ECLI:NL:RBOBR:2015:6429

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
01/845359-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en bedreiging. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd in Vught PPC, werd beschuldigd van het opzettelijk van het leven beroven van een slachtoffer op 11 mei 2015 te Oss. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, wat resulteerde in ontslag van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft de verdachte geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.

De zaak kwam aan het licht na een melding van een vechtpartij tussen de verdachte en het slachtoffer. De verdachte had de keel van het slachtoffer dichtgeknepen, waardoor deze geen lucht meer kreeg. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en medische rapportages geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een chronische psychotische stoornis, vermoedelijk schizofrenie, en dat deze stoornis zijn gedragingen op het moment van de feiten heeft beïnvloed.

De officier van justitie en de verdediging waren het erover eens dat de verdachte niet toerekeningsvatbaar was, wat leidde tot de beslissing van de rechtbank om de verdachte van alle rechtsvervolging te ontslaan. De rechtbank heeft daarbij de aanbevelingen van psychologen en psychiaters gevolgd, die pleitten voor een klinische behandeling en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de maatregel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845359-15
Datum uitspraak: 11 november 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1984,
wonende te [adres verdachte] ,
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 augustus 2015 en 28 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 juli 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 11 mei 2015 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet de keel van die [verdachte] heeft dichtgeknepen en/of heeft dichtgeknepen gehouden, waardoor die [verdachte] geen lucht meer kreeg, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel 287/302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 mei 2015 te Oss [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [verdachte] (meermalen) te slaan en/of de keel van die [verdachte] dicht te knijpen;
2. hij op of omstreeks 11 mei 2015 te Oss [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verdachte] dreigend (meermalen) de woorden toegevoegd :""jij gaat dood" en/of "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, zoals hem onder feit 1 primair ten laste is gelegd, de aangever heeft aangevallen en heeft gepoogd te doden door diens keel dicht te knijpen en dichtgeknepen te houden. Verdachte heeft hiermee de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever ten gevolge van het dichtknijpen van de keel zou komen te overlijden. Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 2 aan verdachte ten laste is gelegd, namelijk dat verdachte de aangever mondeling heeft gedreigd te zullen doden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd, dat niet uitgesloten kan worden dat de verklaring van verdachte zoals afgelegd bij de politie en ter terechtzitting juist is en dat verdachte derhalve door de aangever werd aangevallen, waarna verdachte zich heeft verdedigd. Verdachte heeft nimmer het opzet gehad om te doden. De raadsman acht tevens niet het voorwaardelijk opzet op de dood aanwezig, nu onbekend is hoe lang de keel van aangever dichtgeknepen zou zijn en met welke kracht dat dit gebeurde. Verdachte dient, aldus de verdediging, van het onder feit 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden dat sprake is geweest van een eenvoudige mishandeling van aangever door verdachte.
Ook dient verdachte van feit 2 bij gebrek aan voldoende overtuigend bewijs te worden vrijgesproken. Verdachte ontkent dit feit en de kans bestaat dat de aangever en getuige [getuige 1] verdachte verkeerd hebben verstaan.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 11 mei 2015 omstreeks 16:25 uur kwam er bij de politie een melding binnen dat er twee mannen aan het vechten waren aan de [pleeglocatie] te Oss [nadere specificatie pleeglocatie] .
Deze mannen betroffen, naar later bleek, verdachte en aangever [slachtoffer 1] . Ter plaatse gekomen werd [verdachte] aangetroffen, zittend op de grond en hoorbaar kortademig [2] . De politie zag dat [verdachte] verse rode striemen in de hals had. Op aanwijzing van twee ter plaatse aanwezige getuigen werd verdachte aangetroffen in zijn woning aan de [adres verdachte] te Oss [3] .
