In deze zaak heeft de curator, Mr. Cornelis Wilhelmus Hendrikus Maria Uitdehaag, namens de failliete vennootschap T.B. Exploitatie B.V. een vordering ingesteld tegen de bestuurders van de vennootschap, [gedaagde] en [gedaagde 2], op grond van artikel 2:180 lid 2 B.W. De curator vorderde betaling van een bedrag van € 70.360,00, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De curator stelde dat de oprichters van de vennootschap niet voldaan hadden aan hun verplichting tot volstorting van het aandelenkapitaal en dat de vennootschap op 1 juni 2010 in staat van faillissement was verklaard.
De gedaagden voerden aan dat het vorderingsrecht niet aan de curator toekwam, maar aan individuele crediteuren. De rechtbank oordeelde dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders voortvloeit uit de wet en dat de curator geen vorderingsrecht had. De rechtbank stelde vast dat de vordering niet door de vennootschap zelf kon worden ingesteld en dat de curator geen recht had om deze vordering te doen gelden. De rechtbank verwees de curator in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] op nihil en aan de zijde van [gedaagde 2] op € 2.664,00 werden begroot.
Uiteindelijk wees de rechtbank de vordering van de curator af, waarmee de gedaagden in het gelijk werden gesteld. Dit vonnis is uitgesproken op 11 november 2015 door rechter J.A. Bik.