ECLI:NL:RBOBR:2015:6284

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
01/865054-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroving en pogingen daartoe onder bedreiging met een mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een beroving op straat bij een pinautomaat en drie pogingen daartoe, telkens onder bedreiging van een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 13 maart 2015 in Eindhoven, op het Franz Leharplein, geld heeft weggenomen van een slachtoffer, waarbij hij met een mes dreigde. Dit feit werd voorafgegaan door bedreiging met geweld. De verdachte heeft ook geprobeerd om geld af te persen van andere slachtoffers op dezelfde locatie, maar deze pogingen zijn niet voltooid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en een klinische behandeling. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte schadevergoeding moet betalen aan enkele slachtoffers. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslaving en psychische problemen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865054-15
Parketnummers vorderingen: 01/170770-13 en 01/845792-13
Datum uitspraak: 29 oktober 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te 5654 DT Eindhoven, [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juli 2015 en 15 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 juni 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 maart 2015 te Eindhoven, op of aan de openbare weg Franz Leharplein,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, terwijl die [slachtoffer 1] bij de pinautomaat van een bank een pintransactie uitvoerde, kort achter die [slachtoffer 1] is gaan staan en/of een mes uit zijn binnenzak heeft gepakt en/of met dat mes dreigend in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gewezen en/of daarbij heeft gezegd 'geef me je geld', althans woorden van gelijke strekking;
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2015 te Eindhoven, op of aan de openbare weg Franz Leharplein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
met voormeld oogmerk, terwijl die van [slachtoffer 2] bij de pinautomaat van een bank een pintransactie uitvoerde, kort achter die van [slachtoffer 2] is gaan staan, en/of
(vervolgens) een mes uit zijn jaszak heeft gepakt en/of met dat mes dreigend in de richting van die van [slachtoffer 2] heeft gewezen en/of
(daarbij) heeft gezegd "Geef mij jouw geld", althans woorden van gelijke strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 14 maart 2015 te Eindhoven op of aan de openbare weg, Franz Leharplein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, met voormeld oogmerk, terwijl die [slachtoffer 3] bij de pinautomaat van een bank een pintransactie uitvoerde, op korte afstand van die [slachtoffer 3] is gaan staan, en/of haar (vervolgens) dreigend een mes, althans een glimmend scherp voorwerp, heeft getoond,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 24 maart 2015 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, met voormeld oogmerk, terwijl die [slachtoffer 4] bij een pinautomaat van een bank een pintransactie uitvoerde, op korte afstand van die [slachtoffer 4] is gaan staan, en/of een mes heeft gepakt en/of dit mes dreigend (op heuphoogte) met de punt in de richting van die [slachtoffer 4] heeft gehouden en/of (daarbij) heeft gezegd "Jij gaat me nu geld geven", althans woorden van gelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/170770-13 is aangebracht bij vordering van 8 juni 2015. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in het arrondissement Oost-Brabant d.d. 19 december 2013. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De zaak met parketnummer 01/845792-13 is aangebracht bij vordering van 8 juni 2015. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in het arrondissement Oost-Brabant d.d. 9 oktober 2013. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. op 13 maart 2015 te Eindhoven, op of aan de openbare weg Franz Leharplein,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld,
toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld
van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, terwijl die [slachtoffer 1] bij de pinautomaat van een bank een pintransactie uitvoerde, kort achter die [slachtoffer 1] is gaan staan en een mes uit zijn binnenzak heeft gepakt en met dat mes dreigend in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gewezen en daarbij heeft gezegd 'geef me je geld';
2. op 13 maart 2015 te Eindhoven, op of aan de openbare weg Franz Leharplein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toehorende aan die [slachtoffer 2] , met voormeld oogmerk, terwijl die Van [slachtoffer 2] bij de pinautomaat van een bank een pintransactie uitvoerde, kort achter die Van [slachtoffer 2] is gaan staan en een mes uit zijn jaszak heeft gepakt en met dat mes dreigend in de richting van die Van [slachtoffer 2] heeft gewezen en daarbij heeft gezegd "Geef mij jouw geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. op 14 maart 2015 te Eindhoven op of aan de openbare weg, Franz Leharplein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer 3] , met voormeld oogmerk, terwijl die [slachtoffer 3] bij de pinautomaat van een bank een pintransactie uitvoerde, op korte afstand van die [slachtoffer 3] is gaan staan en haar dreigend een mes heeft getoond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. op 24 maart 2015 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan die [slachtoffer 4] , met voormeld oogmerk, terwijl die [slachtoffer 4] bij een pinautomaat van een bank een pintransactie uitvoerde, op korte afstand van die [slachtoffer 4] is gaan staan en een mes heeft gepakt en dit mes dreigend op heuphoogte met de punt in de richting van die [slachtoffer 4] heeft gehouden en daarbij heeft gezegd "Jij gaat me nu geld geven", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Bewijsmotivering ten aanzien van feit 3
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat het verdachte is geweest die het slachtoffer [slachtoffer 3] heeft gepoogd te beroven op 14 maart 2015 omstreeks 01.50 uur in de buurt van de pinautomaat van de ABN-AMRO bank op het Franz Léharplein te Eindhoven. De overeenkomsten ten aanzien van tijd, plaats en het signalement van de dader tussen feit 3 enerzijds en anderzijds de bewezenverklaarde feiten onder 1 en 2, zijn dusdanig groot dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die het slachtoffer [slachtoffer 3] heeft willen beroven. Deze overeenkomsten zijn als volgt te omschrijven:
De feiten onder 1, 2 en 3 zijn kort na elkaar gepleegd en op dezelfde plek, te weten op tijdstippen gelegen tussen 13 maart 2015 omstreeks 20.20 uur en 14 maart 2015 omstreeks 01.50 uur, op het Franz Léharplein te Eindhoven uur, bij een pinautomaat. Telkens betrof het een man met een sjaal en een donkere jas, die met de fiets was. Voorts bedreigde de man de slachtoffers met een mes. Dat de vriend van het slachtoffer dacht gezien te hebben dat de man met een damesfiets was, terwijl verdachte een herenfiets gebruikte, acht de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te achten dat een ander dan verdachte de overvaller is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de getuige zich op dit punt vergist.
