ECLI:NL:RBOBR:2015:6339

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 november 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
13_5075
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming handhaving chalets Recreatiepark Elsendorp na uitspraak Raad van State

In deze zaak gaat het om de besluitvorming van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel met betrekking tot handhaving ten aanzien van chalets op het Recreatiepark Elsendorp. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 2 november 2015 uitspraak gedaan in een procedure die volgde op een tussenuitspraak van 15 december 2014. In die tussenuitspraak werd het college de gelegenheid geboden om gebreken in de besluitvorming te herstellen. Hoewel het college een aantal gebreken heeft hersteld, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 mei 2015 uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp", wat invloed heeft op de legalisatie van de chalets. De rechtbank concludeert dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat voor een belangrijk deel van de chalets, waardoor de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand kunnen blijven.

De rechtbank heeft in haar einduitspraak de eerdere overwegingen herhaald en vastgesteld dat de motivering van het college niet voldoende was om aan te tonen dat de chalets vergunningsvrij konden worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser. Tevens is bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 november 2015.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/5075 E

einduitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. I.L. van Geel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel, verweerder,
(gemachtigde: mr. P. Fermont).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Elsendorp Holding B.V., te Reek,
(gemachtigde: mr. drs. F.K. van den Akker).

Procesverloop

Voor het procesverloop verwijst de rechtbank allereerst naar het procesverloop in haar tussenuitspraak van 15 december 2014.
De rechtbank heeft verweerder in de tussenuitspraak de gelegenheid geboden om de in die uitspraak geconstateerde gebreken in de besluitvorming, met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in die tussenuitspraak, te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 17 december 2014 laten weten dat hij van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken.
Op 20 januari 2015 heeft verweerder een aanvullende motivering van het bestreden besluit gegeven. In aanvulling hierop heeft verweerder, bij brief van 11 februari 2015, aanvullende stukken aan de rechtbank doen toekomen.
Eiser heeft op 9 april 2015 zijn zienswijze naar voren gebracht. Derde-partij heeft geen zienswijze naar voren gebracht.
Op 13 mei 2015 heeft eiser de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 mei 2015, met zaaknummer 201409837/1/R3, betreffende het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp" aan de rechtbank toegezonden.
De rechtbank heeft hierin aanleiding gevonden om het onderzoek te heropenen, om verweerder en derde-partij in de gelegenheid te stellen te reageren.
Verweerder heeft op 17 juni 2015 gereageerd, derde-partij op 29 juni 2015.
De rechtbank heeft, nadat partijen haar daartoe toestemming hebben gegeven, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist.
2.1
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat ten aanzien van 28 chalets/stacaravans (hierna zal de rechtbank steeds alleen de term chalet(s) gebruiken) gedegen onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van wielen, maar verweerder niet heeft toegelicht waarom het chalet met plaatsnummer 361 niet is onderzocht. Evenmin heeft verweerder toegelicht waarop hij zijn opvatting baseert dat 30, in plaats van 29, chalets moesten worden onderzocht. De rechtbank acht het standpunt van verweerder dat 30 chalets zijn onderzocht en zijn voorzien van wielen dan ook ontoereikend gemotiveerd.
2.2
In de aanvullende motivering heeft verweerder aangegeven dat alsnog is gecontroleerd of het chalet met plaatsnummer 361 is voorzien van wielen. Uit een controle door een toezichthouder is gebleken dat dit het geval is. Foto's hiervan zijn overgelegd.
Op grond hiervan concludeert verweerder dat 28 chalets op basis van artikel 40, tweede lid, van de Woningwet (oud), in samenhang met artikel 8 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), als vergunningsvrij kunnen worden aangemerkt.
Verder heeft verweerder aangegeven dat een aantal chalets ten onrechte op de aanwezigheid van wielen is onderzocht.
Met betrekking tot het chalet op standplaats 136 heeft verweerder opgemerkt dat dit ten onrechte als mogelijk vergunningsvrij is aangemerkt.
