ECLI:NL:RBOBR:2015:672

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
01/860154-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag op de A50 te Nistelrode

Op 10 februari 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 maart 2014 op de A50 te Nistelrode een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van 120 kilometer per uur en botste zonder te remmen tegen de achterzijde van een stilstaande auto, waardoor de bestuurster van die auto, een 26-jarige vrouw, overleed aan haar verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen, wat heeft geleid tot het dodelijke ongeval. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betrof waarbij een ander werd gedood. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de rechtbank vond dat de behandeling van deze complexe vordering een onevenredige belasting van het strafgeding opleverde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860154-14
Datum uitspraak: 10 februari 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats 1] op [1969],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 december 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2014 te Nistelrode, gemeente Bernheze, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede
rijdende over de weg, A50 , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk
geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
te rijden met een gelet op de situatie en/of omstandigheden ter plaatse (veel)
te hoge snelheid en/of
(vervolgens) het door hem bestuurde voertuig niet tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
immers is hij (met hoge snelheid) tegen een zich voor hem, verdachte, langzaam
rijdende dan wel stilstaande auto (Seat) gereden en/of gebotst waardoor,
althans mede waardoor deze laatst genoemde auto (Seat) tegen een zich voor die
auto (Seat) bevindende personenauto (Peugeot) is gebotst, waardoor een ander
(bestuurster van die Seat genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 maart 2014 te Nistelrode, gemeente Bernheze, als
bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, A50,
heeft gereden met een gelet op de situatie en/of omstandigheden ter plaatse
(veel) te hoge snelheid en/of
(vervolgens) het door hem bestuurde voertuig niet tot stilstand heeft gebracht
binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
immers is hij (met hoge snelheid) tegen een zich voor hem, verdachte, langzaam
rijdende dan wel stilstaande auto (Seat) gereden en/of gebotst waardoor,
althans mede waardoor deze laatst genoemde auto (Seat) tegen een zich voor die
auto (Seat) bevindende personenauto (Peugeot) is gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs (primair feit).

