ECLI:NL:RBOBR:2015:6279

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
01/860345-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en snelheidsovertreding

Op 28 oktober 2015 deed de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 18 april 2014 te Haaren. De verdachte reed met een personenauto op de [naam straat 2] en overschreed de toegestane maximumsnelheid van 60 km/u, met een snelheid tussen de 78 en 80 km/u. Tijdens het rijden kwam hij in aanrijding met een ligfietser, die als gevolg van de aanrijding op 20 april 2014 overleed aan zijn verwondingen. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan dood door schuld in het verkeer, zoals primair ten laste gelegd, of aan gevaarzetting in het verkeer, zoals subsidiair ten laste gelegd.

De rechtbank oordeelde dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte een forse snelheidsovertreding had begaan, niet kon worden afgeleid dat hij zich zeer of aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig had gedragen. De rechtbank wees op de belemmerde zichtlijnen van de verdachte door bomen en een hekwerk, en het feit dat het slachtoffer voorrang had moeten verlenen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor rijden onder invloed. De uitspraak benadrukte het belang van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/860345-14
Datum uitspraak: 28 oktober 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 augustus 2015 en 14 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 juli 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 18 april 2014 te Haaren als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de [naam straat 2] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijtenverkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen als volgt:
- verdachte heeft zich met voornoemde personenauto in het verkeer begeven, wetende dat voor deze auto niet het (APK)keuringsbewijs overeenkomstig artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven, althans dat dit keuringsbewijs zijn geldigheid had verloren en/of terwijl hij wist dat de personenauto in onvoldoende rij technische staat van onderhoud verkeerde en/of - hij, terwijl een voor hem verdachte van links komende (lig)fietser de [naam straat 2] op reed, heeft gereden met een snelheid tussen 78 en 80 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximum snelheid van 60 kilometer per uur, en/of (daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was tijdig en/of voldoende af te remmen en/of tijdig voor de fietser uit te wijken, althans niet in staat was de personenauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg, de [naam straat 2] , kon overzien,
waardoor, althans mede waardoor, hij ter hoogte van nummer 2, in aanrijding is gekomen met (de bestuurder van) die ligfiets, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer] ) werd gedood;
dan wel subsidiair:
hij op of omstreeks 18 april 2014 te Haaren als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [naam straat 2] , heeft gehandeld als volgt:
- verdachte heeft zich met voornoemde personenauto in het verkeer begeven, wetende dat voor deze auto niet het (APK)keuringsbewijs overeenkomstig artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven, althans dat dit keuringsbewijs zijn geldigheid had verloren en/of terwijl hij wist dat de personenauto in onvoldoende rij technische staat van onderhoud verkeerde en/of
- hij, terwijl een voor hem verdachte van links komende (lig)fietser de [naam straat 2] op reed, heeft gereden met een snelheid tussen 78 en 80 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximum snelheid van 60 kilometer per uur, en/of (daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was tijdig en/of voldoende af te remmen en/of tijdig voor de fietser uit te wijken, althans niet in staat was de personenauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg, de [naam straat 2] , kon overzien,
door, althans mede door, welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt,en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsoverwegingen.