2.3
Eiser heeft in zijn zienswijze aangegeven dat de overgelegde foto's van de wielen aan het chalet op standplaats 361 zo donker en onduidelijk zijn dat hiermee niet is aangetoond dat dit vergunningsvrij is.
Verder heeft verweerder volgens eiser nog steeds nagelaten toe te lichten op welke wet- en regelgeving hij zijn opvatting baseert dat 30, in plaats van 29, chalets moesten worden onderzocht. Verweerder heeft bovendien nog steeds niet afdoende gemotiveerd waarom hij 36 chalets heeft laten onderzoeken.
2.4
Met de aanvullende motivering heeft verweerder thans toereikend gemotiveerd dat het chalet op standplaats 361 is voorzien van wielen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de foto's weliswaar niet erg duidelijk zijn, maar zijn gevoegd bij een rapport van een toezichthouder die zelf heeft geconstateerd dat de wielen aanwezig zijn. De rechtbank ziet geen reden om aan de bevindingen van de toezichthouder te twijfelen.
Verweerder heeft duidelijk aangegeven waarop hij zijn standpunt baseert dat 28 chalets moesten worden onderzocht op de aanwezigheid van wielen en waarom deze, vanwege de aanwezigheid van wielen, vergunningsvrij zijn. Dat het niet langer gaat om 30 chalets maakt hierbij niet uit. Ook heeft verweerder voldoende duidelijk gemaakt dat hij onnodig meer dan 30 chalets heeft laten onderzoeken.
2.5
De rechtbank acht, in aanvulling op rechtsoverweging 8.6 van de tussenuitspraak, thans ook voldoende gemotiveerd dat het chalet op standplaats 361 is voorzien van wielen en daarmee, in verband met het bepaalde in artikel 40, tweede lid, van de Woningwet (oud), in samenhang met artikel 8 van Bijlage II van het Bor, als vergunningsvrij kon worden aangemerkt.
2.6
De rechtbank constateert dat, gelet op de samenhang tussen de rechtsoverwegingen 8.5 en 8.6 van de tussenuitspraak, in de opsomming in rechtsoverweging 8.6 van die uitspraak standplaats 136 abusievelijk niet is genoemd. Die rechtsoverweging moet worden geacht ook betrekking te hebben op het chalet met plaatsnummer 136.
2.7
Met de aanvullende motivering ten aanzien van het chalet met plaatsnummer 137 moet verweerder worden geacht het motiveringsgebrek, bedoeld in rechtsoverweging 8.7 van de tussenuitspraak, te hebben hersteld, in die zin dat ten aanzien hiervan thans duidelijk is geworden dat dit chalet inderdaad niet voldoet aan de voorwaarden in artikel 5, lid C, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Camping Elsendorp".
2.8
Verweerder was derhalve bevoegd om ten aanzien van dit chalet handhavend op te treden. Weliswaar is, volgens de nadere motivering, voor dit chalet op 15 januari 2015 een omgevingsvergunning aangevraagd voor een afwijking van het geldende bestemmingsplan voor een periode van vijf jaar, maar ten tijde van het bestreden besluit was er geen zicht op legalisatie. Bijzondere omstandigheden zijn niet gesteld. Verweerder had met betrekking tot dit chalet dan ook niet mogen weigeren om handhavend op te treden.
2.9
Met betrekking tot het chalet met plaatsnummer 136 komt verweerder in de nadere motivering tot de conclusie dat hij ten onrechte heeft aangenomen dat dit chalet vergunningsvrij was. Van een nadere motivering van een in de tussenuitspraak geconstateerde tekortkoming is in dit geval geen sprake. Uit de voor dit chalet op 15 januari 2015 verleende omgevingsvergunning kan worden afgeleid, dat verweerder uit de constatering in rechtsoverweging 8.7, betreffende de ontoereikende onderlinge afstand tussen de chalets met plaatsnummers 136 en 137, heeft afgeleid dat ook het chalet met plaatsnummer 136 niet aan de planvoorschriften kan voldoen. Deze constatering is, zij het dat de rechtbank deze in de tussenuitspraak niet heeft getrokken, correct.