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard, in die zin dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gehandeld.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. De raadsman is van oordeel dat er geen sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat het primair tenlastegelegde op grond van na te melden bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden als na te melden.
-het relaas van
verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]d.d. 16 mei 2014 die op bladzijde 2 en 3 van het einddossier het volgende relateren.
Op 13 maart 2014 te omstreeks 13.39 uur vond er op de A50 te Nistelrode een aanrijding plaats. Bij het onderzoek is gebleken dat vermoedelijk tengevolge van de bij dit ongeval bekomen verwondingen op 13 maart 2014 te 15.20 uur in het Radboudziekenhuis in Nijmegen is overleden [slachtoffer], geboren op [1987] te [geboorteplaats 2]. De lijkschouwing van haar werd op 13 maart 2014 verricht door de arts[arts], die op dezelfde dag om 18.30 uur de dood vaststelde. Het lijk werd getoond aan [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2].
-het relaas van
verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4] en [verbalisant 5]d.d. 16 april 2014 die op bladzijde 55 tot en met 116 van het einddossier het volgende relateren.
Bij het ongeval waren de volgende voertuigen betrokken: een trekker met oplegger van het merk Renault, een Volkswagen Passat, een Peugeot Partner, een Seat Ibiza en een Volvo. Uit de verklaringen is gebleken dat de trekker met oplegger, de Volkswagen, de Peugeot en de Seat in genoemde volgorde stilstonden op de rijstrook van de A50, rechts in de richting van Nijmegen. Deze voertuigen vormden de staart van een file op genoemde weg. De Volvo reed met hoge snelheid op de achterzijde van de Seat. Hierbij ontstond een kettingreactie waarbij de Seat tegen de Peugeot werd gedrukt. De Peugeot werd tegen de Volkswagen gedrukt en de Volkswagen werd weer tegen de achterzijde van de oplegger gedrukt. Hierbij liep de bestuurster van de Seat zodanig letsel op dat zij later die dag overleed als gevolg van grote inwendige bloedingen. Het was ten tijde van het ongeval zonnig, droog en helder weer. Het wegdek was droog. Het zicht van de bestuurder van de Volvo door de voorruit werd op generlei wijze belemmerd. Het feit dat de gloeispiralen van de beide lampen aan de achterzijde van de Seat, die fungeerden als clignoteurs en alarmverlichting, waren vervormd, duidt erop dat de waarschuwingslichten van de Seat ten tijde van het ongeval waarschijnlijk hebben gebrand. Uit de verklaringen bleek ook dat de overige stilstaande voertuigen hun alarmverlichting in werking hadden.
-
een fotoop bladzijde 58 van het einddossier en de
2 luchtopnamesop bladzijde 59 van het einddossier, waaruit blijkt dat de weg op de plaats van het ongeval over een langere afstand recht is.
-de verklaring van
[getuige 1]d.d. 13 maart 2014 die op bladzijde 8 van het einddossier het volgende verklaart.
Ik reed met de personenauto, gekentekend [kenteken 1], op de A50 bij het knooppunt Paalgraven. Ik kwam vanuit Eindhoven en reed in de richting van Oss. Ik zag dat er een vrachtwagen stil stond op de rijstrook. Ik zette hierop mijn alarmlichten aan. Ik stond stil achter de vrachtwagen en zag dat het voertuig achter me, een witte bestelbus, ook zijn alarmlichten aandeed. Hierna hoorde en voelde ik plots een klap.
-de verklaring van
[getuige 2]d.d. 17 maart 2014 die op bladzijde 10 van het einddossier het volgende verklaart.
Ik reed met mijn personenauto, gekentekend [kenteken 2], op de A50 bij knooppunt Paalgraven. Ik kwam vanuit Eindhoven en reed in de richting Oss. Ik zag dat er een Volkswagen met kenteken [kenteken 1] met zijn alarmlichten stil stond op de rijstrook. Ik zette hierop mijn alarmlichten aan. Ik stond stil achter deze Volkswagen en zag dat het voertuig achter me ook de alarmlichten aandeed. Hierna was er plots een knal.
-de verklaring van
[getuige 3]d.d. 13 maart 2014 die op bladzijde 14 van het einddossier het volgende verklaart.
Ik reed op de A50 bij Knooppunt Paalgraven in de richting Oss. Ik reed ongeveer 30/40 kilometer per uur. Ik zag in mijn spiegels een grijze Volvo naderen. Dit voertuig is voorzien van het kenteken [kenteken 3]. Ik schat de snelheid van deze Volvo rond de 100/120 kilometer per uur. Ik zag de Volvo geen snelheid afnemen. Hierna kwam gelijk de klap.
-de verklaring van
verdachteter terechtzitting van 27 januari 2015:
Op 13 maart 2014 omstreeks 13.39 uur reed ik in mijn grijze Volvo personenauto, gekentekend [kenteken 3], over de A50 in Nistelrode, gemeente Bernheze. Ik reed met een snelheid van 120 kilometer per uur in de richting van Nijmegen. Ik ben toen met onverminderde snelheid en dus zonder te remmen tegen de achterzijde van de Seat van het [slachtoffer] gereden. Zij stond met haar auto achteraan in een file die ik in het geheel niet had opgemerkt.[slachtoffer] is als gevolg van dit ongeval overleden.
Bewijsoverweging
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte onder zonnige, droge en heldere weersomstandigheden met zijn auto, rijdende op een rechte weg met een snelheid van 120 kilometer per uur, terwijl hij over een langere periode en afstand vrij zicht had, zonder te remmen achterop een stilstaande en door hem in het geheel niet opgemerkte file is gereden, waarvan in ieder geval de laatste vier voertuigen, waaronder het voertuig van het slachtoffer, de alarmverlichting voerden. Daarbij komt nog dat een van deze vier voertuigen een grote en zeer goed zichtbare trekker met oplegger was.
Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat verdachte zich aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is. Dat kan in concreto evenwel anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk geworden waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken.
Dergelijke omstandigheden zijn niet aangevoerd en daarvan is de rechtbank ook ambtshalve niet gebleken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(primair) op 13 maart 2014 te Nistelrode, gemeente Bernheze, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, A50, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend te rijden met een gelet op de situatie en omstandigheden ter plaatse veel te hoge snelheid en vervolgens het door hem bestuurde voertuig niet tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij met hoge snelheid tegen een zich voor hem, verdachte, stilstaande auto (Seat) gebotst, waardoor deze laatstgenoemde auto (Seat) tegen een zich voor die auto (Seat) bevindende personenauto (Peugeot) is gebotst, waardoor de bestuurster van die Seat (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en bijkomende straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist ter zake van het primair tenlastegelegde feit een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar. De officier van justitie zoekt aansluiting bij de door de rechtbanken gehanteerde oriëntatiepunten en wijst met name op de ernst van de gevolgen van het feit.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft – in het geval van een bewezenverklaring – verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en een ontzegging van de rijbevoegdheid in ieder geval achterwege te laten. Verdachte stelt het rijbewijs nodig te hebben voor zijn werk als inkoper.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en bijkomende straf die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij een 26-jarige vrouw vol plannen en in de kracht van haar leven in één klap daaruit is weggerukt. Daarmee heeft verdachte de nabestaanden van het slachtoffer een onbeschrijflijk en onherstelbaar leed aangedaan. Dit leed wordt ook verwoord in het voegingsformulier van de benadeelde partij. De betreffende passage is door de voorzitter ter terechtzitting voorgelezen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aangedane leed inziet en via derden contact met de nabestaanden heeft gezocht.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank acht een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden passend en geboden.
De rechtbank zal deze ontzegging van de rijbevoegdheid voor een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan het verzoek van de verdediging om aan verdachte geen (onvoorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Vanwege de ernst van het feit acht de rechtbank het achterwege laten van een onvoorwaardelijke rij-ontzegging of het enkel volstaan met een voorwaardelijke ontzegging niet aan de orde. De rechtbank realiseert zich dat verdachte hierdoor mogelijk problemen zal ondervinden op zijn werk, maar dit doet de balans niet in het voordeel van verdachte overslaan.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de [benadeelde partij 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de kosten die betrekking hebben op de begrafenis en die nog niet zijn vergoed voor toewijzing in aanmerking komen. De benadeelde partij dient ter zake het overig gevorderde niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar gehele vordering.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de gehele vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van deze complexe vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten compenseren in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d
Wegenverkeerswet 1994 art. 175 en 179.

DE UITSPRAAK

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
(primair)
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en bijkomende straf.
- een taakstraf voor de duur van
180 urensubsidiair
90 dagenhechtenis.
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder
begrepen) voor de duur van
12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994, waarvan
6 maandenvoorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
- niet-ontvankelijkverklaring van de [benadeelde partij 1] in haar vordering.
Bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 10 februari 2015.
Mr. Heblij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.