ECLI:NL:RBOBR:2015:681

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
01/997022-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in druggerelateerde afvaldumpingzaak

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1983 en wonende te [adres 1], heeft de rechtbank Oost-Brabant op 10 februari 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het dumpen van afval afkomstig van de productie van drugs. De tenlastelegging betrof handelingen met betrekking tot afvalstoffen en het verontreinigen van de bodem in Valkenswaard en Weert op 15 en 16 mei 2013. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 18 maanden eiste, en de verdediging, die vrijspraak bepleitte. Tijdens de zitting op 27 januari 2015 is de dagvaarding geldig bevonden en zijn er geen gronden voor schorsing van de vervolging aangetoond.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor de (voorwaardelijke) opzet van de verdachte op een bewuste en nauwe samenwerking met betrekking tot de tenlastegelegde feiten. De verdachte was niet de huurder of bestuurder van de vrachtwagen en er was geen bewijs dat hij op de hoogte was van de inhoud van de vrachtwagen of de handelingen van de medeverdachte. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van beide feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van de hem ten laste gelegde feiten is vrijgesproken. De rechtbank heeft ook beslist over de inbeslaggenomen goederen, waarbij sommige goederen aan het verkeer zijn onttrokken en andere zijn bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997022-13
Datum uitspraak: 10 februari 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1983],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 december 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 januari 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 mei 2013 te Valkenswaard, in elk geval in de omgeving
van Valkenswaard, althans in Nederland en/of in België, tezamen en in
vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk,
als degene die handelingen met betrekking tot afvalstoffen (bestaande uit het
vervoeren van afvalstoffen afkomstig van drugsproductie terwijl deze niet en/of onvoldoende waren vastgezet en/of vervolgens het onvoorzichtig rijden althans zodanig dat de (emballage bevattende de) afvalstoffen omviel(en) of kon(den) omvallen en/of waardoor vervolgens vloeibare afvalstoffen op het wegdek lekten en er damp (bevattende afvalstoffen) ontsnapte via de lucht) verrichtte of naliet en die wist althans redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of
konden ontstaan, niet heeft voldaan aan zijn/hun verplichting alle maatregelen
te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem/hen konden worden gevergd,
teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperkt;

2.

hij op of omstreeks 15 en/of 16 mei 2013, in de gemeente Valkenswaard, aan of
nabij [adres 2] en/of in de gemeente Weert aan of nabij de
[adres 3], tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
althans alleen, handelingen op de bodem heeft verricht, bestaande uit het
neerleggen, opslaan of opgeslagen houden van afvalstoffen afkomstig van de
productie van drugs, waardoor de bodem kon worden verontreinigd en/of
aangetast - terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs had kunnen
vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd en/of
aangetast - en toen al dan niet opzettelijk niet aan de verplichting heeft
voldaan alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem konden worden
gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen, danwel
terwijl die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed deze en/of de
directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen en eist een
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
Wat betreft de vordering van de [benadeelde partij 1] is zij van mening dat de gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de kosten die zijn gemaakt voor het aftanken, afslepen en schoonmaken van de bus kan worden toegewezen. Voor de overige posten is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering omdat ze onvoldoende zijn onderbouwd. Voor het deel dat voor toewijzing in aanmerking komt dient tevens de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
De vordering van [benadeelde partij 2] kan geheel worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van het beslag is de officier van justitie van oordeel dat de in beslag genomen gsm onder nummer 1 van de beslaglijst verbeurd verklaard dient te worden en dat de overige goederen moeten worden onttrokken aan het verkeer.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit omdat er geen bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte niet de persoon was die de vrachtwagen heeft gehuurd, niet de bestuurder van de vrachtwagen was, geen invloed heeft gehad op de rijstijl van [medeverdachte] en bovendien sprake is geweest van vrijwillige terugtred bij deze medeverdachte. Het enkele feit dat hij naast [medeverdachte] in de vrachtwagen zat is onvoldoende voor een bewezenverklaring van zowel feit 1 als feit 2, waarbij voor wat betreft de locatie [adres 3] geldt dat buiten het matchende DNA-profiel op een handschoen geen steunbewijs voorhanden is.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet voor toewijzing vatbaar gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair zijn deze te hoog en lenen zij zich niet voor een behandeling door de strafrechter.

Vrijspraak.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1 en van feit 2, locatie [adres 2] te Valkenswaard, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op een bewuste en nauwe samenwerking die was gericht op het tenlastegelegde. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte niet de huurder, noch de bestuurder van de vrachtwagen was en zij op basis van het procesdossier niet kan vaststellen in hoeverre hij bekend was met de inhoud van de vrachtwagen, met hetgeen [medeverdachte] heeft uitgeladen op het bospad aan [adres 2] en (mitsdien) met de mogelijkheid dat onvoorzichtig rijgedrag nadelige gevolgen voor het milieu kon hebben.
De rechtbank zal verdachte bovendien vrijspreken van de onder feit 2, locatie [adres 3] te Weert, ten laste gelegde overtreding van artikel 13 van de Wet Bodembescherming. Zij overweegt daartoe dat er onvoldoende bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt dat verdachte aanwezig is geweest op de [adres 3] of waaruit van een gezamenlijke planvorming kan blijken met betrekking tot het tenlastegelegde. De omstandigheid dat er op de [adres 3] DNA is aangetroffen op verplaatsbaar materiaal, te weten een handschoen, dat matcht met het DNA-profiel van verdachte en het feit dat het aldaar aangetroffen afval sterke overeenkomsten vertoont met de op het bospad aan [adres 2] aangetroffen partij zijn niet voldoende voor een bewezenverklaring.

De vordering van de [benadeelde partij 1].

Nu verdachte van het hem ten laste gelegde feit onder 1 zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

De vordering van de [benadeelde partij 2].

Nu verdachte van het hem ten laste gelegde feit onder 2 zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen voorwerp, genoemd onder nummer 1 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, genoemd onder de nummers 2 tot en met 50 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat op grond van de uitspraak van deze rechtbank van heden in de zaak van [medeverdachte] (parketnummer 01/997023-13) kan worden vastgesteld dat strafbare feiten zijn begaan (artikel 36b, lid 1, sub 3, van het Wetboek van Strafrecht) en - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn:
- met betrekking tot welke de feiten zijn begaan;
- met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid,
en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang. De rechtbank ziet deze voorwerpen als een gezamenlijkheid van voorwerpen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank
spreekt verdachte vrijvan
feit 1en
van feit 2nu zij het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank verklaart de [benadeelde partij 1]
niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank verklaart de [benadeelde partij 2]
niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het inbeslaggenomen goed, te weten:
GSM(zwart) Nokia, genoemd onder nummer
1van de aan het vonnis gehechte
beslaglijst.
Onttrekking aan het verkeervan de inbeslaggenomen goederen, te weten: de
goederenonder nummer
2 t/m 50van de aan het vonnis gehechte
beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Senden voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp, en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Meurs, griffier,
en is uitgesproken op 10 februari 2015.