2.1
Ook met betrekking tot dit chalet is derhalve alsnog komen vast te staan dat het bestreden besluit niet van een toereikende motivering is voorzien. Verweerder was ook ten aanzien van dit chalet bevoegd om handhavend op te treden. Ook voor dit chalet geldt dat weliswaar op 15 januari 2015 een omgevingsvergunning is aangevraagd voor een afwijking van het geldende bestemmingsplan voor een periode van vijf jaar, maar dat ten tijde van het bestreden besluit geen zicht op legalisatie bestond en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld.
Verweerder had ook voor dit chalet niet mogen weigeren om handhavend op te treden.
2.11
Verweerder heeft in de nadere motivering aangegeven dat artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor hem de mogelijkheid biedt om een omgevingsvergunning te verlenen voor een bijbehorend bouwwerk. Volgens verweerder behoren de chalets op het recreatiepark als bijbehorend bouwwerk bij het hoofdgebouw van het recreatieterrein. Hierbij gaat verweerder ervan uit dat het recreatieterrein is gelegen binnen de bebouwde kom, maar eventueel ook zou worden voldaan aan de vereisten voor bijbehorende bouwwerken buiten de bebouwde kom.
Abusievelijk zijn de chalets met de plaatsnummers 136 en 137 niet meegenomen in de planregeling in het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp" die ervoor had moeten zorgen dat bestaande chalets met een onderlinge tussenruimte van minder dan 4 meter zouden worden beschermd.
2.12
Volgens verweerder blijkt uit het advies van de brandweer Zuid-Oost Brabant dat het uit brandveiligheidsoogpunt niet bezwaarlijk is om chalets met een onderlinge afstand van 3,65 meter te bestemmen.
Mocht vergunningverlening op grond van artikel 4, eerste lid, van bijlage II van het Bor niet mogelijk zijn, dan zou vergunningverlening op grond van het elfde lid van dit artikel mogelijk zijn voor een termijn van ten hoogste tien jaar. Het ligt volgens verweerder in de rede dat de overtreding kan en zal worden beëindigd voor afloop van de termijn waarvoor vergunning wordt verleend.
Omdat er op 15 januari 2015 een omgevingsvergunning voor afwijking van vijf jaar is aangevraagd, die volgens verweerder kan worden verleend, bestaat er concreet zich op legalisatie.
Op 11 februari 2015 heeft verweerder de rechtbank bericht dat de gevraagde vergunning op 9 februari 2015 is verleend.
2.13
Eiser stelt zich in zijn zienswijze op het standpunt dat geen sprake is van een bijbehorend bouwwerk, als bedoeld in het Bor, omdat de chalets niet functioneel zijn verbonden met het hoofdgebouw op het terrein. Bovendien vormen de chalets geen bijbehorende bouwwerken, omdat ze los van de overige bebouwing op het terrein kunnen worden gebruikt voor recreatief (nacht)verblijf. In feite zijn de chalets als hoofdgebouw te kenschetsen, omdat zonder deze gebouwen geen sprake is van (verblijfs)recreatie.
Ook op grond van de planvoorschriften kunnen, volgens eiser, de chalets niet als bijbehorende bouwwerken worden aangemerkt. De daarin genoemde bijgebouwen zijn bijbehorende bouwwerken bij de chalets.
De omgevingsvergunning is niet verleend op grond van artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Bor, maar op grond van het elfde lid. Volgens eiser is geen sprake van een ander gebruik van gronden of bouwwerken. Het gaat in dit geval om een afwijking van de bouwvoorschriften.
Op basis hiervan is eiser de mening toegedaan dat nog steeds geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie.