De rechtbank leidt uit de overeenkomsten tussen de drie feiten eveneens af dat het verdachte ook bij dit feit te doen was om het geld dat aangeefster zou pinnen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Feit 2
De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred door verdachte, nu sprake is van de situatie waarin het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk. Het niet voltooien van het misdrijf was immers volgens de raadsman niet het gevolg van de opmerking van het slachtoffer [slachtoffer 2] , die enkel tegen verdachte heeft gezegd dat hij geen geld had gepind. Verdachte heeft zonder duidelijke reden het mes weer opgeborgen en is weggegaan. Het feit is derhalve niet strafbaar.
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b Sr sprake is indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval.
Uit het strafdossier volgt dat het slachtoffer [slachtoffer 2] is gestopt met pinnen omdat verdachte dichter bij hem kwam staan. Van [slachtoffer 2] vertrouwde dat niet. Toen verdachte, aldus Van [slachtoffer 2] , tegen hem zei “geef mij jouw geld”, heeft Van [slachtoffer 2] aangegeven dat hij geen geld had gepind en geen geld had. Eerst daarna heeft verdachte zijn mes opgeborgen en is toen weggegaan. Dat verdachte om een andere reden dan de omstandigheid dat Van [slachtoffer 2] (nog) geen geld uit de pinautomaat had gehaald, heeft afgezien van het voltooien van de beroving, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Blijkens het vorenstaande is er geen sprake van vrijwillige terugtred. De rechtbank verwerpt daarom het beroep.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van voorarrest. Bijzondere voorwaarden: meldplicht en een klinische behandeling voor de duur van maximaal 2 jaar.
Toewijzen van de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummer 01/170770-13 en 01/845792-13.
Feit 1:
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (20 euro).
Feit 3:
Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (805,04 euro).
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een beroving op straat en drie pogingen daartoe, telkens onder bedreiging van een mes. Slachtoffers van dit soort ernstige gewelddadige feiten ondervinden daarvan vaak nog voor lange tijd last. Delicten als de onderhavige veroorzaken bovendien veel maatschappelijke onrust en leiden tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden dat:
-verdachte eerder voor vermogensdelicten werd veroordeeld tot gevangenisstraffen;
-verdachte de feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van eerdere veroordelingen;
-verdachte tijdens het plegen van de feiten verkeerde onder invloed van alcohol en/of verdovende middelen en/of medicijnen waarvan hij de gecombineerde negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks heeft hij die stoffen toch gebruikt.
-de slachtoffers te kennen hebben gegeven dat zij veel angst hebben gehad.
Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten die ad informandum zijn vermeld in een brief van het openbaar ministerie aan verdachte d.d. 6 oktober 2015, betreffende de parketnummers 01/039426-15 (met uitzondering van de lokaalvredebreuk, welk feit niet door verdachte wordt erkend) en 01/183957-13. Deze strafbare feiten zullen worden meegewogen in na te melden straf en dienen derhalve als afgedaan te worden beschouwd. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de lokaalvredebreuk niet zal meewegen in de na te melden straf.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat uit een omtrent de geestvermogens van verdachte door [psychiater1] , psychiater en [psychiater2] psychiater in opleiding, uitgebracht rapport van 17 augustus 2015 blijkt, dat de door hem gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Dit rapport houdt kort weergegeven in:
Op basis van het eigen onderzoek concluderen rapporteurs dat er bij betrokkene, een 45- jarige, vermoedelijk boven gemiddeld intelligente man, sprake is van een autismespectrumstoornis (ASS) en verslaving aan alcohol, cocaïne en slaap- en kalmeringsmiddelen. In samenhang met zijn levensgeschiedenis vallen ook antisociale trekken in zijn persoonlijkheid op. Ten tijde van het ten laste gelegde was deze pathologie ook aanwezig. Rapporteurs menen op grond van het eigen onderzoek en op basis van de verzamelde informatie dat ook de autismespectrumstoornis in de aanloop tot en tijdens het ten laste gelegde van invloed is geweest op betrokkenes handelen ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Door zijn autismespectrumstoornis is betrokkene minder dan de gemiddelde ander in staat af te wegen wat zijn handelen voor anderen betekent, zeker als het gaat om de emotionele impact die zijn gedrag voor anderen heeft. Door zijn beperkte mentale flexibiliteit laat hij zich ook niet gemakkelijk van zijn voornemens afbrengen. Het kan leiden tot een zekere onverstoorbaarheid. Betrokkene ervaart door zijn autismespectrumstoornis echter ook snel overvraging, en daarop volgend spanning. De coping die hij hiervoor jarenlang heeft gebruikt is vermijding door alcohol en
drugsgebruik, als een vorm van zelfmedicatie. Dit gebruik is zodanig van aard en omvang
geworden, dat betrokkene hieraan ernstig verslaafd is geraakt. Zijn verslaving gaat al langdurig gepaard met verwervingscriminaliteit. Zo bezien kunnen betrokkenes autismespectrumstoornis, zijn middelenafhankelijkheid en zijn antisociale gedragingen niet los van elkaar worden gezien. Daarnaast speelt ook het volgende: betrokkene had de tweede helft van 2014 gewoond in het Centrum voor Autisme, waar hij een half jaar lang relatief goed heeft gefunctioneerd. In verband met hernieuwd middelengebruik moest hij daar eind 2014 vertrekken. Dit heeft hem ontregeld, zoals dergelijke ingrijpende veranderingen bij iemand met een autismespectrumstoornis, snel ontregelend kunnen werken. Betrokkenes drugsgebruik nam begin 2015 in samenhang daarmee ook sterk toe. Bij zijn hulpverleners van het FACT-team van Novadic-Kentron had betrokkene aangegeven dat hij hulp nodig had. In zijn ogen werd hier niet adequaat op gereageerd. Betrokkene had gelet op zijn beperkingen weinig mogelijkheden zichzelf anderszins te hernemen. Vanwege de bovenbeschreven doorwerking van betrokkenes pathologie in het ten laste gelegde, indien bewezen, adviseren de rapporteurs betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Bij deze inschatting hebben de rapporteurs, anders dan de raadsman naar voren heeft gebracht, het gebruik van middelen door verdachte betrokken. De rechtbank neemt de conclusie uit het rapport over.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. Een onvoorwaardelijk gedeelte gelijk aan de door verdachte ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis zou geen recht doen aan dit strafdoel. De feiten zijn daarvoor te ernstig en de gevolgen voor de slachtoffers te groot.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De verdachte heeft ingestemd met een klinische behandeling.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1). De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 3). De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van EUR 500 en materiële schadevergoeding EUR 5,04 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal het meerdere van de vordering afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/170770-13.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/845792-13.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 310, 312, 317.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken T.a.v. feit 2: poging tot afpersing T.a.v. feit 3: poging tot afpersing T.a.v. feit 4: poging tot afpersing Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4: Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3
jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering; daartoe moet de veroordeelde zich melden bij de verslavingsreclassering Novadic-Kentron op het adres [adres 2] te Eindhoven. Hierna moet hij zich binnen de proeftijd blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dit nodig acht;
- zich op basis van de door het NIFP/IFZ afgegeven indicatiestelling voor een periode van maximaal twee jaar klinisch laat opnemen in Forensisch Psychiatrische Afdeling Roodenburg in Den Dolder of een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Deze klinische behandeling zal aansluitend dienen over te gaan in een ambulante behandeling voor zover en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
- zal meewerken aan het toewerken naar een beschermde of begeleide woonvorm, indien nodig;
- geen cocaïne, heroïne of andere hard- en/of softdrugs en alcohol zal gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van middelencontrole,
waarbij de reclassering Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, [adres2] , 5233 VG te 's-Hertogenbosch opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. feit 1: Maatregel van schadevergoeding van EUR 20,00 subsidiair 1 dag hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 20,- (zegge: twintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis. Het bedrag bestaat uit een materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van EUR 20,- (zegge: twintig euro), zijnde een materiële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
T.a.v. feit 3: Maatregel van schadevergoeding van EUR 505,04 subsidiair 10 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 505,04 (zegge: vijfhonderd en vijf euro en vier cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 500,- immateriële schadevergoeding (post 2) en EUR 5,04 materiële schadevergoeding (post 1 ).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van EUR 505,04 (zegge vijfhonderd en vijf euro en vier cent ), te weten EUR 500,- immateriële schadevergoeding (post 2 ) en EUR 5,04 materiële schadevergoeding (post 1 ).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Oost-Brabant d.d. 19 december 2013, gewezen onder parketnummer 01/170770-13, te weten:
3 weken gevangenisstraf.
Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in het arrondissement Oost-Brabant d.d. 9 oktober 2013, gewezen onder parketnummer 01/845792-13, te weten:
14 dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
Mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
Mr. J.G. Vos en mr. L. Soeteman, leden,
in tegenwoordigheid van L.D. Wittenberg, griffier,
en is uitgesproken op 29 oktober 2015.