ECLI:NL:RBOBR:2015:6564

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
01/865011-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in steekincident door gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 8 december 2013 in Eindhoven. De verdachte werd ervan beschuldigd de heer [slachtoffer 1] met een mes in de borst te hebben gestoken. Tijdens de zitting op 4 april 2014 en 3 november 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf jaar, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen en de beschikbare bewijsstukken zorgvuldig gewogen. De verklaringen van de aangever, de verdachte en de getuigen waren tegenstrijdig en wisselend. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde poging tot doodslag.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte het voordeel van de twijfel moet krijgen, gezien de onduidelijkheid over de ware toedracht van het steekincident. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen en gelastte de teruggave van inbeslaggenomen goederen aan de verdachte. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, en de rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partij toegewezen aan de verdachte. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. P.J.H. van Dellen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865011-14
Datum uitspraak: 17 november 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1977,
wonende te [woonadres verdachte] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 april 2014 en 3 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 maart 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 december 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade de heer [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes (althans een steekvoorwerp) in de borststreek, althans in de voorzijde van de romp, althans in de romp, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat verdachte het feit alleen heeft gepleegd. De officier van justitie eist daartoe een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie betrekt daarbij de bijzondere ernst van het feit en de verstrekkende gevolgen voor het slachtoffer en de omstandigheid dat er geen enkele aanleiding was om tot een dergelijke actie over te gaan. In matigende zin laat de officier van justitie meewegen dat het inmiddels een oud feit betreft. Verder eist de officier van justitie dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van 10.000,-- euro terzake immateriële schade, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard gelet op het feit dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Tot slot eist de officier van justitie de teruggave aan verdachte van de onder hem inbeslaggenomen goederen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouwe van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, bij gebreke van voldoende wettig en overtuigend bewijs, dient te worden vrijgesproken. Op die grond dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.

