ECLI:NL:RBOBR:2015:6574

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
01/865038-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake het vervoeren van cocaïne

Op 18 november 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 februari 2015 te 's-Hertogenbosch ongeveer 6,7 kilogram cocaïne heeft vervoerd. De verdachte, geboren in 1971 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. Tijdens de zittingen op 3 juni, 26 augustus en 4 november 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim omdat de verdachte niet tijdig de cautie was gegeven en dat de doorzoeking van de tas onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte niet in zijn belangen was geschaad en dat de doorzoeking rechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had vervoerd, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht van de reclassering en een eventuele behandeling. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk was voor de normhandhaving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865038-15
Datum uitspraak: 18 november 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonadres verdachte] ,
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 juni 2015, 26 augustus 2015 en 4 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 mei 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 februari 2015 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 7.820 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs. [1]
Het standpunt van de officier van justitie.
Het ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De verbalisanten hebben niet, dan wel te laat, de cautie aan verdachte gegeven. Dit is een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Al hetgeen dat aan bewijs is vergaard na het moment waarop de cautie had moeten worden gegeven, waaronder de inbeslaggenomen goederen, moet van het bewijs worden uitgesloten.
Subsidiair voert de verdediging aan dat verbalisant [naam verbalisant 1] , nadat verdachte zich had gelegitimeerd, in strijd met artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering de tas heeft doorzocht. Voorts ontkent verdachte dat hij aan verbalisant [naam verbalisant 1] toestemming heeft gegeven om de tas te doorzoeken. Als hij die toestemming al gegeven heeft, dan is dat onder druk van de situatie gebeurd. De verdediging concludeert dat er geen grondslag bestond om de tas te doorzoeken. Het toch doorzoeken is een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, zodat al hetgeen wat als bewijs is vergaard door het doorzoeken van de tas van de bewijsvoering dient te worden uitgesloten. De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde.
Meer subsidiair voert de verdediging aan dat de drugs in een plastic zak in voornoemde tas zaten en dat op die plastic zak geen DNA of geen vingerafdrukken van verdachte is / zijn aangetroffen. Er is geen enkel aanknopingspunt in het dossier dat verdachte wist, of had moeten vermoeden, dat er cocaïne in de tas zat. De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken nu het opzet, ook niet in de voorwaardelijke zin, bewezen kan worden verklaard.
Meest subsidiair voert de verdediging aan dat vanwege ondeugdelijkheden in het opsporingsonderzoek niet zonder twijfel het exacte gewicht van de cocaïne kan worden vastgesteld. Dit raakt de straftoemeting, aldus de verdediging.
Het oordeel van de rechtbank.
Cautie.
Op zondag 22 februari 2015 omstreeks 20:45 uur kwam bij de politie een melding dat er in de leegstaande woning gelegen aan [pleeglocatie 1] te ’s-Hertogenbosch twee personen rondliepen met gebruikmaking van een zaklamp. Ter plaatse gekomen verliet een (op dat moment) onbekende man voornoemde woning. Hij droeg een tas in zijn rechterhand. [2] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de tas vasthad toen hij voornoemde woning verliet. [3]
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden vloeit een redelijk vermoeden van schuld van verdachte aan een strafbaar feit voort. Verbalisant [naam verbalisant 1] legitimeerde zich en hield vervolgens verdachte staande op verdenking van woninginbraak. De rechtbank stelt vast dat [verdachte] vanaf dat moment was aangemerkt als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank kan aan de hand van het dossier en de aanvullende processen-verbaal niet zonder meer vaststellen wanneer ter plaatse exact de cautie aan verdachte is gegeven. De rechtbank stelt echter vast dat verdachte (op dat moment) niet belastend voor zichzelf heeft verklaard. Verdachte heeft immers op de vraag van verbalisant [naam verbalisant 1] of hij wist wat zich in de tas bevond geantwoord dat hij dat niet wist. De rechtbank is van oordeel dat, mocht er in zoverre al sprake zijn van een vormverzuim, verdachte hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Ter zake van de vraag van verbalisant [naam verbalisant 1] aan verdachte om toestemming om de tas te doorzoeken bestaat voorts, anders dan de verdediging kennelijk meent, geen verplichting om voorafgaand aan die vraag de cautie te verlenen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt voorts niet dat aan verdachte andere vragen zijn gesteld voorafgaand aan de aankomst van verdachte op het politiebureau. Dat aan verdachte tijdens het vervoer naar het politiebureau wederom de cautie is verleend, zoals verbalisant [naam verbalisant 2] verklaart, is voorts door de verdediging als zodanig niet betwist en acht de rechtbank ook aannemelijk. De rechtbank verwerpt reeds hierom het verweer.
