ECLI:NL:RBOBR:2015:6759

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
15_1398
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verzoek om verwijdering persoonsgegevens van besluitenlijst

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck, waarin het bezwaar van eiser tegen een eerdere beslissing niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit volgde op een verzoek van eiser om zijn persoonsgegevens te verwijderen van de openbare besluitenlijst. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college zich op het standpunt stelde dat er geen sprake was van een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de brief van 18 november 2014 niet als een besluit kon worden aangemerkt. Eiser betoogde dat de brief wel degelijk een appellabel besluit was, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiser niet aan te merken was als een aanvraag om een besluit te nemen. De rechtbank concludeerde dat het college terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat alleen de burgerlijke rechter bevoegd is om te oordelen over eventuele onrechtmatige handelingen van het college.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1398

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 18 november 2014 heeft verweerder gereageerd op een verzoek van eiser.
Bij besluit van 18 maart 2015, verzonden op 31 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op 7 september 2014 heeft eiser een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ingediend met betrekking tot informatie over de rekenkamer van verweerder. Bij besluit van 18 september 2014 is op dit verzoek beslist. Deze beslissing is op de openbare besluitenlijst geplaatst. In de openbare besluitenlijst zijn de voorletter, de achternaam en de woonplaats van eiser opgenomen.
Op 6 oktober 2014 heeft de gemachtigde van eiser telefonisch verzocht om de gegevens van eiser van de openbare besluitenlijst te verwijderen.
Bij eerdergenoemde brief van 18 november 2014 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat aan dit verzoek niet wordt tegemoetgekomen. Verweerder heeft verwezen naar artikel 60, derde lid, van de Gemeentewet, waarin wordt bepaald dat het college de besluitenlijsten van zijn vergaderingen openbaar maakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften van 12 februari 2015, het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft met betrekking tot het verwijderen van de gegevens van eiser van de besluitenlijst niet de bevoegdheid tot het nemen van een op rechtsgevolg gerichte beslissing en daarom geen bevoegdheid tot het nemen van een besluit.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu geen sprake is van een aanvraag, de brief van 18 november 2014 ook niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3. Eiser heeft aangevoerd dat artikel 40, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) als grondslag voor zijn verzoek geldt. In samenhang met artikel 45 van de Wbp kan er volgens eiser geen twijfel over bestaan dat de brief van verweerder van 18 november 2014 een appellabel besluit is. Volgens eiser is de brief op rechtsgevolg gericht en is moeilijk in te zien hoe het verwerken en zelfs op de gemeentelijke website publiceren van persoonsgegevens geen publiekrechtelijke rechtshandeling is.
4. De manier waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan de openbaarmakingsplicht ten aanzien van besluitenlijsten levert geen besluit op in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY6661). Gelet hierop is het verzoek van eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een aanvraag een besluit te nemen als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, maar komt het neer op een verzoek tot het verrichten van een feitelijke handeling. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit dan ook terecht op het standpunt gesteld dat zijn bij brief van 18 november 2014 gegeven reactie op het verzoek van eiser geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Voor zover eiser betoogt dat verweerder onrechtmatig jegens hem handelt door zijn voormelde gegevens in de besluitenlijst op te nemen, geldt dat alleen de burgerlijke rechter bevoegd is hierover een oordeel te geven.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Langen-Wouda, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.