ECLI:NL:RBOBR:2015:6299

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
30 oktober 2015
Zaaknummer
15_323
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsuitkering en oplegging van boete wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 30 oktober 2015, gaat het om eisers die een bijstandsuitkering ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). De verweerder, het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking A2-gemeenten, heeft op 30 juni 2014 de uitkering van eisers herzien en een terugvordering van € 2.952,44 bruto opgelegd. Daarnaast werd op 31 juli 2014 een boete van € 2.250,- opgelegd wegens het niet melden van schoonmaakwerkzaamheden die eiseres verrichtte. Na bezwaar van eisers werd de boete verlaagd naar € 495,-, maar eisers gingen in beroep tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 26 mei 2015 waren eisers niet aanwezig, maar werden zij vertegenwoordigd door hun gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de herziening van de uitkering en de terugvordering niet in geschil waren, maar dat het beroep zich richtte tegen de boete. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet was gewezen op haar zwijgrecht voorafgaand aan haar verklaring, waardoor deze verklaring niet kon worden gebruikt voor de boete. Desondanks concludeerde de rechtbank dat er voldoende bewijs was dat eisers de inlichtingenplicht hadden geschonden, gebaseerd op andere onderzoeksresultaten.

De rechtbank oordeelde dat de boete van € 495,- niet in stand kon blijven, maar dat er wel sprake was van grove schuld. De rechtbank stelde de boete vast op 75% van het benadelingsbedrag, wat resulteerde in een nieuwe boete van € 371,25. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het de boete betrof, en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 980,-. Tevens diende verweerder het griffierecht van € 45,- aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/323

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, en [eiseres] , eiseres,

te [woonplaats] , gezamenlijk te noemen: eisers
gemachtigde: mr. I.H.M. Hest,
en
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking A2-gemeenten, verweerder
gemachtigde: mr. M. van Galen.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2014 (het eerste primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvullende uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) over de periode van 1 januari 2012 tot en met 14 november 2013 herzien. Daarbij heeft verweerder tevens de hierdoor ten onrechte ontvangen bijstandsuitkering ten bedrage van € 2.952,44 bruto van eisers teruggevorderd.
Bij besluit van 31 juli 2014 (het tweede primaire besluit) heeft verweerder eisers een boete opgelegd ter hoogte van € 2.250,-, zijnde het netto bedrag dat eisers ten onrechte hebben ontvangen.
Bij besluit van 18 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de primaire besluiten herroepen en beslist dat de herziening en terugvordering over zowel 2012 als 2013 worden verlaagd met € 30,- netto (omdat er in 2012 en 2013 niet één maar twee weken meivakantie waren). De boete heeft verweerder daarbij verlaagd naar € 495,-.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2015. Eisers zijn niet verschenen maar hebben zich laten bijstaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De herziening van de uitkering en de terugvordering van de bijstandsuitkering zijn niet in geschil. Het onderhavige beroep is uitsluitend gericht tegen de oplegging van de boete.