2.14
De rechtbank volgt eiser in zijn opvatting dat de chalets niet zijn te beschouwen als bijbehorende bouwwerken in de zin van artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Bor en als bedoeld in de toepasselijke planregels van het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp". Overigens verbindt de rechtbank hieraan geen gevolgen, omdat de vergunningen uiteindelijk blijken te zijn verleend op grond van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor.
2.15
Op grond van artikel 4, aanhef en elfde lid, van bijlage II bij het Bor, kan met de verlening van een omgevingsvergunning van een bestemmingsplan worden afgeweken voor een ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10 van dit artikel, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Omdat de gevraagde omgevingsvergunning inmiddels is verleend, is vanaf dat moment sprake meer van een overtreding en bestaat er, zolang deze vergunning van kracht is, geen aanleiding meer om ten aanzien van de chalets met de plaatsnummers 136 en 137 handhavend op te treden. Of vergunningverlening op grond van dit artikelonderdeel wel mogelijk was, kan in deze procedure dan ook in het midden blijven.
3.1
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak, met betrekking tot een aantal van 78 in het bestreden besluit genoemde chalets overwogen dat het haar niet duidelijk is op grond waarvan deze chalets vergunningsvrij zouden zijn en welke chalets dit betreft. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dit de chalets betreft die niet groter zijn dan 70 m². Uit de lijst die verweerder bij het bestreden besluit heeft gevoegd, blijkt echter dat niet 78, maar 106 chalets/stacaravans niet groter zijn dan 70 m². Het is de rechtbank niet duidelijk geworden welke 78 van deze 106 chalets verweerder bedoelt, waardoor niet duidelijk is waarom verweerder van mening is dat deze chalets vergunningsvrij zijn.
3.2
Verweerder heeft in de nadere motivering aangegeven dat niet 78, maar 75 van de bedoelde chalets vergunningsvrij zijn. Het gaat om chalets die niet groter zijn dan 70 m2 en die voldoen aan het bestemmingsplan "Camping Elsendorp". Deze chalets zijn vergunningsvrij op basis van artikel 3 van bijlage II bij het Bor.
3.3
Eiser heeft in zijn zienswijze betoogd dat verweerder niet heeft aangegeven dat de chalets voldoen aan de overige in rechtsoverweging 8.4 van de tussenuitspraak opgesomde voorwaarden (van artikel 5, lid C, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Camping Elsendorp"). Het is eiser nog steeds niet duidelijk welke 75 chalets verweerder bedoelt.
Tot slot merkt eiser op dat er een verschil is van 3 chalets waarover verweerder zich niet heeft uitgelaten. Niet is gebleken dat deze 3 chalets vergunningsvrij konden worden gebouwd. De motivering is daarmee gebrekkig.
3.4
De rechtbank deelt niet eisers opvatting dat nog steeds niet duidelijk is welke 75 chalets verweerder bedoelt. Op het bij de nadere motivering behorende overzicht zijn, in de kolom met het opschrift "Vergunningsvrij op basis van Bor (kleiner dan 70 m2)" deze 75 chalets met het woord "Ja" en een groene markering aangeduid.
3.5
De rechtbank heeft haar tussenuitspraak gedaan, naar aanleiding van het door eiser ingestelde beroep. Noch uit het ingestelde beroep, noch uit de tussenuitspraak kan worden afgeleid dat het niet voldoen aan de overige voorwaarden van artikel 5, lid C, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Camping Elsendorp" voorwerp van het geschil vormde. De fase van het naar voren brengen van zienswijzen in het kader van het herstel van een besluit mag niet worden gebruikt om de beroepsgronden uit te breiden. De rechtbank zal dan ook voorbijgaan aan de stelling van eiser dat verweerder niet heeft aangegeven dat de chalets voldoen aan de overige voorwaarden.
