Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- Het tussenvonnis van 14 januari 2015;
- Het proces verbaal van comparitie van 7 juli 2015.
2.De feiten
[eiser] heeft de erfenis beneficiar aanvaard.
3.Het geschil
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot
I. betaling van
a. € 1.086,10
c. € 26.490,00
d. € 44.162,63
e. de buitengerechtelijke incassokosten over genoemde bedragen,
II. De bankafschriften van AXA-Bank, Rabobank en ING-Bank, alsmede mogelijke overige banken, en de aangiften en aanslagen IB van de tien jaar aan het overlijden van [moeder] voorafgaand aan [eiser] over te leggen binnen 7 dagen na betekening van het vonnis en voorts medewerking te verlenen aan het opvragen bij de bank van eventuele ontbrekende bankafschriften op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag,
4.De beoordeling
€ 1.086,10. Daarnaast is hij van mening dat beide andere erfgenamen, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , opzettelijk voor hem hebben verzwegen dat moeder ook nog beschikte over een saldo op een tweetal rekeningen onder nummer 755-1394545-29 (spaarrekening) en nummer 758-4574053-08 (beleggingsrekening) bij AXA-Bank in België. Volgens [eiser] komt hem uit hoofde van het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW daarom het volledige saldo van die rekening toe, plus een tweetal bedragen van € 26.490,00 en
€ 44.162,63, die kort voor het overlijden van moeder en, volgens [eiser] , buiten moeder om van de rekening zijn opgenomen.
heeft het vermoeden dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] mogelijk ook nog andere vermogensbestanddelen van moeder voor hem verborgen houden en wil daarom inzicht in, zoals de rechtbank begrijpt, de financiële administratie van moeder over de volledige periode tot 10 jaar voorafgaand aan de datum van haar overlijden.
De nalatenschap is volgens hen geheel in de geest van hun moeder afgewikkeld; moeder heeft bij leven bij herhaling tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gezegd dat haar zoon [eiser] niets meer van haar zou krijgen, ook niet als zij overleden zou zijn. Van opzettelijk verzwijgen van goederen in de zin van artikel 3:194 BW is hun ogen geen sprake geweest omdat uiteindelijk aan [eiser] zijn aandeel in het saldo van de bankrekeningen van moeder, inclusief het saldo van de AXA-rekeningen, is uitbetaald.
De bedragen van € 26.490,00 en € 44.162,63 zijn niet buiten moeder om en zonder haar instemming van de AXA-rekening opgenomen. Moeder heeft haar financiële zaken altijd zelfstandig behandeld en tot begin 2012 was er geen reden om aan te nemen dat moeders verstandelijke vermogens zodanig achteruit waren gegaan dat dat niet verantwoord was. Het klopt dat [gedaagde sub 1] over een volmacht voor de AXA-rekeningen beschikte, maar [gedaagde sub 1] heeft nooit feitelijk het beheer over deze rekeningen gevoerd. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beschikt [eiser] over alle afschriften van de AXA-Bankrekeningen en is hem aangeboden, desgewenst, de overige stukken in te zien. Volgens hen heeft [eiser] geen belang bij zijn vordering tot afgifte van de financiële bescheiden.
Uit de stellingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , de verklaring van [gedaagde sub 1] ter comparitie en de correspondentie die [eiser] heeft overgelegd blijkt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vanaf 14 augustus 2012 ermee bekend waren dat [eiser] medeerfgenaam was en dat [gedaagde sub 1] de door [eiser] geraadpleegde notaris en, later, diens raadsman desgevraagd bewust niet heeft geïnformeerd over (het bestaan van) de AXA-Bankrekeningen. [gedaagde sub 1] heeft ter comparitie bevestigd dat hij een volmacht had voor de AXA-Bankrekeningen, dat hij in de jaren ’90 regelmatig met zijn moeder mee was gegaan om in België geld van de rekening op te nemen en dat hij in 2010 en in 2011 op verzoek van zijn moeder de door [eiser] genoemde bedragen aan contant geld heeft opgenomen. Dat [gedaagde sub 1] in november 2012, toen naar het bestaan van een bankrekening in België werd gevraagd, niet zou hebben geweten van het bestaan van de AXA-rekeningen is dan ook ongeloofwaardig. Verder blijkt uit de stellingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (punt 16 e.v. cva) dat [gedaagde sub 1] reeds op 5 november 2012 ermee bekend was dat er een bedrag van € 32.550,00 op de AXA-rekeningen stond, dat hij bewust heeft nagelaten zijn broer en mede-erfgenaam [eiser] daarover te informeren en dat het niet zijn bedoeling was [eiser] in dat saldo te laten delen. Ten aanzien van [gedaagde sub 2] geldt dat zij in ieder geval in april 2013 door haar broer [gedaagde sub 1] over het bestaan van de AXA Bankrekeningen is geïnformeerd en, afgaand op de verklaring van [gedaagde sub 1] ter comparitie, met zijn aanpak om broer [eiser] niet op de hoogte te stellen heeft ingestemd.
Het is algemeen bekend dat de ziekte van Alzheimer gepaard gaat met een langzaam voortschrijdend proces van aantasting van geestelijke vermogens, wat bij iedere individuele patient anders verloopt. Om te kunnen beoordelen of en wanneer een patient vanwege deze aandoening niet meer in staat geacht kan worden zelfstandig haar belangen te behartigen zijn concrete en medisch objectieve gegevens nodig over het functioneren van de betrokkene, haar gezondheidstoestand en het verloop van haar ziekte. [eiser] heeft zijn stelling dat moeder aan Alzheimer leed niet in deze zin nader gespecificeerd. Integendeel, ter comparitie heeft hij verklaard
Bij conclusie van antwoord stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich op het standpunt dat dit deel van de vordering moet worden afgewezen omdat [eiser] het hem toekomende, zijnde € 75,09, reeds heeft ontvangen. Voor het verschil tussen het bedrag, genoemd in de brief van 22 maart 2013 en het bedrag van € 75,09 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen verklaring gegeven en uit de overgelegde productie 2 bij de conclusie van antwoord kan dit ook niet worden opgemaakt. [eiser] heeft op zich niet bestreden dat hem een bedrag van € 75,09 is betaald, zodat de rechtbank dit deel van zijn vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 164,81 (€ 719,90:3, minus € 75,09).
5.De beslissing
- Veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van een bedrag van
- Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
- Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
- Wijst het meer of anders gevorderde af.