2. Met ingang van 1 januari 2015 is de Wwb gewijzigd en vernoemd tot de Participatiewet. Op grond van het in artikel 78z, vierde lid, van de Participatiewet opgenomen overgangsrecht is in deze zaak de Participatiewet van toepassing, nu beroep is ingesteld na 1 januari 2015. De boete is bij het bestreden besluit echter opgelegd over de periode van 1 januari 2013 tot en met 14 november 2013. Nu de periode in geding in zijn geheel is gelegen vóór 1 januari 2015 vormen de bepalingen van de Wwb zoals luidend ten tijde in geding in materieel opzicht het toetsingskader voor de rechtbank.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eisers ontvangen sinds 5 oktober 2011 een bijstandsuitkering. Verweerders team handhaving is naar aanleiding van een anonieme tip dat eiseres al jaren schoonmaakwerkzaamheden verricht een onderzoek gestart. Bij dat onderzoek zijn onder andere 18 waarnemingen gedaan in de periode van 28 augustus 2013 tot en met 14 november 2013, is een bezoek afgelegd aan de woning aan de [adres] op 14 november 2013 en heeft eiseres op dezelfde datum een door haar ondertekende verklaring afgelegd. Ook heeft mevrouw [naam] , bewoonster van de woning aan de [adres] , een door haar ondertekende verklaring afgelegd. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport handhaving van
30 december 2013.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden omdat zij niet heeft meegedeeld dat zij wekelijks schoonmaakwerkzaamheden (heeft) verricht op het adres [adres] . Verweerder heeft de bijstandsuitkering herzien met de hieruit ontvangen inkomsten ten bedrage van € 30,- per week, waarbij de vakantieperiodes buiten beschouwing zijn gelaten en rekening is gehouden met een meivakantie van twee weken. Ten aanzien van de boete heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 november 2014 (CRvB, ECLI:NL:CRVB:2014: 3754) alleen een boete kan worden opgelegd over de periode van 1 januari 2013 tot en met 14 november 2013. Verweerder heeft de boete vastgesteld op 100% van het benadelingsbedrag, zijnde € 495,-.
5. Eisers hebben primair aangevoerd dat geen boete mag worden opgelegd omdat eiseres niet de cautie is gegeven. De verklaring die eiseres heeft afgelegd moet buiten beschouwing worden gelaten. Subsidiair hebben eisers aangevoerd dat de boete niet in stand kan blijven omdat op basis van het evenredigheidsbeginsel, de ernst van het feit, de verwijtbaarheid, de omstandigheden van het geval alsmede de draagkracht, geen enkele boete dan wel een sterk verlaagde boete op zijn plaats is.
6. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB (zoals de uitspraak van 1 augustus 2014, ECLI: NL:CRVB:2014:2607) volgt dat in sociale zekerheidszaken bestuurlijke boetebesluiten naar aanleiding van een schending van de inlichtingenplicht niet mogen worden gebaseerd op verklaringen die tijdens een verhoor zijn afgelegd, indien voorafgaand aan het verhoor niet is gewezen op het zwijgrecht. De rechtbank stelt vast dat eiseres voorafgaand aan haar verklaring op 14 november 2013 niet is gewezen op het zwijgrecht. Om die reden dient de verklaring die eiseres op 14 november 2013 heeft afgelegd buiten beschouwing te blijven voor het opleggen van een boete.
7. Naar het oordeel van de rechtbank wettigen de overige onderzoeksresultaten echter ook op zichzelf de conclusie dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. Eisers hebben op het reactieformulier van 22 juli 2014 aangegeven dat de inlichtingenplicht is geschonden en dat gedurende ongeveer een jaar schoonmaakwerkzaamheden zijn verricht. Bij de waarnemingen is op donderdagen gezien dat eiseres met de fiets naar de woning aan [adres] ging. Zeven maal is gezien dat haar fiets voor die woning stond en vier maal dat zij de woning binnenging, waarvan enkele keren met een eigen sleutel. Tweemaal is gezien dat zij ongeveer 2,5 uur later de woning weer verliet. De medewerkers handhaving hebben op 14 november 2013 aangebeld bij de woning aan de [adres] waarop eiseres de deur opende. Zij hebben zich gelegitimeerd en eiseres de reden van hun komst meegedeeld. Eiseres verzocht hen om binnen te komen. Na binnenkomst zagen de medewerkers handhaving dat de vloer vochtig was en er uit zag alsof die net gedweild was. Op de eettafel stond een emmer met dweil en lag een poetsdoek. Mevrouw [naam] is op 14 november 2013 gehoord. Zij verklaarde dat de vrouw die op donderdag met een sleutel haar woning binnengaat eiseres is. Zij maakt sinds januari 2012 drie uur per week haar huis schoon tegen betaling van € 30,- per keer. Eerst deed zij dat op maandag maar laatstelijk op donderdag van 8.30 tot 11.30 uur. Eiseres doet dit elke week behalve in de vakanties.
