In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (eiseres) en de heffingsambtenaar van de gemeente 's-Hertogenbosch (verweerder) over de oplegging van een gebruikersbelasting voor een onroerende zaak. Eiseres, eigenaar van een leegstaand kantoorpand, had een overeenkomst gesloten met een organisatie voor leegstandsbeheer, GAPPH, die op haar beurt een bruikleenovereenkomst had gesloten met een ondernemer. De heffingsambtenaar stelde dat er op basis van het gebruik van de onroerende zaak een gebruikersbelasting kon worden opgelegd voor het belastingjaar 2014, omdat er op de waardepeildatum 1 januari 2014 twee ruimtes van het pand in gebruik waren.
Eiseres voerde aan dat de onroerende zaak niet verhuurd was en dus geen gebruik plaatsvond, maar de rechtbank oordeelde dat het gebruik van de ruimtes door de bruiklener voldoende was om de aanslag te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de onroerende zaak als geheel werd gebruikt, ook al was slechts een deel verhuurd. De rechtbank verwierp ook het argument van eiseres dat de aanslag moest worden verminderd omdat slechts 25% van het pand verhuurd kon worden. De rechtbank stelde vast dat de aanslag OZB gebruikersheffing terecht was opgelegd en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.
De uitspraak benadrukt dat het gebruik van een onroerende zaak niet afhankelijk is van een huurovereenkomst of financiële tegenprestatie, maar dat feitelijk gebruik doorslaggevend is. De rechtbank concludeerde dat de aanslag OZB gebruikersheffing over het belastingjaar 2014 terecht aan eiseres was opgelegd, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.