Overwegingen
1. Het bestreden besluit is, in naam van de raad voor rechtsbijstand (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand), namens de regiomanager van de vestiging Leeuwarden van verweerder, in mandaat genomen door een juridisch medewerker van die vestiging.
2. Op grond van artikel 8:7, derde lid, van de Awb, in combinatie met artikel 8, derde lid, van bijlage 2 bij die wet (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak), is de rechtbank Noord-Nederland bevoegd om op het beroep te beslissen.
Gelet op het verloop van de procedure, in samenhang met een efficiënte behandeling van de zaak, zal deze rechtbank niettemin in deze zaak uitspraak doen, omdat eiser woonachtig is binnen het werkgebied van de vestiging 's-Hertogenbosch van verweerder, onder het bestreden besluit een rechtsmiddelenclausule staat waarin is aangegeven dat beroep bij deze rechtbank kon worden ingesteld en niet is gebleken dat hiermee het procesbelang van partijen zal worden geschaad. Eiser en verweerder hebben met de behandeling van deze zaak door deze rechtbank ingestemd.
3. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de gemandateerde wel bevoegd was om namens verweerder het bestreden besluit te nemen.
4. Naar aanleiding van de schorsing heeft verweerder zijn Mandaatregeling Raad voor Rechtsbijstand (de mandaatregeling), van 17 oktober 2011, zijn Reglement bestuur Raad voor Rechtsbijstand, van 1 juli 2010, en de Memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet op de rechtsbijstand in verband met de bestuurlijke centralisatie van de raden voor rechtsbijstand (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 835, nr. 3) toegezonden.
Inmiddels is de Mandaatregeling Raad voor Rechtsbijstand van 15 maart 2015 van kracht. Ten tijde van het bestreden besluit gold de mandaatregeling van 17 oktober 2011.
5. In artikel IX, eerste lid, aanhef en onder d, van de mandaatregeling is bepaald, dat het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, aan medewerkers in de functie van regiomanager, mandaat verleent tot het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten die zijn genomen door een medewerker van enig regiokantoor en de medewerkers genoemd in artikel VI. Indien het besluit waartegen het bezwaar zich richt door de regiomanager zelf is genomen, beslist, volgens dit artikellid, het bestuur op het bezwaarschrift.
In artikel XI van de mandaatregeling is bepaald dat degenen aan wie mandaat is verleend, zonder toestemming van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand geen mandaat kunnen verlenen aan anderen.
6. In dit geval luidt de ondertekening van het bestreden besluit als volgt:
"G.J.C. Bary, regiomanager, namens deze, B. Niemeijer, Raad voor Rechtsbijstand".
De rechtbank gaat er, ondanks dat aan het einde van de ondertekening is vermeld "Raad voor Rechtsbijstand", vanuit dat geen sprake is van een beslissing van het bestuur op een bezwaar tegen een door de regiomanager genomen besluit, zoals bedoeld in de laatste volzin van artikel IX, eerste lid, onder d, van de mandaatregeling. De ondertekening vermeldt namelijk dat het besluit namens de regiomanager is genomen.
Volgens de mandaatregeling is de regiomanager bevoegd om, namens verweerder, beslissingen op bezwaar te nemen tegen besluiten die zijn genomen door medewerkers van enig regiokantoor. Weliswaar mag de regiomanager deze bevoegdheid, zoals in dit geval is geschied, mandateren aan anderen, maar dit mag, gelet op artikel XI van de mandaatregeling, slechts met toestemming van verweerder. Noch uit de ondertekening van het bestreden besluit, noch uit de door verweerders gemachtigde, op verzoek van de rechtbank, toegezonden informatie blijkt echter van een dergelijke toestemming en in het begeleidende schrijven van 28 mei 2015, bij de toegezonden documenten, ontbreekt iedere toelichting.
De rechtbank houdt het er daarom voor dat het bestreden besluit is genomen door een functionaris die daartoe niet bevoegd was.
7. Het beroep is, gelet op het voorafgaande, gegrond. Het bestreden besluit zal dan ook worden vernietigd.
8. In het kader van de vraag of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven, overweegt de rechtbank als volgt.
9. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de beslissing heeft genomen op grond van de door de belastingdienst verschafte gegevens over het peiljaar 2009. Eiser is de opvatting toegedaan dat, zolang de bestuursrechter, team belastingrecht, niet heeft beslist op het door hem ingestelde beroep en daardoor de beschikking inkomstenbelasting voor het jaar 2009 niet onherroepelijk vaststaat, verweerder niet kan vaststellen wat eiser terug moet betalen.
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij, in verband met onderhandelingen tussen eisers gemachtigde en de belastingdienst over de inkomstenbelasting over de jaren 1991-2013, de termijn voor het nemen van een besluit diverse malen heeft opgeschort, laatstelijk tot 18 september 2014 en eiser laten weten dat, als na die datum een gunstiger aanslag wordt opgelegd, dit zal leiden tot herziening van het besluit. Omdat op 18 september 2014 geen reactie was ontvangen, heeft verweerder besloten de invordering te hervatten en het bestreden besluit te nemen.
Aan dit besluit ligt ten grondslag dat de belastingdienst over het jaar 2009 een verzamelinkomen heeft vastgesteld en er daarom sprake is van een definitief inkomen. Gelet op dat inkomen had eiser geen recht op rechtsbijstand. Daarom heeft verweerder de (vergoeding van de) kosten van rechtsbijstand van € 586,25 van eiser teruggevorderd. Dit besluit is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
11. Op grond van artikel 34c, eerste lid, eerste volzin, van de Wet op de rechtsbijstand, is het inkomen van de rechtzoekende het inkomensgegeven in het peiljaar.
In artikel 1, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand is het inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dit is het, na afloop van het betrokken kalenderjaar, over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.
Verweerder heeft, gelet hierop, voor de bepaling van het inkomen van eiser dan ook de juiste gegevens gebruikt. Verweerder heeft in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om (nog langer) de terugvordering van de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand op te schorten. Overigens heeft de rechtbank, ondanks de schorsing van het onderzoek, geen uitspraak van de belastingrechter van eiser ontvangen.
Er bestaat, gelet hierop, materieel gezien geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. Niet valt te verwachten dat verweerder, indien het besluit in mandaat door een andere functionaris zou zijn genomen, dit tot een voor eiser gunstiger uitkomst zou hebben geleid.
De rechtbank ziet, gelet hierop, aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
12. De rechtbank ziet, omdat het beroep gegrond is, aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vast op € 490,00, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 490,00, wegingsfactor 1).
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en bepaalt dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 490,00;
- bepaalt dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht van € 45,00 moet vergoeden.