Verdachte heeft ten overstaan van de politie en ter zitting verklaard dat hij aan de [adres verdachte] te Oss woont en dat hij op 11 mei 2015 gebonk hoorde bij de bovenburen, alwaar mensen aan het werk waren. Hierop is hij naar buiten gegaan. Daar kreeg hij een conflict met een Turkse man. Hij heeft deze man uiteindelijk vast gepakt en op de grond gegooid [4] . Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij de man met zijn arm om de nek heeft gepakt. [5]
Aangever [verdachte] heeft verklaard dat hij aan het werk was in de woning aan de [werklocatie] om een slaapkamer te stofferen. Toen hij daarmee klaar was heeft hij de woning verlaten en is hij via de trap naar de eerste verdieping gelopen. Hij zag daar de bewoner van nummer [huisnummer adres verdachte] voor zijn woning staan, op de galerij, en zag voorts dat deze man (de later aangehouden verdachte) naar hem toe kwam gelopen. Verdachte pakte aangever vast bij diens vest en shirt, trok hem de trap op en sloeg hem met beide vuisten op zijn gezicht, borst en schouder. Verdachte was sterker dan aangever en het lukte hem om aangever op de grond te krijgen. Hierna klemde verdachte, aldus aangever, zijn arm om de nek/hals van aangever en begon deze dicht te knijpen. Tevens kneep hij zijn keel dicht met zijn hand. Aangever begon hierop hard te schreeuwen, maar kon steeds minder adem halen en daardoor steeds minder hard schreeuwen. Aangever probeerde toen geluid te maken door met zijn voet tegen de balustrade te schoppen. Toen verdachte zijn keel dichtkneep hoorde aangever hem zeggen “jij gaat dood, jij gaat dood, jij gaat dood”. Op een gegeven moment is aangever door een onbekend gebleven man ontzet en is hij kunnen vluchten. Hierop is aangever opgevangen door een vrouw, naar later bleek getuige [getuige 2] [6] .
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 11 mei 2015 om 16:30 uur in haar woning aan de [woonadres getuige 2] te Oss was toen zij buiten iets hoorde. Zij is naar buiten gegaan en zag dat op de eerste etage op de galerij twee mensen aan het vechten waren en herkende daarbij verdachte, zijnde een collega van de getuige. Zij zag dat verdachte de andere man bij de keel greep en tegen de balustrade aandrukte. Deze man probeerde zich te verdedigen. Een andere jongen schoot de man vervolgens te hulp en zo kon hij ontsnappen, waarna getuige hem opving en de alarmdienst heeft gebeld [7] .
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 11 mei 2015 samen met aangever heeft gewerkt in de woning aan de [werklocatie] te Oss en dat aangever eerder klaar was met zijn werk aldaar. Direct nadat aangever de woning verlaten had hoorde de getuige aangever hard om hulp schreeuwen. Tevens hoorde de getuige heel de tijd gebonk. Ook hoorde hij een man roepen “ik maak dood” hetgeen hij een aantal malen herhaalde [8] .
Uit het aanvraagformulier medische informatie betreffende aangever [verdachte] blijkt dat hij tijdens het gevecht met verdachte diverse verwondingen heeft opgelopen aan zijn huid, voorhoofd, rug, schouder en armen [9] .
Gelet op de feiten en omstandigheden, zoals deze uit de bewijsmiddelen zijn gebleken en welke hiervoor zijn beschreven, kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden geacht dat verdachte de agressor is geweest in het gevecht met aangever [verdachte] . Verdachte heeft aangever niet losgelaten; deze is door een onbekend gebleven persoon ontzet.
Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve tevens bewezen worden dat, zou aangever niet door een ander zijn ontzet, de aanmerkelijke kans bestond dat hij door het (blijven) dichtknijpen van de keel zou komen te overlijden. Het dichtknijpen en het dichtgeknepen houden van de keel van [verdachte] door verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als een voltooide poging tot doodslag omdat zij zo zeer gericht was op het ontnemen van de adem van aangever en dus het intreden van diens dood, dat het behoudens contra-indicaties – die ontbreken – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Voorts – en in dit verband ook relevant – acht de rechtbank bewezen dat verdachte tijdens zijn handelen (meermalen) tegen aangever riep “ik maak je dood”.