Bevoegdheid tot doorzoeken tas.
Verbalisant [naam verbalisant 1] vroeg, nadat hij verdachte had staandegehouden, aan verdachte of hij in de tas mocht kijken en hij hoorde dat verdachte “Ja” zei. [naam verbalisant 1] zag dat verdachte de tas op de grond neerlegde en twee stappen achteruit liep. Vervolgens keek [naam verbalisant 1] in de tas en zag dat er een plastic zak, een soort vuilniszak, in de tas zat en dat deze om iets hards was gewikkeld. In de plastic zak zaten opeengestapelde harde gesealde blokken. [4] Verbalisant [verbalisant 3] heeft eveneens gezien dat verdachte een boodschappentas bij zich had. [verbalisant 3] hoorde dat [naam verbalisant 1] aan verdachte toestemming vroeg om in de boodschappentas te mogen kijken en dat verdachte daar toestemming voor gaf. [verbalisant 3] zag dat verdachte vervolgens de tas op de grond zette en een stap achteruit deed. Bovendien verklaart ook verbalisant [naam verbalisant 2] dat [naam verbalisant 1] toestemming heeft gevraagd en verdachte deze ook heeft verleend.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van verbalisant [naam verbalisant 1] voor zover inhoudende dat verdachte desgevraagd de verbalisant toestemming heeft gegeven voor het doorzoeken van de tas. Dit geldt te meer nu verbalisanten [verbalisant 3] en [naam verbalisant 2] het relaas van verbalisant [naam verbalisant 1] over het vragen en verkrijgen van dergelijke toestemming hebben bevestigd. Tegenover deze ambtsedige verklaringen staat enkel de ontkennende verklaring van verdachte, waarbij bedacht dient te worden dat verdachte er bij uitstek belang bij kan hebben om het optreden van de politie in een kwaad daglicht te stellen. Daarnaast heeft de rechtbank geen reden om aan te nemen dat verdachte de reikwijdte van diens toestemming om de tas te doorzoeken niet kon overzien. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de tas rechtmatig is doorzocht en verwerpt het verweer.
De tas, welke verdachte op 22 februari 2015 bij zich droeg, bevatte zeven blokken, die in beslag genomen zijn. [5] [6] Verbalisant [naam verbalisant 1] heeft deze blokken, nadat een monster uit één blok indicatief is getest, op de daartoe bestemde plek op het politiebureau opgeslagen [7] Op 24 februari 2015 ontving verbalisant [verbalisant 4] voornoemde tas met daarin zeven rechthoekige blokken. Uit indicatieve tests bleek dat de inhoud van voornoemde blokken positief werd getest op de aanwezigheid van cocaïne. Op 26 februari 2015 zijn er van de zeven verpakkingen monsters genomen, welke werden voorzien van na te noemen Spoor Identificatie Nummers (SIN) te weten: AADU0316NL, AADU0318NL, AADU0320NL, AADU0317NL, AADU1317NL, AADU0319NL en AADU0321NL. Deze monsters werden vervolgens aan het NFI aangeboden om die monsters te laten onderzoeken op de aanwezigheid van drugs. [8]
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) volgt dat op 4 maart 2015 zeven, onder de hiervoor genoemde SIN nummers, aan het NFI aangeboden monsters cocaïne bevatten, zijnde cocaïne vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet. [9]
Opzet.
Verdachte had naar eigen zeggen de tas, waarin zich naar later bleek zeven blokken cocaïne bevonden, bij zich toen hij de woning verliet. Op de vragen waarom verdachte omstreeks 20:45 uur naar de leegstaande woning is toegegaan, met wie, waarom ze daar met een zaklamp rondliepen en waarom verdachte, bij het verlaten van de woning, de tas bij zich had, beroept verdachte zich op zijn zwijgrecht. Dit terwijl de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang bezien, zodanig sterk in de richting van verdachte wijzen dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring niet willen geven. De overtuiging van de rechtbank dat verdachte wetenschap had van de inhoud van de tas, wordt hierdoor versterkt. Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat de hoeveelheid verdovende middelen een dermate hoge waarde vertegenwoordigen, dat niet mag worden verwacht dat de bezitter hiervan deze aan een willekeurige, niet daarbij betrokken, persoon meegeeft.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij in die tas verdovende middelen (cocaïne) vervoerde. De rechtbank verwerpt het verweer.
