Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
Procesverloop en onderzoek van de zaak:
Arrest
en
en
- een gasrevolver, merk Reck, kaliber .380 knal 9 mm en
- een pistool, merk Walther P22, kaliber .22
immers heeft hij, verdachte, in voormelde periode aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , gevraagd om een hoeveelheid van 75 kilogram en 100 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor hem, verdachte, af te leveren.
Wettelijk kader
Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde strafbare feit of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.3. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, en tegen wie als verdachte van dat misdrijf een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien gelet op dat onderzoek aannemelijk is dat ook dat feit of andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.4. De rechter stelt het bedrag vast waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. Onder voordeel is de besparing van kosten begrepen. De waarde van voorwerpen die door de rechter tot het wederrechtelijk verkregen voordeel worden gerekend, kan worden geschat op de marktwaarde op het tijdstip van de beslissing of door verwijzing naar de bij openbare verkoop te behalen opbrengst, indien verhaal moet worden genomen. De rechter kan het te betalen bedrag lager vaststellen dan het geschatte voordeel. Op het gemotiveerde verzoek van de verdachte of veroordeelde kan de rechter, indien de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de verdachte of veroordeelde niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag te voldoen, bij de vaststelling van het te betalen bedrag daarmee rekening houden. Bij het ontbreken van zodanig verzoek kan de rechter ambtshalve of op vordering van de officier van justitie deze bevoegdheid toepassen.5. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.6. Bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, worden aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht.7. Bij de oplegging van de maatregel wordt rekening gehouden met uit hoofde van eerdere beslissingen opgelegde verplichtingen tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.8. Lijfsdwang kan met toepassing van artikel 577c van het Wetboek van Strafvordering door de rechter tot maximaal drie jaar worden bevolen en geldt als maatregel.
Stukken ontnemingsonderzoek
- het voordeel uit de door het gerechtshof bewezen verklaarde feiten bedraagt op basis van 122 kilo (34+44+44) amfetaminepasta bij een inkoopprijs van € 800,- per kilo en een verkoopprijs van € 2.000,- per kilo in totaal € 146.400,-;
- het voordeel uit de handel in amfetaminepasta voor soortgelijke feiten in de periode 22 oktober 2010 tot en met 18 november 2010 bedraagt, uitgaande van 362,5 kilo (187,50 te relateren aan een openstaand bedrag dat betaald moet worden aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] + 175 kilo dat verdiend is na voltooiing van de bewezen verklaarde voorbereidingshandelingen), in totaal € 435.000,-;
- het voordeel uit hennephandel in de periode 1 juni 2010 tot 22 oktober 2010 en de periode 19 november 2010 tot 5 april 2011 met een omvang van 499 kilo bedraagt
- de partij die ziet op de levering van 44 kilo op 18 november 2010 is kort erna in beslag genomen en niet betaald; deze levering kan daarom niet worden meegenomen in de berekening;
- er zijn onvoldoende aanwijzingen voor de verkoopprijs die het OM hanteert, zijnde € 2.000,- per kilo; het OVC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 22 oktober 2010 20:20:09 uur is daartoe niet redengevend omdat dit gesprek niets zegt over wat [verdachte] is overeengekomen. Volgens [verdachte] is hij slechts bemiddelaar geweest en is zijn opbrengst € 50,- per kilo.
geen SFOis ingesteld zodat de rechtbank niet het voordeel kan ontnemen op grond van artikel 36e lid 3 (oud) Wetboek van Strafrecht.
Overige handel in amfetaminepasta
Hennephandel
€ 186.634,00
Totaal€ 766.234,-
De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen betalingsverplichting dient te worden gematigd in verband met de toetsing van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.
Ook in ontnemingszaken kan op het recht op een beslissing op de ontnemingsvordering binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Dat moment zal in de regel niet samenvallen met dat waarop de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn in de met de ontnemingsvordering samenhangende strafzaak begint. Het is aan de feitenrechter om, gelet op de omstandigheden van het geval, dit moment vast te stellen.
Hoewel een meer specifieke regel daaromtrent niet valt te geven, zal in het algemeen als aanvangsdatum voor de redelijke termijn aangenomen kunnen worden:
a. het in art. 311, eerste lid, Sv bedoelde moment waarop de officier van justitie uiterlijk bij gelegenheid van zijn requisitoir in de hoofdzaak in eerste aanleg zijn voornemen kenbaar maakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken, of
b. het moment waarop de betrokkene ervan op de hoogte geraakt dat tegen hem een strafrechtelijk financieel onderzoek als bedoeld in art. 126 Sv is ingesteld, of
c. het moment waarop de in art. 511b Sv bedoelde vordering aan de betrokkene is betekend.
Onder omstandigheden zijn ook andere aanvangsmomenten aan te wijzen, bijvoorbeeld in het geval dat de positie van de betrokkene in belangrijke mate wordt beïnvloed door een specifiek op voordeelsontneming gerichte beslaglegging op grond van art. 94a Sv.
a. De ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, waaronder begrepen een gerechtelijk vooronderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
b. De invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
c. De wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek, het gerechtelijk vooronderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
In ontnemingszaken komt daar als bijzonderheid bij:
d. dat de afdoening van de zaak als gevolg van het bepaalde in art. 36e, eerste lid, Sr mede afhankelijk is van de termijn die met de behandeling van de strafzaak is gemoeid, en
e. dat de ontnemingszaak, naar volgt uit art. 511b, eerste lid, Sv, zo spoedig mogelijk doch in elk geval binnen twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg in de strafzaak nog aanhangig kan worden gemaakt.
De vermindering van het ontnemingsbedrag is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Algemene regels omtrent de wijze waarop de straf onderscheidenlijk het ontnemingsbedrag dient te worden verminderd, zijn niet te geven.
8 mei 2012. De vordering is van 22 april 2014 en de eerste zitting vond plaats op 23 mei 2014.
Op verzoek van de verdediging heeft de rechter-commissaris in december 2014, februari 2015 en maart 2015 getuigen gehoord. Tussentijds heeft het Openbaar Ministerie aanvullende rapportages doen opmaken. Aansluitend hebben de officier van justitie en de raadsman schriftelijk conclusies uitgewisseld, waarna een afsluitende terechtzitting op
1 oktober 2015 heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek na de regiezitting in mei 2014 gelet op de onderzoekswensen, de opmaak van nadere rapportages mede in verband met de inmiddels gewezen arresten, redelijk voortvarend is verlopen, maar dat de tijd tussen 8 mei 2012 en de regiezitting in mei 2014 onredelijk lang is geweest mede gelet op de omstandigheid dat het gerechtshof in juni 2013 als tweede feitelijke instantie over de strafbare feiten heeft geoordeeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden en wel met 1 jaar en 6 maanden. De rechtbank acht om die reden een aftrek van
€ 5.000,- passend.
€ 761.234,-
Toepasselijke wetsartikelen
De uitspraak
€ 761.234,-(voluit zevenhonderdeenenzestigduizendtweehonderdvierendertig euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.