Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 november 2015 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Verweerder miskent (..) dat de omstandigheid dat in het kader van de beoordeling of de vrijstellingen ex art 19 WRO en de bouwvergunningen konden worden verleend, is geconcludeerd dat geen sprake is van onaanvaardbare hinder, hetgeen er toe heeft geleid dat het oprichten van de mestverwerkingsinstallaties mogelijk is geworden, onverlet laat dat er niettemin sprake kan zijn van een relevante toename van hinder in het kader van de planologische vergelijking die moet worden gemaakt bij de vergelijking van de planologische regimes bij een verzoek om vergoeding van planschade. De SAOZ concludeert weliswaar dat geen sprake is van een in relevante mate toegenomen hinder maar die conclusie is slechts gebaseerd op het standpunt dat sprake is van een installatie die gelijk kan worden gesteld met milieucategorie 3 en de afstand van de woning van eiser tot de installatie meer bedraagt dan 100 meter. De SAOZ heeft bij die conclusie niet betrokken of de geur- en geluidhinder door de wijziging van het planologische regime is toegenomen en of eiser dientengevolge schade lijdt. De vraag of een (planologische) wijziging toegenomen overlast en schade oplevert is een fundamenteel andere dan de vraag of een dergelijke wijziging planologisch kan worden toegestaan en de omstandigheid dat in het kader van de milieuvergunning geen sprake is van onaanvaardbare hinder betekent niet dat er derhalve ook in planologisch opzicht geen sprake is van een toename van geur- of geluidhinder die als schadefactor in aanmerking dient te worden genomen.” De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de door eiser gemaakte vergelijking met het perceel [adres 2] niet opgaat, omdat gelet op het evidente verschil in afstand tot de mestverwerkings-installaties niet kan worden gesproken van gelijke gevallen. De uitspraak van deze rechtbank van 11 november 2013 is onherroepelijk.
AU5005). Mede gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen met betrekking tot de afwezigheid van planologisch nadeel vanwege trillinghinder en vermeende toename van de verkeersintensiteit, ziet de rechtbank in hetgeen eiser op deze onderdelen heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van planologisch nadeel als gevolg van trillinghinder of geluidhinder vanwege toegenomen verkeer. De rechtbank is tot slot van oordeel dat, gelet op het advies van SAOZ naar aanleiding van het advies van de StAB, verweerder in het betrekkelijk geringe planologische nadeel in de vorm van de geluidhinder vanwege de fakkelinstallatie geen aanleiding heeft hoeven zien om over te gaan tot een schadevergoeding.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,00 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.453,15.