ECLI:NL:RBOBR:2015:6563

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
01/865010-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in steekincident te Eindhoven door gebrek aan bewijs

Op 17 november 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord op de heer [slachtoffer 1] tijdens een steekincident op 8 december 2013 in Eindhoven. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De zaak kwam aan het licht na een telefonische afspraak tussen aangever en medeverdachte [medeverdachte], waarbij aangever werd gestoken. Ondanks de belastende verklaringen van de aangever en medeverdachte, waren er tegenstrijdige en wisselende verklaringen van betrokkenen, wat leidde tot twijfels over de ware toedracht van het incident.

De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen zorgvuldig gewogen. Aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte of medeverdachte is gestoken, maar zijn beschrijving van de dader kwam niet overeen met het signalement van de verdachte. Bovendien ontbraken er fysieke bewijzen die de betrokkenheid van de verdachte konden bevestigen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en medeverdachte, wat noodzakelijk is voor een veroordeling wegens medeplegen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten en de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte niet langer als een gevaar werd beschouwd. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rechtsbescherming van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865010-14
Datum uitspraak: 17 november 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1972,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende te [woonadres verdachte]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 april 2014 en 3 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 maart 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 december 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade de heer [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes (althans een steekvoorwerp) in de borststreek, althans in de voorzijde van de romp, althans in de romp, van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft bij gebreke van voldoende wettig en overtuigend bewijs vrijspraak en afwijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, alsook opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft op dezelfde gronden eveneens vrijspraak bepleit en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering, alsook opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.