De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 april 2014 omstreeks 17:14 uur heeft op de [naam straat 2] in Haaren een ernstig verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed met zijn personenauto over de [naam straat 2] toen hij vanuit een in-/ uitrit gelegen aan de linkerzijde van de [naam straat 2] het slachtoffer op zijn ligfiets linksaf de [naam straat 2] zag oprijden. De verdachte kon zijn auto niet meer tijdig tot stilstand brengen om een aanrijding met het slachtoffer te voorkomen. Als gevolg van de botsing tussen de auto die door verdachte werd bestuurd en het slachtoffer, overleed laatstgenoemde op 20 april 2014 aan zijn verwondingen.
Het primair tenlastegelegde.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) te kunnen komen, moet vastgesteld kunnen worden dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden. Voor schuld in het kader van artikel 6 WVW is vereist dat verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Een lichtere vorm van schuld is hiervoor onvoldoende.
Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist wordt geëist.
Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat schuld in de zin van artikel 6 WVW bewezen kan worden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Na het verkeersongeval heeft de politie ter plaatse onderzoek verricht en uit het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) is naar voren gekomen dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de [naam straat 2] ter hoogte van een in-/uitrit. Verdachte reed met zijn voertuig op de [naam straat 2] . Gezien de ter plaatse geldende verkeersregels en de rijrichting van verdachte reed hij op een voorrangsweg. Het slachtoffer kwam met zijn ligfiets uit een in-/ uitrit. Het was hem derhalve geboden om voorrang te verlenen aan alle weggebruikers op de [naam straat 2] . De ter plaatse toegestane maximumsnelheid bedroeg 60 km/u. Op het moment van het ongeval was het daglicht en de weersgesteldheid alsmede het wegdek waren droog.
Verder is naar voren gekomen dat het uitzicht van verdachte op de in-/uitrit werd belemmerd door zich aan de linkerzijde bevindende bomen, een hekwerk en een bord. Het uitzicht van het slachtoffer op de [naam straat 2] werd waarschijnlijk vlak voor het ongeval grotendeels belemmerd door datzelfde bord, hekwerk en bomen, die zich voor hem aan de rechterzijde bevonden.
Uit berekeningen is gebleken dat verdachte reed met een snelheid tussen de 78 en 80 km/u. Verdachte had derhalve de toegestane maximumsnelheid fors overschreden. Uit technisch onderzoek aan de vervoermiddelen is gebleken dat de ligfiets van het slachtoffer in goede staat verkeerde, terwijl de auto van verdachte in een onvoldoende technische staat van onderhoud verkeerde en gebreken vertoonde. Zo had het keuringsbewijs van verdachtes voertuig vanaf 14 juni 2013 zijn geldigheid verloren en het antiblokkeersysteem (hierna: ABS) van zijn voertuig functioneerde niet.
Vooropgesteld dient te worden dat verdachte met zijn voertuig waarvan het keuringsbewijs zijn geldigheid had verloren niet mocht deelnemen aan het verkeer. De Algemene Periodieke Keuring is immers een wettelijk verplichte keuring om de verkeersveiligheid te bevorderen en het milieu te beschermen. Ondanks dat het keuringsbewijs van verdachtes voertuig zijn geldigheid had verloren, werkten de essentiële elementen van het voertuig nog wel. Uit het onderzoek door de VOA is immers gebleken dat de stuurinrichting en het remsysteem van het voertuig voorafgaand aan het ongeval naar behoren functioneerde. De schokdemper die olie lekte en de draagarm van de rechter achterwielophanging die te veel speling vertoonde, hadden volgens dat onderzoek geen invloed op het ontstaan, dan wel het verloop van het ongeval. Wel is gebleken dat de ABS van verdachtes voertuig niet functioneerde en dat dit van invloed kan zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval. Bij die vaststelling is het echter gebleven. Niet gebleken is dat het niet functioneren van de ABS invloed heeft uitgeoefend op het ontstaan of verloop van het ongeval.
Weliswaar voorkomt ABS dat de wielen van een voertuig blokkeren en zorgt het er voor dat het voertuig in de meeste gevallen bestuurbaar blijft indien een noodstop wordt uitgevoerd, maar het hebben van een ABS om deel te mogen nemen aan het verkeer is niet verplicht. Op de Nederlandse wegen bevinden zich ook talloze voertuigen die deze voorziening niet hebben (denk bijvoorbeeld aan oldtimers) maar die wel mogen deelnemen aan het verkeer.
Gelet op het voorgaande betrekt de rechtbank bij de beoordeling of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW niet de omstandigheid dat het keuringsbewijs zijn geldigheid had verloren en dat het ABS van verdachtes voertuig niet functioneerde.
Dit leidt tot de conclusie dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte op 18 april 2014 een forse snelheidsovertreding heeft begaan naar het oordeel van de rechtbank niet volgt dat verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onoplettend en/of onvoorzichtig heeft gedragen, zodat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat het uitzicht van verdachte op het slachtoffer grotendeels werd belemmerd en verdachte voorrang had moeten krijgen en het gegeven dat geen andere verkeersfouten door verdachte zijn gemaakt, die van invloed op het ongeval zijn geweest. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het subsidiair tenlastegelegde.