8. Gegeven deze onderzoeksresultaten heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden door deze werkzaamheden en inkomsten over de periode van 1 januari 2013 tot en met 14 november 2013 niet te melden.
9. Bij de wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wet aanscherping) is onder meer artikel 18a aan de Wwb toegevoegd.
10. Ingevolge artikel 18a, eerste lid, van de Wwb legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wwb.
11. Op grond van het tweede lid wordt in dit artikel onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
12. Het zevende lid bepaalt dat het college de bestuurlijke boete kan verlagen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid of kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
13. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, zoals dit sinds 1 januari 2013 luidt, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 150,- wordt vastgesteld. Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd.
14. In rechtsoverweging 8 is overwogen dat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden. Verweerder was daarom gehouden eisers een boete op te leggen.
15. Blijkens de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014: 3754) voorziet de Wet aanscherping niet in een volledig gefixeerde boete, zodat de beoordeling van de boetehoogte dient plaats te vinden op basis van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts ligt het blijkens die uitspraak alleen ten aanzien van overtreders, wie vanaf 1 januari 2013 opzettelijk handelen of opzettelijk nalaten in strijd met de inlichtingenverplichting kan worden verweten, in de rede om 100% van het benadelingsbedrag in artikel 2 van Boetebesluit socialezekerheidswetten als uitgangspunt te nemen bij de afstemming op het aspect van de verwijtbaarheid. Alleen indien opzet kan worden aangetoond is er sprake van een zo zware verwijtbaarheid, dat deze in het kader van de evenredigheidstoets het opleggen van het maximumbedrag in beginsel zou kunnen rechtvaardigen. Is er geen sprake van opzet maar wel van grove schuld bij overtreders, dan is de verwijtbaarheid minder groot en is 75% van dat bedrag een passend uitgangspunt. Is er geen sprake van opzet en ook niet van grove schuld, dan is 50% van het benadelingsbedrag een passend uitgangspunt bij de afstemming op het aspect van verwijtbaarheid van overtreders. Bij de afstemming op het aspect van verwijtbaarheid zal verder moeten worden bezien of, en zo ja, op grond van een van de criteria genoemd in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten of om een andere reden sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Dan is de mate van verwijtbaarheid beperkt en 25% van het benadelingsbedrag een passend uitgangspunt bij de afstemming op het aspect van verwijtbaarheid.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aangetoond dat eisers willens en wetens, en dus opzettelijk, de inlichtingenplicht hebben geschonden. Het benadelingsbedrag is naar het oordeel van de rechtbank echter wel ontstaan door grove schuld van eisers. In het bezwaarschrift van 9 juli 2014 hebben eisers aangegeven dat zij wisten dat zij € 90,- per maand mochten bijverdienen. Gelet hierop en op het feit dat eiseres met haar schoonmaakwerkzaamheden méér verdiende dan € 90,- per maand, hadden eisers moeten beseffen dat zij de inkomsten uit schoonmaakwerkzaamheden hadden moeten melden. De rechtbank acht daarom een boete van 75% van het benadelingsbedrag op zijn plaats. De omstandigheden waaronder eisers de overtreding hebben begaan en hun persoonlijke omstandigheden geven geen aanleiding om van een lagere mate van verwijtbaarheid uit te gaan.
16. Gezien het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit voor zover het de oplegging van de boete betreft vernietigen en zelf in de zaak voorzien, in die zin dat de boete zal worden vastgesteld op € 371,25.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
18. Verder dient verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de boete is vastgesteld op € 495,-;
- stelt de boete vast op € 371,25 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover vernietigd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers, begroot op € 980,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, voorzitter, en mr. J.L.M. Dohmen en mr. R.A. de Wit, leden, in aanwezigheid van J.H. van Wordragen-van Kampen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.