Nettogewicht en de inhoud van de tas.
Uit het dossier volgt dat in de tas totaal zeven blokken gevuld met poeder zaten. De totale hoeveelheid van de blokken bleek 7820,40 gram te zijn. [10] Verbalisant [verbalisant 4] heeft de verpakkingen van de zeven blokken gewogen. Het totaal gewicht van alle verpakkingen bedroeg 1,1 kilogram. Het bruto gewicht van ongeveer 7,8 kilogram verminderd met het gewicht van de verpakkingen van 1,1 kilogram brengt het gewicht van de cocaïne op ongeveer 6,7 kilogram. [11]
De rechtbank stelt dat uit het dossier, de aanvullende processen-verbaal incluis, een weergave van de overdrachten van de ene verantwoordelijke persoon naar de volgende volgt, zonder onderbreking. Het is een verhandeling waaruit genoegzaam blijkt wat er met de op 22 februari 2015 aangetroffen cocaïne, alsmede met de verpakkingen is gebeurd en welke werkwijze is gehanteerd.
Dat het nettogewicht van de drugs eerst enige maanden na de inbeslagname ervan is vastgesteld en dat het aanvullend proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 4] ook eerst enige maanden na hun onderzoek is opgemaakt zijn, ook in samenhang bezien, geen feiten en omstandigheden op grond waarvan bij de rechtbank twijfel bestaat over de juistheid van het vastgestelde nettogewicht en van bedoeld aanvullend proces-verbaal. De rechtbank verwerpt het verweer.
Alles in ogenschouw nemend acht de rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 22 februari 2015 opzettelijk ongeveer 6,7 kilogram cocaïne heeft vervoerd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 22 februari 2015 te ’s-Hertogenbosch, opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 6,7 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport d.d. 11 augustus 2015.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte is een first offender, heeft meegewerkt aan het onderzoek en stelt zich begeleidbaar op. Opnieuw in detentie zou een enorme stap achteruit zijn voor verdachte en een forse inbreuk op zijn gezinsleven betekenen. Verdachte is de verzorger van zijn kinderen en zijn vader is terminaal ziek. De verdediging verzoekt de rechtbank om een groot gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en het onvoorwaardelijke deel te beperken tot de duur van het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 22 februari 2015 heeft verdachte een grote hoeveelheid cocaïne vervoerd. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verdachte blijkens het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 oktober 2015 niet eerder ter zake van een strafbaar feit is veroordeeld. Voorts heeft het door verdachte gepleegde strafbare feit gezorgd voor een grote inbreuk op zijn gezinsleven en is zijn rol als verzorger van zijn kinderen van negen en twaalf jaar oud ernstig beperkt.
De rechtbank is van oordeel dat, niettegenstaande de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijk deel de duur van het reeds ondergane voorarrest overstijgt.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en meer dan bij de eis het geval is recht doet aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27
Opiumwet art. 2, 10.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstrafvoor de duur van
20 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
8 maandenvoorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- dat veroordeelde zich binnen twee dagen na invrijheidstelling in deze zaak en vervolgens gedurende de proeftijd bij Reclassering Nederland regio Zuid via telefoonnummer
073 - 640 80 80 zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan begeleiding en
diagnostiek en aan de hieruit eventueel voortvloeiende behandeling bij FPP
De Omslag van de Reinier van Arkelgroep of een soortgelijke forensische behandeling, zulks ter beoordeling van Reclassering Nederland, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de instelling / behandelaar zullen worden gegeven zolang Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 18 november 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-
2.Relaas van bevindingen d.d. 23 februari 2015 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [naam verbalisant 1] , p. 48 t/m 50
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 4 november 2015
4.Als relaas van bevindingen d.d. 23 februari 2015 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [naam verbalisant 1] p. 48-50
5.Als relaas van bevindingen d.d. 23 februari 2015 opgemaakt en ondertekend door verbalisant [naam verbalisant 1] p. 48-50
6.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 143
7.Als (aanvullend) relaas van bevindingen d.d. 2 oktober 2015, opgemaakt en ondertekend door verbalisant
8.Proces-verbaal sporenondeerzoek op verpakkingsmateriaal en monstername d.d. 25 augustus 2015, opgemaakt
9.Rapport identificatie van drugs en precursoren van het NFI d.d. 19 maart 2015, p. 101, 102
10.Proces-verbaal testen/wegen verdovende middelen d.d. 22 februari 2015, p. 57
11.Aanvullend proces-verbaal van sporenonderzoek op verpakkingsmateriaal en monstername d.d. 25 augustus