3.6
Wel volgt de rechtbank eiser in zijn stelling dat niet duidelijk is wat verweerders opvatting is met betrekking tot 3 chalets ten aanzien waarvan verweerder zich in het bestreden besluit nog op het standpunt stelde dat deze op grond van artikel 3 van het Bor vergunningsvrij waren en waarvan verweerder in de nadere motivering heeft gesteld dat deze niet vergunningsvrij zijn. Op welke consequenties hieraan moeten worden verbonden, komt de rechtbank later terug.
4.1
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat haar niet duidelijk is geworden wat het verschil is tussen enerzijds 7 chalets en anderzijds 5 chalets waarvoor alsnog een omgevingsvergunning zou kunnen worden verleend. Bovendien heeft verweerder gesteld dat de eigenaar heeft toegezegd voor deze 12 chalets een vergunning aan te vragen, terwijl derde-partij het heeft over 11 chalets waarvoor hij een vergunning zou aanvragen en dit ook daadwerkelijk heeft gedaan.
4.2
Blijkens de nadere motivering heeft verweerder in het bestreden besluit bedoeld aan te geven dat 7 chalets vergunningplichtig waren op grond van het bestemmingsplan "Camping Elsendorp" en 5 op grond van het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp". Deze aantallen blijken bij nader inzien 3, respectievelijk 8, te zijn. Deze aantallen komen ook overeen met de 11 chalets waarvoor op 12 september 2013 een aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend.
4.3
Eiser stelt zich in zijn zienswijze op het standpunt dat nog steeds geen vergunningen zijn verleend. Hij vraagt zich af of dan nog wel gesproken kan worden van concreet zicht op legalisatie, mede omdat hij niet weet wat er in de bijbehorende aanvragen staat.
Bovendien heeft verweerder zich niet uitgelaten over het ene chalet (12 min 11) ten aanzien waarvan hij zich eerder op het standpunt stelde dat er een omgevingsvergunning voor zou kunnen worden verleend.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het bij de nadere motivering gevoegde overzicht, thans afdoende is gemotiveerd op basis waarvan verweerder zich op het standpunt stelt dat voor thans 3, respectievelijk 8, chalets alsnog vergunning kan worden verleend, zodat sprake is van concreet zicht op legalisatie. Dat eiser zich niet informeert over wat er in vergunningsaanvragen staat, maakt niet dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de chalets kunnen worden gelegaliseerd. Dat hij daar geen kennis van draagt, dient hem te worden aangerekend, omdat de aanvraag van 12 september 2013 voor de 11 chalets zich onder de gedingstukken bevindt.
4.5
Wel deelt de rechtbank eisers opvatting dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt welk regime van toepassing is op het chalet waarvoor verweerder zich niet langer op het standpunt stelt dat dit kan worden gelegaliseerd en dat niet duidelijk is welk chalet het betreft.
Op welke consequenties hieraan moeten worden verbonden, komt de rechtbank later terug.
5.1
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak verder overwogen dat ten aanzien van 7 van 21 door verweerder in het bestreden besluit genoemde chalets niet duidelijk is waarom deze in strijd zijn met het bestemmingsplan "Camping Elsendorp", maar in overeenstemming met het destijds ter inzage liggende ontwerp van het bestemmingsplan "Recreatieterrein Elsendorp". Bovendien is niet duidelijk welke chalets het betreft.
Volgens de rechtbank had verweerder dan ook onvoldoende onderbouwd dat ten aanzien van 21 chalets (lees: 7 chalets) sprake was van concreet zicht op legalisatie.
5.2
In de nadere motivering heeft verweerder aangegeven dat het bij nader inzien gaat om 24, in plaats van om 21 chalets. Deze vallen alle binnen de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie". Voor de chalets die op minder dan 4 meter van een naastgelegen chalet zijn gelegen, is een "specifieke bouwaanduiding-minder dan 4 meter" opgenomen. Omdat deze chalets hierdoor in overeenstemming zijn met dit plan, was sprake van concreet zicht op legalisatie.
