Op 28 oktober 2015 deed de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 18 april 2014 te Haaren. De verdachte reed met een personenauto op de [naam straat 2] en overschreed de toegestane maximumsnelheid van 60 km/u, met een snelheid tussen de 78 en 80 km/u. Tijdens het rijden kwam hij in aanrijding met een ligfietser, die als gevolg van de aanrijding op 20 april 2014 overleed aan zijn verwondingen. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan dood door schuld in het verkeer, zoals primair ten laste gelegd, of aan gevaarzetting in het verkeer, zoals subsidiair ten laste gelegd.
De rechtbank oordeelde dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte een forse snelheidsovertreding had begaan, niet kon worden afgeleid dat hij zich zeer of aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig had gedragen. De rechtbank wees op de belemmerde zichtlijnen van de verdachte door bomen en een hekwerk, en het feit dat het slachtoffer voorrang had moeten verlenen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor rijden onder invloed. De uitspraak benadrukte het belang van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheid van verkeersdeelnemers.