ECLI:NL:RBOBR:2015:6785

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
15/645 F
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van inbewaringstelling onder voorwaarden in faillissementszaak

Op 25 november 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een beschikking gegeven in de faillissementszaak van een gefailleerde, die op 27 oktober 2015 in staat van faillissement was verklaard. De curatoren, mr. M.J.W. van Ingen en mr. drs. F.P.G. Dix, hadden op 18 november 2015 verzocht om verlenging van de inbewaringstelling van de gefailleerde. De rechtbank had eerder op 11 november 2015 de verzoeken van de gefailleerde om opheffing van de inbewaringstelling afgewezen. Tijdens de zitting op 24 november 2015 hebben de curatoren hun verzoek gewijzigd naar een schorsing van de inbewaringstelling onder voorwaarden. De rechtbank heeft de gefailleerde, die in het Huis van Bewaring te Grave verbleef, niet in persoon gehoord, maar zijn advocaat, mr. E.P.M. Smit, was aanwezig.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de verplichtingen van de gefailleerde onder de Faillissementswet, met name artikel 87 en 105. De rechtbank concludeerde dat de gefailleerde zijn informatieverplichting niet volledig was nagekomen, wat leidde tot gegronde vrees dat hij dit in de toekomst ook niet zou doen. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de recente betalingen die de gefailleerde had aangekondigd en de omstandigheden rondom de inbewaringstelling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de inbewaringstelling te schorsen, maar onder strikte voorwaarden. De gefailleerde moet volledige en juiste inlichtingen verstrekken aan de curatoren, een specifiek bedrag binnen 14 dagen betalen, zich onthouden van het onttrekken van vermogensbestanddelen aan de boedel, en mag niet zonder toestemming van de rechter-commissaris naar het buitenland vertrekken. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door mr. M.G.A. Poelman.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Toezicht
Faillissementsnummer: C/01/15/645 F
Schorsing inbewaringstelling ex artikel 87 jo 88 van de Faillissementswet
Deze beschikking wordt gegeven naar aanleiding van het verhoor op 24 november 2015 in het kader van het verzoek ex artikel 87 lid 3 Faillissementswet (Fw) d.d. 18 november 2015 van curatoren mr. M.J.W. van Ingen en mr. drs. F.P.G. Dix tot verlenging van de inbewaringstelling in het faillissement van:
[gefailleerde] ,
geboren op [datum] te [woonplaats] ,
verblijfplaats volgens GBA: [adres] ,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Grave,
hierna: gefailleerde,
bijgestaan door advocaat mr. E.P.M. Smit.

1.Procesverloop:

1.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 27 oktober 2015 is gefailleerde in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. S.J.O. de Vries tot rechter-commissaris en
mr. M.J.W. van Ingen en mr. drs. F.P.G. Dix tot curatoren.
1.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 28 oktober 2015 heeft deze rechtbank, gezien de voordracht van waarnemend rechter-commissaris mr. P.A.M. Penders van
27 oktober 2015, bevolen dat gefailleerde in verzekerde bewaring zal worden gesteld in het huis van bewaring te ’s-Hertogenbosch, dan wel enig ander huis van bewaring in Nederland.
1.3.
Gefailleerde is op 2 november 2015 in verzekerde bewaring gesteld en overgebracht naar het huis van bewaring te Grave, alwaar gefailleerde op 4 november 2015 door
mr. Van Ingen, curator voornoemd, bijgestaan door een kantoorgenoot, ex artikel 105 Fw is gehoord.
1.4.
Ter zitting van 5 november 2015, waar curator mr. van Ingen en gefailleerde, bijgestaan door mr. Smit, advocaat voornoemd, zijn verschenen, heeft mr. Smit namens gefailleerde de rechtbank primair verzocht de verzekerde bewaring ex artikel 88 Fw op te heffen en subsidiair verzocht de verzekerde bewaring te schorsen. Na gefailleerde ter zitting te hebben gehoord, zijn de verzoeken op diezelfde zitting behandeld.
1.5.
Bij beschikking van 11 november 2015 heeft de rechtbank beide verzoeken van gefailleerde afgewezen.
1.6.
Bij faxbericht van 18 november 2015 hebben curatoren de rechtbank ex artikel
87 lid 3 Fw verzocht de inbewaringstelling van gefailleerde te verlengen.
1.7.
Het verzoek van curatoren is ter zitting van 24 november 2015 behandeld, alwaar curatoren zijn verschenen en hun verzoek hebben gewijzigd, in die zin dat zij thans verzoeken de inbewaringstelling van gefailleerde onder voorwaarden te schorsen. Tevens is mr. Smit verschenen, die ter zitting namens de niet verschenen gefailleerde een door gefailleerde ondertekende verklaring “Afstand verschijningsrecht” aan de rechtbank heeft overgelegd.

