeld artikel 254, vierde lid, in samenhang met artikel 93 Rv bevoegd een voorlopige voorziening te geven.
4.3.
Een (executie-)geschil als bedoeld in artikel 438 lid 1 en 2 Rv is niet een geschil dat ten gronde door de kantonrechter wordt behandeld en beslist, óók niet indien het executiegeschil betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van een vonnis in een huurgeschil. Het executiegeschil betreft immers de beantwoording van de vraag of en in hoeverre een gewezen rechterlijk vonnis ten uitvoer mag worden gelegd en heeft (dus) geen betrekking op rechten of verplichtingen die voortvloeien uit een huurovereenkomst.
Volgens de parlementaire geschiedenis van artikel 438 lid 1 Rv [1] regelt dit artikel zowel de absolute als de relatieve competentie. Wat de absolute bevoegdheid betreft "is de rechtbank bevoegd ook al is het te executeren vonnis gewezen door een kantonrechter (...), door een Hof of de Hoge Raad (...)". Uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot de herziening van het burgerlijk procesrecht kan verder worden afgeleid dat de herziening van artikel 438 Rv (slechts) een terminologische aanpassing betrof. Daar waar voorheen in kort geding werd gesproken van de
presidentvan de rechtbank, is deze term bij de in 2002 doorgevoerde wijziging vervangen door de
voorzieningenrechter. Daaruit moet worden afgeleid dat alleen de voorzieningenrechter bevoegd is kennis te nemen van executiegeschillen en niet de kantonrechter, óók niet wanneer de executoriale titel afkomstig is van de kantonrechter. Anders gezegd: in de terminologie van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen (zaken die worden behandeld en beslist door) de rechtbank, de voorzieningenrechter en de kantonrechter. Dat in kantonzaken krachtens artikel 254, vierde lid, tweede volzin, Rv op de kantonrechter "van toepassing [is] hetgeen omtrent de voorzieningenrechter is bepaald" maakt nog niet dat een executiegeschil een kantonzaak is, noch dat de kantonrechter kan worden aangemerkt als de in artikel 438 lid 2 Rv genoemde "voorzieningenrechter van de (...) rechtbank".
4.4.
De slotsom is, dat de kantonrechter niet bevoegd is tot beslechting van onderhavig executiegeschil. Op de voet van artikel 71 eerste lid Rv zal de zaak daarom ter verdere behandeling en beslissing worden verwezen naar de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch.
Ter voldoening aan het vierde lid van voormeld artikel worden partijen erop gewezen, dat in het geding bij de voorzieningenrechter [huurder] dient te zijn vertegenwoordigd door een advocaat. Woonbedrijf kan in persoon verschijnen of zich laten vertegenwoordigen door een advocaat, maar kan zich niet laten vertegenwoordigen door een gemachtigde die geen advocaat is. Voorts worden partijen erop gewezen, dat [huurder] een griffierecht van
€ 285,00 in rekening zal worden gebracht, waarop het reeds betaalde griffierecht ad € 78,00 in mindering strekt, terwijl Woonbedrijf een griffierecht van € 613,00 zal zijn verschuldigd. Het griffierecht dient te zijn voldaan binnen de door de voorzieningenrechter te stellen termijn. Omdat de onderhavige zaak betrekking heeft op een voorlopige voorziening kan thans geen (rol-)datum en tijdstip worden bepaald waarop de zaak bij de voorzieningenrechter zal worden behandeld. De meest gerede partij kan zich wenden tot Bureau Kort Geding/Beslagrekesten, telefoon 088 - 36 11 802, voor het verkrijgen van informatie over dagbepaling en (eventueel) wijze van oproeping.

5.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart zich onbevoegd van de zaak kennis te nemen;
verwijst de zaak naar de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats
's-Hertogenbosch, ter verdere behandeling en beslissing.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Parl.Gesch. Nieuw BW, Invoering 3, 5 en 6, Wijziging Rv e.a.w., pag.95, Deventer 1992