5.3
Eiser heeft in zijn zienswijze aangegeven dat hem niet duidelijk is waar de 3 extra chalets vandaan komen en om welke chalets het precies gaat. Ook ten aanzien van de 7 genoemde chalets is hem niet duidelijk welke chalets het betreft. Ook is hem niet duidelijk waaruit blijkt dat voor deze 10 chalets de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-minder dan 4 meter" is opgenomen.
5.4
Gelet op rechtsoverweging 9.13 van de tussenuitspraak mag ervan worden uitgegaan dat het eiser van 14 chalets duidelijk is welke chalets het betreft. Op het overzicht bij de nadere motivering zijn in de eerste kolom met het opschrift "Vergunningsvrij" met een groene markering 24 chalets aangeduid. Aan de hand van dit overzicht mag worden aangenomen dat eiser voldoende duidelijk is dat de door hem bedoelde 7 chalets kunnen worden gelegaliseerd.
Aan de hand van dit overzicht, in combinatie met de daarbij gevoegde tekening met de resultaten van een inmeting, kan ook worden gecontroleerd voor welke van de 24 chalets de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-minder dan 4 meter" geldt. In zoverre wordt eiser dan ook niet gevolgd.
5.5
Wel moet aan eiser worden toegegeven dat niet duidelijk is waar de extra 3 chalets vandaan komen.
Op welke consequenties hieraan moeten worden verbonden, komt de rechtbank later terug.
6.1
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak overwogen dat het beroep mede betrekking heeft op het besluit van 17 december 2013, waarbij de op 10 september 2013 opgelegde last onder dwangsom voor de chalets met de plaatsnummers 327, 328, 338, 344, 515 en 516 is ingetrokken. Met betrekking tot deze chalets heeft de rechtbank in rechtsoverweging 9.17 van die uitspraak geoordeeld dat zij niet in strijd zijn met het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp".
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat uit de door verweerder overgelegde overzichtstekeningen blijkt dat meer dan 6 chalets op een onderlinge afstand van minder dan 4 meter staan. Niet is volgens de rechtbank gemotiveerd waarom ten aanzien van deze chalets niet handhavend is opgetreden. Noch uit het bestreden besluit, noch uit andere gedingstukken volgt waarom verweerder van oordeel is dat de andere chalets niet in strijd zijn met het bestemmingsplan "Camping Elsendorp". Evenmin is gebleken dat in het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp" ten aanzien van deze chalets de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-minder dan 4 m" is opgenomen.
6.2
Verweerder heeft in de nadere motivering aangegeven welke overige chalets het betreft. Volgens verweerder bestaat er voor deze chalets zicht op legalisatie, omdat in het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp" voor deze chalets de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-minder dan 4 meter" is opgenomen.
Met betrekking tot 2 van deze chalets, met plaatsnummers 317 en 330, heeft verweerder aanvullend gemotiveerd dat, ook al wordt, door de specifieke bouwaanduiding, voldaan aan de in het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp" opgenomen minimale onderlinge afstand, deze toch niet als vergunningsvrij kunnen worden aangemerkt, omdat deze chalets groter zijn dan 70 m2. Voor de chalets met standplaatsnummers 136 en 137 verwijst verweerder naar de eerdere overwegingen in de nadere motivering.
6.3
Eiser geeft in zijn zienswijze aan dat verweerder geen antwoord geeft op de vraag waarom niet eerder tegen deze chalets is opgetreden. Nog steeds is verder niet duidelijk waaruit blijkt dat voor deze chalets de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-minder dan 4 meter" is opgenomen. Uit de motivering met betrekking tot de chalets met de plaatsnummers 317 en 330 leidt eiser af dat deze vergunningplichtig zijn, maar hiervoor geen omgevingsvergunning is aangevraagd.