2.De beoordeling

2.1.
Zoals de rechtbank reeds bij beschikking van 11 november 2015 heeft overwogen geeft artikel 87 lid 1 Fw de rechtbank de (discretionaire) bevoegdheid de inbewaringstelling van de gefailleerde te bevelen wegens het niet nakomen van verplichtingen welke de wet hem in verband met zijn faillissement oplegt, dan wel wegens gegronde vrees voor het niet nakomen van zodanige verplichtingen. De rechtbank merkt hierbij op dat er ook wettelijke verplichtingen van een gefailleerde in verband met zijn faillissement zijn die niet in de Faillissementswet zelf zijn neergelegd. Te denken valt bijvoorbeeld aan het strafrechtelijke gebod zich te onthouden van bedrieglijke bankbreuk (artikel 341 Wetboek van Strafrecht). Het begrip ‘wettelijke verplichtingen’ moet ook nog op een andere wijze ruim worden geïnterpreteerd. Zo staat de verplichting van een gefailleerde tot medewerking aan het beheer en vereffening van de boedel niet met zoveel woorden in de wet, maar past deze verplichting wel degelijk binnen het doel en strekking van de Faillissementswet en sluit het aan op wel uitdrukkelijk geregelde gevallen. Voorts doet het recht aan de omstandigheid dat de failliet in het belang van de schuldeisers gehouden is in persoon alle vereiste medewerking te verlenen aan de vereffening van de boedel.
2.2.
De rechtbank dient mede in verband met het bepaalde in artikel 5 EVRM te onderzoeken of er op basis van de huidige stand van zaken nog gronden aanwezig zijn die de voortduring van het bevel tot inbewaringstelling en daarmee de inbreuk op de persoonlijke vrijheid van gefailleerde, rechtvaardigen. Daarbij dient het recht van gefailleerde op persoonlijke vrijheid te worden afgewogen tegen de bij zijn inbewaringstelling betrokken belangen van de gezamenlijke schuldeisers. In dit verband neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
2.2.1.
Blijkens de beschikking van de rechtbank van 11 november 2015 heeft gefailleerde tot het aan het moment van de uitvoering van het bevel tot inbewaringstelling alsook daarna niet alle inlichtingen verschaft, die hij ingevolge het bepaalde in artikel 105 Fw dient te verschaffen. Zo is gefailleerde onder meer in gebreke gebleven om afdoende opheldering respectievelijk consistente informatie te verschaffen over de besteding van de in de periode van september 2014 tot aan zijn faillietverklaring door hem van zijn bankrekening stelselmatig opgenomen grote sommen contanten.
Gezien voormelde beschikking heeft gefailleerde aangegeven dat hij in voormelde periode een bedrag van in totaal € 368.000,00 heeft opgenomen alsmede dat daarvan, uitgezonderd een van de heer [naam] uit hoofde van geldlening per saldo nog te ontvangen bedrag van
€ 96.000,00, niets meer resteert.
2.2.2.
Ter zitting van 24 november 2015 hebben curatoren evenwel niet weersproken naar voren gebracht dat gefailleerde aan hen op 23 november 2015 heeft medegedeeld dat hij aan hen over de verblijfplaats van drie tranches contant geld een verklaring wilde afleggen alsmede dat als uitvloeisel daarvan curatoren inmiddels twee tranches contant geld in ontvangst hebben genomen, te weten één tranche van € 113.410,00 en één tranche van € 97.900,00. Voor wat betreft de derde tranche heeft mr. Van Ingen ter zitting van 24 november 2015 niet weersproken gesteld dat deze tranche circa € 90.000,00 bedraagt en dat gesteld is dat deze zich in Duitsland bevindt. Aangezien gefailleerde niet ter zitting van 24 november 2015 is verschenen, heeft hij geen opheldering kunnen verschaffen over de herkomst van voormelde tranches en de (exacte) verblijfplaats en omvang van de derde tranche contant geld.
2.3.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat gefailleerde ook na 11 november 2015
geen volledige openheid van zaken omtrent zijn vermogen heeft gegeven, zodat geconcludeerd kan worden dat gefailleerde de op hem ingevolge artikel 105 Fw rustende inlichtingenplicht niet (volledig) is nagekomen. Tevens bestaat hierdoor de gegronde vrees dat gefailleerde de op hem ingevolge artikel 105 Fw rustende inlichtingenplicht ook in de nabije toekomst niet (volledig) zal nakomen.
2.4.
Het vorenstaande brengt tevens met zich mee dat gegronde vrees bestaat dat gefailleerde vermogensbestanddelen aan de boedel zal (blijven) onttrekken.
2.5.
Nu gezien het voorgaande vaststaat dat gefailleerde zijn verplichtingen niet (volledig) nakomt en dat er nog steeds gegronde vrees bestaat dat gefailleerde zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 87 lid 1 Fw niet zal nakomen, bestaat voldoende grond voor het laten voortduren van de inbewaringstelling van gefailleerde.
2.6.
Hoewel de rechtbank dus van oordeel is dat dwang nog steeds nodig is, behoeft deze dwang op dit moment niet zover meer te gaan als de vrijheidsberovende gijzeling. Vrijheidsberoving teneinde een failliet tot medewerking te verplichten bij afwikkeling en beheer van de boedel dan wel om diens tegenwerking te “neutraliseren, is een vergaand middel. De door gefailleerde aangekondigde betaling van aanzienlijke geldbedragen aan curatoren en de daarop tot op heden gevolgde betalingen in samenhang bezien met het totale geldbedrag dat gefailleerde vanaf september 2014 tot aan zijn faillietverklaring contant zou hebben opgenomen, leiden er toe dat op dit moment een schorsing van de inbewaringstelling onder voorwaarden gerechtvaardigd is.
2.7.
De door de rechtbank aan de schorsing te verbinden voorwaarden zien, mede gelet op het verhandelde ter zitting, op de informatieverplichting, op de verplichting geen vermogensbestanddelen aan de boedel te onttrekken en op de verplichting ex artikel 91 Fw.
2.8.
Voor wat betreft de informatieverplichting wijst de rechtbank gefailleerde erop dat de verplichting ex artikel 105 Fw mede inhoudt dat hij in persoon voor de curator en/of de rechter-commissaris moet verschijnen en deze alle inlichtingen moet verschaffen, zo dikwijls hij daartoe opgeroepen wordt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat gefailleerde tot op heden niet volledig aan zijn informatieverplichting heeft voldaan, het belang van non-verbale communicatie bij een onwillige failliet, alsmede het belang van directe informatieverstrekking bij een verhoor, welke wijze van informatieverstrekking minder tijd en ruimte biedt voor het op elkaar afstemmen van verklaringen dan het op een later moment schriftelijk of telefonisch beantwoorden van eerder door curatoren of de rechter-commissaris gestelde vragen.
2.9.
Mitsdien wordt beslist als volgt.