Vrijspraak.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting zijn voor de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
Op 7 december 2013 heeft [slachtoffer 1] (hierna: aangever) met medeverdachte [medeverdachte] telefonisch afgesproken hem die avond te ontmoeten bij de woning van [medeverdachte] , gelegen boven café [naam café] aan de [adres café] in Eindhoven. Aangever rijdt daarheen in zijn auto, samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Zij parkeren de auto in de [locatie parkeren] , vlakbij voornoemd café. Verdachte en [medeverdachte] lopen de woning van [medeverdachte] uit. [medeverdachte] neemt uit de woning een mes mee. Buiten gekomen treffen ze aangever. Vervolgens vlucht aangever weg en rent de [straatnaam] in, terwijl hij zijn linkerhand op zijn zij houdt. Omwonenden treffen hem even later liggend op straat zwaargewond aan. In het ziekenhuis wordt geconstateerd dat hij een steekwond heeft opgelopen aan de linker voorkant van zijn borstkas, waarbij longvaten en longweefsel zijn geraakt.
Op 3 februari 2014 treft de politie een mes aan in een tuin nabij de plaats delict. Het mes is oranje met witte strepen en soortgelijk aan een mes uit een messenset in de woning van [medeverdachte] . Op het mes bevindt zich een bloedspoor met het DNA-profiel van aangever. Op grond van dat DNA-profiel gaat de rechtbank ervan uit dat dit mes het steekwapen is.
Uit deze feiten en omstandigheden maakt de rechtbank op dat het niet anders kan zijn dan dat aangever met het oranje-witte mes is gestoken in zijn borst bij zijn ontmoeting met verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren te ver verwijderd van de plaats delict om zelf de messteek te hebben kunnen toebrengen. Daarmee blijven verdachte en medeverdachte [medeverdachte] over als enige mogelijke daders.
Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van de messteek is niet vereist, dat de medepleger ook degene is geweest die de messteken heeft toegebracht. Wel moet er voldoende bewijs zijn voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten. Dat bewijs ontbreekt. Uit niets blijkt van een taakverdeling, waarbij elk van beide verdachten een zo gewichtige rol speelde bij het toebrengen van het letsel, dat dit de conclusie rechtvaardigt dat er sprake was van medeplegen.
De rechtbank staat derhalve voor de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte dan wel medeverdachte [medeverdachte] de dader is.
Bij de beantwoording van die vraag wordt de rechtbank geconfronteerd met wisselende en tegenstrijdige verklaringen van betrokkenen bij het delict.
Verdachte heeft steeds ontkend dat hij de dader is. Hij heeft het volgende verklaard over de gang van zaken. [medeverdachte] heeft uit zijn woning een mes meegenomen. Zelf had verdachte geen mes bij zich. [medeverdachte] is op aangever toegelopen. Hij had een oranje mes met witte strepen in handen. Waarschijnlijk is er met een mes gestoken, maar verdachte heeft niet gezien dat er is gestoken. Hij stond op geruime afstand (ongeveer 30 meter) van verdachte en aangever. Wel zag hij dat [medeverdachte] in de richting van aangever een zwaaiende beweging maakte. [medeverdachte] gaf het mes aan [betrokkene 1] of [betrokkene 2] . [betrokkene 1] kwam de volgende dag bij verdachte en [medeverdachte] en vertelde dat hij het mes had weggegooid.
[betrokkene 1] heeft in eerste instantie ontkend dat hij bij de ontmoeting tussen verdachte, [medeverdachte] en aangever aanwezig is geweest. In tweede instantie heeft hij zowel bij de politie als onder ede bij de rechter-commissaris verklaard, dat hij er wel bij was en zag dat [medeverdachte] een mes met een onbewerkt houten handvat in zijn hand had en dat [medeverdachte] het mes naar de linkerschouder van aangever heeft gericht. Het moment van raken van aangever heeft hij niet gezien. Daarna is aangever gevlucht. [betrokkene 1] zag dat [medeverdachte] het mes weggooide. Zelf rende hij achter aangever aan en toen hij terugkwam had [betrokkene 2] het mes in handen. [betrokkene 2] gaf het mes aan [betrokkene 1] die het mes vervolgens heeft verstopt op de plaats waar het later ook is aangetroffen.
[betrokkene 2] is op 11 december 2013 gehoord. Hij heeft verklaard dat hij die bewuste avond met [betrokkene 1] naar café [naam café] is gegaan. Hij is niet met aangever meegereden. In het café is hij dronken in slaap gevallen. [betrokkene 1] heeft hem wakker gemaakt en ze zijn samen weer naar huis gegaan. Hij heeft nog wel een ambulance gehoord, maar waarom dit was wist hij niet.
Op verzoek van de officier van justitie heeft de rechter-commissaris getracht [betrokkene 2] nader te horen als getuige. Dit is niet gelukt.
[medeverdachte] heeft wisselende verklaringen afgelegd. Aanvankelijk ontkende hij dat hij die bewuste nacht aangever heeft gesproken. In latere verhoren en ook ter terechtzitting verklaarde hij dat hij wel een mes bij zich had, maar op enkele meters van aangever was blijven staan en hem niet heeft gestoken. Over de afstand tot aangever heeft hij wisselend verklaard. Tegenover de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij zich niet kon herinneren, hoe kort de afstand tot aangever was. Aangever is omgedraaid en weggevlucht toen hij het mes zag. In zijn verhoor van 22 januari 2014 verklaart [medeverdachte] dat hij en aangever “bijna tegen elkaar aanstonden”. In zijn verhoor van 19 februari 2014 heeft hij het over een afstand van ongeveer anderhalve meter. Ter terechtzitting schatte hij de afstand op ongeveer 4 tot 5 meter. Verdachte liep volgens [medeverdachte] steeds achter hem en had ook een mes uit de woning van [medeverdachte] meegenomen. [medeverdachte] ontkent dat hij op aangever heeft ingestoken. Hij hield het mes achter zijn rug. Wel kan het zijn dat verdachte de arm van [medeverdachte] vastpakte en naar voren bewoog. Hoe het kan dat aangever blijkbaar is gestoken, kan hij niet verklaren. Het mes heeft [medeverdachte] eerst omschreven als een “kleiner model” mes en in een later verhoor als een “groot model” mes.
De belastende verklaringen van verdachte en [betrokkene 1] en de wisselende verklaringen van [medeverdachte] wijzen in de richting van [medeverdachte] als mogelijke dader. Daar staat echter tegenover dat aangever zelf steeds heeft betwist dat [medeverdachte] de dader was. Hem zijn foto’s getoond van verdachte en [medeverdachte] . Steeds heeft aangever een ander dan [medeverdachte] aangewezen als de dader. In zijn verhoor op 28 december 2013 verklaarde hij bij de foto van verdachte dat ook deze niet de dader was, al leek hij er wel op. In latere verhoren, ook tegenover de rechter-commissaris enkele maanden na het steekincident, heeft aangever steeds verdachte met grote stelligheid aangewezen als de dader. In tegenstelling tot wat [medeverdachte] en verdachte hebben verklaard, is verdachte volgens aangever [medeverdachte] voorbij gelopen en in zijn richting gerend. [medeverdachte] zou verdachte nog hebben gewaarschuwd aangever met rust te laten. [medeverdachte] zou daarbij op ongeveer 10 meter afstand van aangever hebben gestaan.
Het signalement dat aangever van de dader heeft gegeven past echter deels niet bij dat van verdachte. Aangever omschrijft de dader als iemand met tatoeages in zijn gezicht. De politie heeft alleen een “moeilijk zichtbaar puntje bij het linkeroog” van verdachte waargenomen. Ter zitting heeft de rechtbank ook geen zichtbare tatoeage in het gezicht van verdachte waargenomen. In zijn verklaring van 7 januari 2013 heeft aangever de dader omschreven als iemand met tatoeages aan beide onderarmen en een lengte van 1.65 cm. Ter zitting heeft de rechtbank echter waargenomen dat verdachte geen tatoeages op zijn rechter onderarm heeft en langer is dan 1.65 cm.
Behalve aangever is er niemand – ook [medeverdachte] niet – die heeft verklaard dat verdachte aangever heeft gestoken of een mes in handen had waarmee hij stekende bewegingen richting aangever heeft gemaakt. De verklaring van [medeverdachte] dat verdachte mogelijk [medeverdachte] bij de arm heeft genomen en daardoor het mes in de richting van aangever heeft geduwd, acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op de vage en wisselende verklaringen van [medeverdachte] hierover.
Ten slotte neemt de rechtbank in aanmerking dat er geen dadersporen zijn aangetroffen. Ook heeft niemand verklaard te hebben gezien dat aangever daadwerkelijk is geraakt. Dit terwijl hem toch een forse steekwond is toegebracht.
Al met al is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan wat de ware toedracht is geweest van het steekincident. In dat geval dient verdachte het voordeel van de twijfel te krijgen en te worden vrijgesproken.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Nu verdachte van het hem ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 7 april 2014 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J.H. Van Dellen, voorzitter,
mr. H.F. Koenis en mr. T.J.M. Kolfschoten, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 17 november 2015.