Vrijspraak.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting zijn voor de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
Op 7 december 2013 heeft [slachtoffer 1] (hierna: aangever) met verdachte telefonisch afgesproken hem die avond te ontmoeten bij de woning van verdachte, gelegen boven café [naam café] aan de [adres café] in Eindhoven. Aangever rijdt daarheen in zijn auto, samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Zij parkeren de auto in de [locatie parkeren] , vlakbij voornoemd café. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] lopen de woning van verdachte uit. Verdachte neemt uit de woning een mes mee. Buiten gekomen treffen ze aangever. Vervolgens vlucht aangever weg van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en rent de [straatnaam] in, terwijl hij zijn linkerhand op zijn zij houdt. Omwonenden treffen hem even later liggend op straat zwaargewond aan. In het ziekenhuis wordt geconstateerd dat hij een steekwond heeft opgelopen aan de linker voorkant van zijn borstkas, waarbij longvaten en longweefsel zijn geraakt.
Op 3 februari 2014 treft de politie een mes aan in een tuin nabij de plaats delict. Het mes is oranje met witte strepen en soortgelijk aan een mes uit een messenset in de woning van verdachte. Op het mes bevindt zich een bloedspoor met het DNA-profiel van aangever. Op grond van dat DNA-profiel merkt de rechtbank dit mes aan als het steekwapen.
Uit deze feiten en omstandigheden maakt de rechtbank op dat het niet anders kan zijn dan dat aangever met een oranje/wit mes is gestoken in zijn borst bij zijn ontmoeting met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren te ver verwijderd van de plaats delict om zelf de messteek te hebben kunnen toebrengen. Dat moet dus zijn gedaan door verdachte of door [medeverdachte] .
Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van de messteek is niet vereist, dat de medepleger ook degene is geweest die de messteken heeft toegebracht. Wel moet er voldoende bewijs zijn voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten. Dat bewijs ontbreekt. Uit niets blijkt van een taakverdeling, waarbij elk van beide verdachten een zo gewichtige rol speelde bij het toebrengen van het letsel, dat dit de conclusie rechtvaardigt dat er sprake was van medeplegen.
De rechtbank staat derhalve voor de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte dan wel medeverdachte [medeverdachte] de dader is.
Bij de beantwoording van die vraag wordt de rechtbank geconfronteerd met wisselende en tegenstrijdige verklaringen van betrokkenen bij het delict.
[medeverdachte] heeft steeds ontkend dat hij de dader is. Hij heeft het volgende verklaard over de gang van zaken. Verdachte heeft uit zijn woning een mes meegenomen. Zelf had [medeverdachte] naar eigen zeggen geen mes bij zich. Verdachte is op aangever toegelopen. Hij had een oranje mes met witte strepen in handen. Waarschijnlijk is er met een mes gestoken, maar [medeverdachte] heeft niet gezien dat er is gestoken. Hij stond op geruime afstand (ongeveer 30 tot 40 meter) van verdachte en aangever. Wel zag hij dat verdachte in de richting van aangever een zwaaiende beweging maakte. Verdachte gaf het mes aan [betrokkene 1] of [betrokkene 2] . [betrokkene 1] kwam de volgende dag bij verdachte en [medeverdachte] en vertelde dat hij het mes had weggegooid.
[betrokkene 1] heeft in eerste instantie ontkend dat hij bij de ontmoeting tussen verdachte, [medeverdachte] en aangever aanwezig is geweest. In tweede instantie heeft hij zowel bij de politie als onder ede bij de rechter-commissaris verklaard dat hij er wel bij was en zag dat verdachte een mes met een onbewerkt houten handvat in zijn hand had en het mes richting de linkerschouder van aangever heeft gericht. Het moment van raken van aangever heeft hij niet gezien. Daarna is aangever gevlucht. [betrokkene 1] zag dat verdachte het mes weggooide. Zelf rende hij achter aangever aan en toen hij terugkwam had [betrokkene 2] het mes in handen. [betrokkene 2] gaf het mes aan [betrokkene 1] die het mes vervolgens heeft verstopt op de plaats waar het later ook is aangetroffen.
[betrokkene 2] is op 11 december 2013 gehoord. Hij heeft verklaard dat hij die bewuste avond met [betrokkene 1] naar café [naam café] is gegaan. Hij is niet met aangever meegereden. In het café is hij dronken in slaap gevallen aan de bar. [betrokkene 1] heeft hem wakker gemaakt en ze zijn samen weer naar huis gegaan. Hij heeft nog wel een ambulance gehoord, maar waarom dit was wist hij niet.
Op verzoek van de officier van justitie heeft de rechter-commissaris getracht [betrokkene 2] nader te horen als getuige. Dit is niet gelukt.
Verdachte heeft zelf wisselende verklaringen afgelegd. Aanvankelijk ontkende hij dat hij die bewuste nacht aangever heeft gesproken. In latere verhoren en ook ter terechtzitting verklaarde hij dat hij wel een mes bij zich had, maar op enkele meters van aangever was blijven staan en hem niet heeft gestoken. Over de afstand tot aangever heeft hij wisselend verklaard. Tegenover de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij zich niet kon herinneren hoe kort de afstand tot aangever was. Aangever is omgedraaid en weggevlucht toen hij het mes zag. In zijn verhoor van 22 januari 2014 verklaart verdachte dat hij en aangever “bijna tegen elkaar aanstonden”. In zijn verhoor van 19 februari 2014 heeft hij het over een afstand van ongeveer anderhalve meter. Ter terechtzitting schatte hij de afstand op ongeveer 4 tot 5 meter. [medeverdachte] liep volgens verdachte steeds achter hem en had ook een mes uit de woning van verdachte meegenomen. Verdachte ontkent dat hij op aangever heeft ingestoken. Hij hield het mes achter zijn rug. Wel kan het zijn dat [medeverdachte] de arm van verdachte vastpakte en naar voren bewoog. Hoe het kan dat aangever toch is geraakt, kan hij niet verklaren. Het mes heeft verdachte eerst omschreven als een “kleiner model” mes en in een later verhoor als een “groot model” mes.
De belastende verklaringen van [medeverdachte] en [betrokkene 1] en de wisselende verklaringen van verdachte pleiten tegen verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zij echter onvoldoende bewijs om tot om een bewezenverklaring te kunnen komen.
Daartoe wijst de rechtbank allereerst op de verklaring van aangever zelf. Deze heeft steeds betwist dat verdachte de dader was. Hem zijn meermalen foto’s getoond van verdachte en [medeverdachte] . Steeds heeft aangever daarbij een ander dan verdachte aangewezen als de dader. In het verhoor op 28 december 2013 verklaarde aangever bij de foto van [medeverdachte] dat ook deze niet de dader was, al leek hij er wel op. In latere verhoren, ook tegenover de rechter-commissaris enkele maanden na het steekincident, heeft aangever steeds [medeverdachte] aangewezen als de dader. In tegenstelling tot wat verdachte heeft verklaard, is [medeverdachte] volgens aangever verdachte voorbij gelopen en in zijn richting gerend. Verdachte zou [medeverdachte] nog hebben gewaarschuwd aangever met rust te laten. Verdachte zou daarbij op ongeveer 10 meter afstand van aangever hebben gestaan. Aangever heeft een signalement van de dader gegeven (onder meer: tatoeages in het gezicht en 1.65 cm lang) dat niet past bij verdachte. Niet gebleken is dat aangever er belang bij zou hebben gehad bewust de verkeerde dader aan te wijzen
Daar komt bij dat niet is komen vast te staan dat verdachte het oranje/ witte steekwapen in handen heeft gehad. Zelf verklaarde verdachte dat hij een mes met een zwart handvat had meegenomen. [betrokkene 1] (degene die het steekwapen heeft verborgen) heeft verklaard - ook onder ede tegenover de rechter-commissaris - dat verdachte een keukenmes in zijn hand had met een handvat van onbewerkt hout en met een lichte houtkleur. Niet gebleken is van enig belang van [betrokkene 1] om een misleidende en voor verdachte ontlastende beschrijving van het steekwapen te geven en tegelijk verdachte als de dader aan te wijzen.
Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat er geen dadersporen zijn aangetroffen. Ook heeft niemand verklaard gezien te hebben, dat aangever daadwerkelijk is geraakt door het mes. Dit terwijl hem toch een forse steekwond is toegebracht.
Al met al is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan wat de ware toedracht is geweest van het steekincident. In dat geval dient verdachte het voordeel van de twijfel te krijgen en te worden vrijgesproken.

Beslag.De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Nu verdachte van het hem ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
De rechtbank gelast de teruggave van de twee inbeslaggenomen vleesmessen met zwart handvat en de inbeslaggenomen mobiele telefoon, kleur zwart, merk Samsung, aan verdachte.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 7 april 2014 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J.H. Van Dellen, voorzitter,
mr. H.F. Koenis en mr. T.J.M. Kolfschoten, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 17 november 2015.