3.Beschikkende:

De rechtbank:
- beveelt de schorsing van de inbewaringstelling van [gefailleerde] , geboren op [datum] te [woonplaats] , verblijfplaats volgens GBA: [adres] , thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Grave, op de volgende voorwaarden:
a. dat gefailleerde curatoren gevraagd en ongevraagd en ongeclausuleerd en onverwijld volledige en juiste inlichtingen verstrekt ter voldoening aan zijn informatieverplichting ex artikel 105 Fw, waaronder, doch niet uitsluitend, informatie omtrent de herkomst van de hiervoor onder 2.2.2 genoemde bedragen ad. €113.410,00, € 97.900,00 en circa € 90.000,00 en de exacte verblijfplaats van laatstgenoemd bedrag;
b. dat gefailleerde curatoren gevraagd en ongevraagd en ongeclausuleerd het onder 2.2.2. genoemde bedrag van circa € 90.000,00 binnen 14 dagen na heden ten behoeve van de boedel betaalt;
c. dat gefailleerde zich onthoudt van het onttrekken van vermogensbestanddelen aan de boedel;
d. dat gefailleerde niet zonder toestemming van de rechter-commissaris naar het buitenland zal vertrekken.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.G..A. Poelman en in het openbaar uitgesproken op
25 november 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.