Artikel 5 WVW is een overtreding waarvan de verbodsbepaling dient ter bescherming van het belang van de verkeersveiligheid. Het artikel bevat de grondnorm voor een veilig en ordelijk verloop van het verkeer op de weg. Het geeft geen exacte regels voor het gedrag in een concrete situatie. Integendeel, het geeft aan dat het gedrag, in welke situatie dan ook, telkens wordt beheerst door de grondnorm dat men zich zodanig dient te gedragen dat geen gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt en dat het verkeer op de weg niet wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
Verdachte reed op 18 april 2014 op de [naam straat 2] te Haaren met een forse overschrijding van de toegestane maximumsnelheid en heeft een aanrijding gehad met het slachtoffer, tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden. De rechtbank is van oordeel dat dit rijgedrag een zodanige gedraging is geweest dat gevaar op de weg is veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 18 april 2014 te Haaren als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [naam straat 2] , heeft gehandeld als volgt: - hij, terwijl een voor hem verdachte van links komende (lig)fietser de [naam straat 2] op reed, heeft gereden met een snelheid tussen 78 en 80 kilometer per uur, zijnde een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximum snelheid van 60 kilometer per uur, en daarbij in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was tijdig en voldoende af te remmen en/of tijdig voor de fietser uit te wijken, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte het navolgende opgelegd dient te worden:
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar;
  • een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;
  • een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto op 18 april 2014 gevaar op de weg veroorzaakt door de toegestane maximumsnelheid fors te overschrijden. Verdachte heeft niet meer tijdig kunnen stoppen voor het slachtoffer die met zijn ligfiets de [naam straat 2] opreed, waardoor er een aanrijding heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. De nabestaanden van het slachtoffer zullen moeten leven met het gegeven dat hun dierbare er niet meer is ten gevolge van een noodlottig ongeval. Ook verdachte zal verder moeten leven met de gedachte dat hij, onbedoeld en ongewild, betrokken is geraakt bij de dood van een andere verkeersdeelnemer. Het leed van de nabestaanden van het slachtoffer kan niet tot uitdrukking worden gebracht in de hoogte van de op te leggen straf.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat uit een op verdachte betrekking hebbend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 september 2015 blijkt dat verdachte in 2009 twee keer is veroordeeld voor het rijden onder invloed. Kennelijk neemt verdachte de verkeersregels niet zo nauw. Ook de onderhavige zaak betreft een verkeersdelict waar sprake is van een forse snelheidsovertreding.
Verder houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met het gegeven dat verdachte na dit noodlottig ongeval geen contact heeft opgenomen met de nabestaanden en dat hij niet ter terechtzitting is verschenen. De rechtbank krijgt daardoor de indruk dat verdachte zijn verantwoordelijkheid ontloopt.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat sprake is van een verkeersfout die wordt aangemerkt als een overtreding en niet als een misdrijf omdat niet is bewezen dat verdachte een aanmerkelijk onoplettende of
onvoorzichtige verkeersdeelnemer is geweest. De strafbedreiging van deze overtreding is vele malen lager dan die van het als primair ten laste gelegde misdrijf. De rechtbank zal daarom ook een lagere straf opleggen dan is geëist.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van na te melden duur op zijn plaats is. De rechtbank zal deze ontzegging van de rijbevoegdheid voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen. Hiermee wordt beoogd de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen en daarnaast een signaal af te geven dat het te allen tijde geboden is om zich als verkeersdeelnemer aan de verkeersregels te houden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 22c, 22d Wetboek van Strafrecht;
5, 177, 179 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

t.a.v. primair:
Vrijspraak
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:
t.a.v. subsidiair:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en bijkomende straf.
- een
taakstrafvoor de duur
van 50 urensubsidiair 25 dagen hechtenis;
- een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen(bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur
van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 28 oktober 2015.
mr. A.M.R. van Ginneken is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.