ECLI:NL:RBOBR:2015:6496

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
01/860089-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeluk met dodelijke afloop door niet verlenen van voorrang

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 16 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeluk op 11 juni 2014 te Drunen, gemeente Heusden. De verdachte verleende geen voorrang aan een tegemoetkomende vrachtwagen, wat resulteerde in een aanrijding waarbij een passagier in de auto van de verdachte om het leven kwam. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte in aanmerkelijke mate schuld had aan het ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de vrachtwagen niet had gezien en dat er geen feiten waren die duidden op verwijtbare onvoorzichtigheid.

Wel heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt door geen voorrang te verlenen. De rechtbank legde een taakstraf op van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de impact op de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zelf ook door het ongeval is getroffen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie een zwaardere straf had geëist, maar de rechtbank besloot tot een lichtere straf gezien de vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank benadrukte dat de verdachte berouw toonde en onder behandeling was van een psychiater als gevolg van de gevolgen van het ongeval.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860089-15
Datum uitspraak: 16 november 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1969] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 oktober 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 juni 2014 te Drunen, gemeente Heusden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Spoorlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
linksaf te slaan in de richting van de Simon Stevinlaan en/of (daarbij) geen voorrang te verlenen aan een hem, verdachte, op de Spoorlaan tegemoetkomende vrachtwagen met oplegger, waardoor een aanrijding met die vrachtwagen met oplegger heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juni 2014 te Drunen, gemeente Heusden, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Spoorlaan,
linksaf is geslagen in de richting van de Simon Stevinlaan en/of (daarbij) geen voorrang heeft verleend aan een hem, verdachte, op de Spoorlaan tegemoetkomende vrachtwagen met oplegger, waardoor een aanrijding met die vrachtwagen met oplegger heeft plaatsgevonden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De officier van justitie heeft bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde gevorderd; de raadsman heeft vrijspraak hiervan en bewezenverklaring van het subsidiaire feit bepleit.

Vrijspraak.

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet als wettig en overtuigend bewezen komen vast te staan hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Om tot een bewezenverklaring op grond van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 te komen, dient de rechtbank vast te kunnen stellen dat de verdachte ten minste in aanmerkelijke mate schuld heeft aan het ongeval. Om dit te kunnen vaststellen dient er, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, te worden gekeken naar de aard en de ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die is begaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan een tegemoetkomende vrachtwagen met oplegger. Verdachte heeft, volgens zijn eigen verklaring, deze vrachtwagen met oplegger niet gezien en is vervolgens bij het linksaf slaan in aanrijding gekomen met deze vrachtwagen met oplegger. Er is daarmee weliswaar sprake van een verkeersovertreding, maar deze overtreding bestaat in de kern uitsluitend uit het niet zien van – en dus geen voorrang verlenen aan – een andere verkeersdeelnemer. Er zijn geen feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank zou twijfelen aan de juistheid van de verklaring van verdachte dat hij de tegemoetkomende vrachtwagen eenvoudigweg niet had gezien ten tijde van het links afslaan.
Voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is meer nodig dan het enkel niet zien van een andere verkeersdeelnemer. Er moet op zijn minst sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aard van deze ene verkeersfout, hoe ernstig de gevolgen hiervan ook zijn, geen sprake. Het betoog van de officier, erop neerkomende dat de verkeerssituatie zodanig was dat verdachte die vrachtwagen normalerwijze had kúnnen zien, maakt dit niet anders. De rechtbank komt dan ook niet tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
Subsidiair:
op 11 juni 2014 te Drunen, gemeente Heusden, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Spoorlaan, linksaf is geslagen in de richting van de Simon Stevinlaan en (daarbij) geen voorrang heeft verleend aan een hem, verdachte, op de Spoorlaan tegemoetkomende vrachtwagen met oplegger, waardoor een aanrijding met die vrachtwagen met oplegger heeft plaatsgevonden, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft op grond van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft met zijn auto gevaar op de weg veroorzaakt door geen voorrang te verlenen aan een, voor hem tegemoetkomende vrachtwagen met oplegger. Hierdoor vond, op het moment dat hij linksaf sloeg en de vrachtwagen met oplegger voorlangs kruiste, er een aanrijding plaats met fatale gevolgen voor het slachtoffer, zijn naast hem gezeten passagier.
Verdachte had de vrachtwagen met oplegger, gegeven de in het proces-verbaal beschreven situatie ter plaatse en de overige omstandigheden van het geval, kunnen en moeten zien. Kennelijk heeft verdachte, alvorens hij links af wilde slaan, niet goed althans niet goed genoeg gekeken. Dat is wat de rechtbank hem verwijt. Het leed dat door deze verkeersfout werd aangericht, is voor de nabestaanden onherstelbaar.
Tegelijkertijd heeft het ongeval ook op verdachte een enorme impact gehad. Verdachte heeft ter zitting er blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan de nabestaanden van het slachtoffer aangedane leed inziet en heeft oprecht berouw getoond. Daarnaast is verdachte zelf getroffen door de gevolgen van het door hem gepleegde strafbare feit in die zin dat hij mede door dit gebeuren onder behandeling is van een psychiater.
Bij de bepaling van een passende strafmaat zoekt de rechtbank aansluiting bij het wettelijke strafmaximum en de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Tevens houdt zij rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter zitting zijn gebleken.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte voor het primair tenlastegelegde heeft vrijgesproken en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 30 uur, subsidiair 15 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 179.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:

subsidiairOvertreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
BESLISSING:
T.a.v. subsidiair: Taakstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis
T.a.v. subsidiair: Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.G.P.A. Burghoorn, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. M. Smit, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 16 november 2015.
mr. M. Smit is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.