Voor de lezing van verdachte, te weten dat hij werd aangevallen, biedt het dossier geen aanknopingspunten. De rechtbank volgt verdachte en het op diens verklaring gebaseerde verweer dan ook niet.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. op 11 mei 2015 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet de keel van die [verdachte] heeft dichtgeknepen en heeft dichtgeknepen gehouden, waardoor die [verdachte] geen lucht meer kreeg, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2. op 11 mei 2015 te Oss [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verdachte] dreigend meermalen de woorden toegevoegd :""jij gaat dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde.

Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat om die reden feit 1 (primair dan wel subsidiair), voor zover bewezen, niet strafbaar is.
Verdachte raakte ongewild betrokken bij een vechtpartij waarbij sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf waartegen hij zich heeft moeten verdedigen.
Het standpunt van de officier van justitie.
In de visie van de officier van justitie biedt het dossier onvoldoende feitelijke grondslag om te kunnen spreken van een noodweersituatie. Het was immers niet aangever, maar verdachte die het gevecht is begonnen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het verweer als volgt.
De door de verdachte zowel tegenover de politie als ter terechtzitting naar voren gebrachte verklaring komt er in de kern op neer dat hij in gevecht is geraakt met de aangever en dat hij de aangever op enig moment met geweld naar de grond heeft gewerkt, waarna hij door een derde persoon overmeesterd is.
Uit de verklaring van de verdachte, aangever en de getuige [getuige 2] zoals hierboven bij de bewezenverklaring genoemd, leidt de rechtbank af dat er op 11 mei 2015, voor de woning van verdachte een woordenwisseling is ontstaan tussen verdachte en aangever, die heel snel uitmondde in een gevecht tussen hen beiden. Niet duidelijk is hoe de woordenwisseling precies is ontstaan en wat het aandeel daarin is geweest van verdachte en aangever.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen van aangever en getuige [getuige 2] – in tegenstelling tot wat verdachte op dit punt heeft verklaard – wel sprake is geweest van een vuistgevecht tussen verdachte en aangever, waarbij verdachte op enig moment ook de keel van aangever heeft dichtgeknepen en heeft dichtgeknepen gehouden. Wat naar het oordeel van de rechtbank tevens is komen vast staan, is dat verdachte op de galerij is gaan staan om degene, die in zijn ogen een verdieping hoger lawaai maakte, op te wachten en te confronteren met het lawaai. Verdachte was boos en geagiteerd en is de confrontatie met aangever aangegaan. Deze omstandigheid brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat verdachte zich niet op goede gronden kan beroepen op noodweer. Dit zou anders kunnen zijn indien zich voor verdachte op enig moment onverwacht en daadwerkelijk een zeer bedreigende situatie zou hebben voorgedaan, maar dat is, mede gelet op de door verdachte zelf afgelegde verklaring dat hij het was die aangever aansprak over het vermeende lawaai, niet aannemelijk geworden. Verdachte voelde zich, zoals hij heeft verklaard, door aangever (en later nog een andere persoon) aangevallen. Dat die situatie zich heeft voorgedaan blijkt echter uit geen enkele verklaring in het dossier. Wel is gebleken dat aangever is ontzet door een onbekend gebleven manspersoon. Met name blijkt niet dat aangever geweld heeft uitgeoefend jegens verdachte.
De slotsom moet luiden dat zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan en dat om die reden het beroep van de verdediging op noodweer moet stranden.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Noodweerexces
Het standpunt van de verdediging.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is van noodweerexces. Hierbij is aangevoerd dat de vermeende aanval door aangever heeft geleid tot een hevige gemoedsbeweging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake kan zijn van noodweerexces, aangezien geen sprake is geweest van een reële bedreiging door aangever.
De overweging van de rechtbank.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het verweer als volgt.
Op de gronden als hiervoor met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezenverklaarde aangegeven, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich er niet op goede gronden op kan beroepen dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging. Nu zich naar het oordeel van de rechtbank geen noodweersituatie heeft voorgedaan, kan het beroep van de verdediging op noodweerexces reeds om die reden geen doel treffen. Dat verdachte zich op grond van zijn psychische gesteldheid een andere voorstelling van zaken maakte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten, doet daar niet aan af.
De toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank heeft kennis genomen van de zich in het dossier bevindende rapportages omtrent de persoon van verdachte, in het bijzonder van het rapport van psychiater A.H.A.C. van Bakel in samenwerking met psychiater in opleiding M. Wagendorp d.d. 10 september 2015, en het rapport van GZ-psycholoog drs. F.C.P. Zuidhof d.d. 27 augustus 2015.
Het psychiatrisch rapport houdt onder meer (verkort en zakelijk weergegeven) het volgende in:
Betrokkene heeft te kampen met, naar het zich laat aanzien, chronische psychotische problematiek, die zou kunnen kaderen in de ziekte schizofrenie.
Het is heel aannemelijk dat betrokkene ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten (indien en voor zover bewezen) paranoïde-psychotisch was. Het is mogelijk dat betrokkene’s psychotische symptomen zijn gedragskeuzes c.q. gedragingen op een zodanige manier beïnvloedden dat het ten laste gelegde (indien en voor zover bewezen) daar mede uit verklaard kan worden.
Het psychologisch rapport houdt onder meer (verkort en zakelijk weergegeven) het volgende in:
Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Er is primair sprake van schizofrenie- paranoïde type en secundair van cannabisafhankelijkheid. In zoverre het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, waren deze factoren ten tijde van het ten laste gelegde actief aanwezig. In zoverre het ten laste gelegde bewezen geacht wordt, beïnvloedde de ziekelijke stoornis/ gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens betrokkene’s gedragskeuzes c.q. gedragingen zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard kan worden.
Betrokkene is een chronisch psychiatrische GGZ-patiënt, lijdende aan schizofrenie -
paranoïde type- met betrekkingsideeën, gehoorhallucinaties c.q. wanen, afwijkende
lichaamsbelevingen, religieuze en grootheidswanen en enige gedesorganiseerde trekken
(verward en in het verleden o.a. katatonie). Hij wordt behandeld / begeleid via GGZ
FACT o.m. met anti psychotische medicatie. Betrokkene is de weken/ dagen
voorafgaande aan het thans ten laste gelegde meer psychotisch geraakt, hetgeen
mogelijk verband houdt met de gerezen vermoedens dat hij, waarschijnlijk op grond van
paranoïde gedachten, de hem voorgeschreven anti psychotische medicatie niet volgens
voorschrift heeft ingenomen.
De psychotische ontregeling leidt in geval van betrokkene tot toenemende achterdocht,
angst en spanning. Voorts is er (mogelijk door cannabisgebruik) toenemende
gehoorgevoeligheid, waardoor klanken e.d. harder dan normaal bij hem worden
waargenomen. Betrokkene koppelt e.e.a. aan de overtuiging dat men hem het leven
onmogelijk wil maken, hem geestelijk en lichamelijk wil laten lijden. Betrokkene is
uiteindelijk geestelijk op grond van zijn psychotisch beleven uitgeput geraakt.
Gelet op de massale ontkenning van de ten laste gelegde feiten kan een eventuele
doorwerking tussen de ziekelijke stoornis en de ten laste gelegde feiten echter niet
concreet aangegeven worden. Mochten de feiten evenwel bewezen geacht worden, dan
is het aannemelijk dat betrokkene op basis van de beschreven en ook ten tijde van het
hem ten laste gelegde aanwezig te achten ziekelijke stoornis der geestvermogens
overeenkomstig heeft gehandeld. In zoverre dat hij op grond van een volledig
psychotisch toestandsbeeld uiteindelijk zijn zelfbeheersing verloor jegens de persoon die
hem z.i. het meest met geluidsoverlast belaagde. Alles overziende meent
ondergetekende dat er vanuit gedragskundig optiek bezien voldoende argumenten zijn
om betrokkene het hem ten laste gelegde (mits en voor zover bewezen geacht) niet toe
te rekenen.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op grond van het rapport van de psycholoog acht de officier van justitie verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar. Nu verdachte het ten laste gelegde niet kan toegerekend dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de verdediging.