6.4
In de kolom "Strijdigheid" op het bij de nadere motivering gevoegde overzicht is aangegeven voor welke chalets geldt dat niet aan de onderlinge afstand van ten minste 4 meter wordt voldaan. Deze chalets zijn op de bijbehorende tekening aangeduid. Hieruit, in combinatie met de motivering dat deze chalets in het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp" zijn voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-minder dan 4 meter" en daarom concreet zich op legalisatie bestaat, is afdoende gemotiveerd waarom niet eerder is opgetreden. Eiser kan dan ook niet worden gevolgd in zijn opvatting dat niet duidelijk is waaruit blijkt dat voor deze chalets de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-minder dan 4 meter" is opgenomen.
6.5
Wel moet eiser worden gevolgd in zijn opvatting dat niet duidelijk is geworden dat er met betrekking tot de chalets met de plaatsnummers 317 en 330 sprake was en is van een concreet zich op legalisatie.
Ten aanzien van deze chalets kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit dan ook niet in stand blijven.
7. In de rechtsoverwegingen 3.6, 4.5 en 5.5 heeft de rechtbank eiser gevolgd in zijn betoog over de onduidelijkheid waar een aantal chalets is gebleven of vandaan is gekomen. Niet is daarmee duidelijk welke consequenties de wijziging in visie tussen het bestreden besluit en de nadere motivering voor die chalets heeft gehad. Niettemin ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om te concluderen dat verweerder nog steeds onvoldoende inzicht heeft gegeven in de voor de verschillende chalets geldende regimes. Uit het totaaloverzicht dat bij de nadere motivering is verschaft, tezamen met de daarbij gevoegde overzichtstekening, kan van elk van deze chalets worden opgemaakt welk regime van toepassing is. In de fase van de einduitspraak staat immers alleen ter beoordeling in hoeverre thans sprake is van een correct besluit, in het kader van de vraag of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten.
8.1
De Afdeling heeft op 13 mei 2015 een einduitspraak gedaan op het door eiser tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp" ingesteld beroep. De Afdeling heeft overwogen dat de aanduiding "specifieke bouwaanduiding-minder dan 4 meter" in de verbeelding ontbreekt. Gelet hierop is de uitzondering in artikel 4, lid 4.2.3, onder a, aanhef en sub 3, van de planregels niet van toepassing op het recreatieterrein. De Afdeling heeft hierin aanleiding gezien om het besluit van de raad van verweerders gemeente van
2 oktober 2014, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Recreatiepark Elsendorp" te vernietigen, voor zover het die uitzonderingsregel betreft.
8.2
Ten gevolge van de uitspraak van de Afdeling kan, bij het sluiten van het onderzoek, niet langer worden gezegd dat ten aanzien van de volgende chalets met een oppervlakte van minder dan 70 m2 en een onderlinge afstand van minder dan 4 meter, concreet zicht op legalisatie bestaat:
  • de in rechtsoverweging 4.4 van deze uitspraak bedoelde 8 chalets;
  • de in rechtsoverweging 5.4 van deze uitspraak bedoelde 24 chalets;
  • de in rechtsoverweging 6.1 van deze uitspraak bedoelde 6 chalets;
  • de in rechtsoverweging 6.4 van deze uitspraak bedoelde chalets, met uitzondering van de chalets met de plaatsnummers 136 en 137 (gelet op rechtsoverweging 2.15).
Gelet op rechtsoverweging 6.5 kan evenmin sprake zijn van concreet zicht op legalisatie met betrekking tot de in die overweging bedoelde 2 chalets.
8.3
Voor het overige kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven.
9.1
Gelet op de tussenuitspraak is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
9.2
De rechtbank ziet dan ook aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze worden, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op in totaal € 1.225,00 (1 punt voor het instellen van beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze na tussenuitspraak, waarde per punt € 490,00, wegingsfactor 1).
9.3
Tevens ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven, behoudens voor zover het de in de rechtsoverwegingen 4.4, 5.4, 6.1, 6.4 (met uitzondering van die met de plaatsnummers 136 en 137) en 6.5 bedoelde chalets betreft;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten, vastgesteld op € 1.225,00;
  • bepaalt dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.