ECLI:NL:RBOBR:2015:6452

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
C/01/292944 / HA ZA 15-299
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling door curator in faillissement en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de curator, Mr. Cornelis Wilhelmus Hendrikus Maria Uitdehaag, namens de failliete vennootschap T.B. Exploitatie B.V. een vordering ingesteld tegen de bestuurders van de vennootschap, [gedaagde] en [gedaagde 2], op grond van artikel 2:180 lid 2 B.W. De curator vorderde betaling van een bedrag van € 70.360,00, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De curator stelde dat de oprichters van de vennootschap niet voldaan hadden aan hun verplichting tot volstorting van het aandelenkapitaal en dat de vennootschap op 1 juni 2010 in staat van faillissement was verklaard.

De gedaagden voerden aan dat het vorderingsrecht niet aan de curator toekwam, maar aan individuele crediteuren. De rechtbank oordeelde dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders voortvloeit uit de wet en dat de curator geen vorderingsrecht had. De rechtbank stelde vast dat de vordering niet door de vennootschap zelf kon worden ingesteld en dat de curator geen recht had om deze vordering te doen gelden. De rechtbank verwees de curator in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] op nihil en aan de zijde van [gedaagde 2] op € 2.664,00 werden begroot.

Uiteindelijk wees de rechtbank de vordering van de curator af, waarmee de gedaagden in het gelijk werden gesteld. Dit vonnis is uitgesproken op 11 november 2015 door rechter J.A. Bik.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/292944 / HA ZA 15-299
Vonnis van 11 november 2015
in de zaak van
Mr. CORNELIS WILHELMUS HENDRIKUS MARIA UITDEHAAG,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TB EXPLOITATIE B.V.,
wonende te Veldhoven,
eiser,
advocaat mr. M.A.H. Faassen te Veldhoven,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C.C.C.A.M. Kuijken te Valkenswaard.
Partijen zullen hierna de curator en [gedaagden] , respectievelijk [gedaagde] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 juni 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 oktober 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
De curator vordert betaling van € 70.360,00, vermeerderd met rente, en betaling van buitengerechtelijke incassokosten.
2.2.
De curator heeft aan deze vordering het navolgende ten grondslag gelegd.
2.2.1.
T.B. Exploitatie B.V. is opgericht op 29 mei 2007 door [gedaagde] en [naam] Zij namen ieder voor € 9.000,00 deel in het kapitaal van T.B. Exploitatie B.V. De oprichters hebben niet voldaan aan hun verplichting tot volstorting van het aandelenkapitaal.
2.2.2.
T.B. Exploitatie B.V. is op 1 juni 2010 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator als zodanig. Op dat moment was nog steeds niet aan de volstortingsverplichting voldaan. De curator heeft zowel [gedaagde] als [naam] als bestuurders van T.B. Exploitatie B.V. aansprakelijk gesteld op grond van artikel 2:180 lid 2, aanhef en onder b B.W. (oud). Op grond van artikel 2:11 B.W. acht hij ook de indirect bestuurder [gedaagde 2] aansprakelijk.
2.2.3.
De curator becijfert in de dagvaarding het tekort in het faillissement op
€ 140.720,17. Hij vordert van [gedaagden] betaling van de helft daarvan. Met [naam] heeft de curator een regeling getroffen.
2.3.
[gedaagden] voeren als meest verstrekkend ten verwere aan dat het vorderingsrecht ex artikel 2:180 lid 2, aanhef en sub b B.W. (oud) niet aan de curator toekomt, maar slechts aan individuele crediteuren waarmee de failliet rechtshandelingen heeft verricht.
2.4.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurder ex artikel 2: 180 lid 2, aanhef en sub b B.W. (oud) een uit de wet voortvloeiende aansprakelijkheid van de bestuurder jegens
individuelecrediteuren betreft, te weten die crediteuren waarmee de failliete vennootschap rechtshandelingen heeft verricht. De vordering kan niet worden ingesteld door de vennootschap zelf. In zoverre ontbeert ook de curator een vorderingsrecht. De wet geeft de curator evenmin rechtstreeks een
eigenvorderingsrecht, zoals dat bijvoorbeeld wel het geval is bij artikel 2:248 B.W.
2.4.2.
Een faillissementscurator is bevoegd voor de belangen van schuldeisers op te komen bij benadeling van de gezamenlijke schuldeisers door de gefailleerde en in zo’n geval kan onder omstandigheden plaats kan zijn voor het geldend maken door de curator van een vordering tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad tegen een derde die bij de benadeling van de schuldeisers betrokken is, ook al kwam een dergelijke vordering niet aan de gefailleerde zelf toe (HR 14 januari 1983, NJ 1983, 597). De bevoegdheid tot het instellen van zo’n vordering ontleent de curator aan de hem in artikel 68 lid 1 Fw. gegeven opdracht tot beheer en vereffening van de failliete boedel (HR 16 september 2005, JOR 2006,52). Naar het oordeel van de rechtbank kan de curator hieraan in een geval als het onderhavige echter geen vorderingsrecht ontlenen. Het gaat immers niet om een vordering die haar grondslag vindt in een onrechtmatige daad jegens de gezamenlijke schuldeisers waarvan de opbrengst in de boedel valt. De vordering vloeit voort uit de wet en komt slechts een specifieke groep crediteuren toe, te weten die crediteuren waarmee de gefailleerde rechtshandelingen heeft verricht. Dat de curator voornemens is de opbrengst in de boedel te laten vloeien, zoals hij stelt, maakt dat niet anders (HR 14 januari 2011; RI 2011,29). Hierbij geldt overigens dat in geval de opbrengst in de boedel vloeit in zijn algemeenheid die opbrengst veelal (voornamelijk) aan preferente crediteuren die geen rechtshandeling met gefailleerde hebben verricht zal toekomen, dus een groep crediteuren aan wie de vordering niet toekomt. Ook dat is een contra-indicatie voor het aannemen van een vorderingsrecht van de curator.
2.4.3.
De verwijzing van de curator naar het BAS-C arrest (HR 11 juli 2003; NJ 2003,630) kan de curator niet baten, aangezien in dat arrest niet de rechtsvraag voorlag of de curator bevoegd was tot het instellen van de vordering ex artikel 2:180 lid 2 B.W. De interpretatie van dit arrest in de literatuur en rechtspraak is ook niet eenduidig.
2.4.4.
Het vorenstaande brengt mee dat de vordering moet worden afgewezen. De curator wordt als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil en aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op € 2.664,00 ( € 876,00 griffierecht en € 1.788 kosten advocaat).

3.De beslissing

De rechtbank
Wijst de vordering af,
Veroordeelt de curator in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil en tot op heden aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op € 2.664,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2015.