Met de officier van justitie bepleit ook de verdediging dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht zodat hij mitsdien van alle rechtsvervolging ontslagen wordt.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank kan zich met de conclusie van de psycholoog verenigen.
De rechtbank is van oordeel dat aan de verdachte het bewezen verklaarde wegens diens ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet kan worden toegerekend en dat de verdachte voor deze feiten moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert ontslag van alle rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid en oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Subsidiair (bij verminderde en niet volledige toerekeningsvatbaarheid) verzoekt de officier van justitie de rechtbank om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden waarvan zeven maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest op te leggen, met een proeftijd van drie jaar met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte reclasseringstoezicht krijgt, ook indien dit inhoudt een verplichte opname op een F.P.A. voor de duur van maximaal één jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht bepleit in het geval de rechtbank het beroep op noodweer(exces) verwerpt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft tevens gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte.
De psycholoog drs. F.C.P. Zuidhof, heeft in eerdergenoemd rapport – onder meer – d(verkort en zakelijk weergegeven) de volgende aanbeveling gedaan.
Factoren voortkomend uit de stoornis van betrokkene die van belang kunnen zijn bij de kans op recidive zijn het paranoïd-psychotisch beleven, toenemende stress, cannabisgebruik, acculturatieproblemen, ontbreken van ziektebesef. Hierbij dienen in ogenschouw te worden genomen dat betrokken geen huisvesting meer heeft, waarschijnlijk geen werk/dagbesteding en het ontbreekt hem aan een steunend netwerk. Er is sprake van een toenemen isolement. Er zijn twijfels van medicatietrouwheid.
Het advies volgend van het omwille van zijn psychiatrische problematiek niet toerekenen van het hem ten laste gelegde, is een plaatsing ex artikel 37 Wetboek van Strafrecht zijnde een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis de duur van één jaar niet te bovengaand een
logisch gevolg. De gewenste psychiatrische zorgprothese kan dan opgebouwd worden,
waarbij in de toekomst gedacht moet worden aan de mogelijkheden van de BOPZ en een
RIBW-plaatsing. Betrokkene zal naar verwachting -ondanks zijn ontkenning van het hem ten
laste gelegde- wel meewerken aan dit traject.
De psychiater A.H.A.C. van Bakel, in samenwerking met M. Wagendorp, psychiater i.o., heeft in eerdergenoemd rapport - onder meer- (verkort en zakelijk weergegeven) de volgende aanbevelingen gedaan:
Betrokkene heeft eerder agressief gedrag vertoond tijdens psychotische episodes. De kans op recidief delictgedrag lijkt vooral samen te hangen met het al dan niet recidiveren van psychotische symptomatologie.
Geadviseerd wordt om te beginnen met een klinische behandeling (hoog zorgniveau, laag beveiligingsniveau) waarbij anti psychotische medicatie, indien mogelijk abstinentie van cannabis en een gestructureerd en overzichtelijk leven de belangrijkste ingrediënten zullen moeten zijn.
De rechtbank neemt de hierboven weergegeven conclusies van de deskundigen met betrekking tot de ziekelijke stoornis van verdachte en het recidivegevaar alsmede de adviezen met betrekking tot de op te leggen maatregel over.
De rechtbank acht de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk, omdat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen deze maatregel vereist.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 37, 39, 45, 57, 285, 287.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair: poging tot doodslag T.a.v. feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
Legt op de volgende maatregel.

T.a.v. feit 1 primair, feit 2:Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 11 november 2015.
Mr. Poelert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, districtsrecherche ‘s-Hertogenbosch, genummerd PL2015103683, afgesloten 3 juni 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 48.
2.Proces-verbaal van bevindingen blz. 3
3.Proces-verbaal van bevindingen blz. 32
4.Verklaring verdachte blz. 26 en ter terechtzitting d.d. 28 oktober 2015
5.Proces-verbaal verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris, d.d. 13 mei 2015
6.Aangifte door [slachtoffer 1] blz. 28-30
7.Verklaring getuige [getuige 2] blz. 35
8.Verklaring getuige [getuige 1] blz. 37
9.Aanvraagformulier medische informatie blz. 48