ECLI:NL:RBOBR:2015:6225

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
4136424
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de cao Plb 2013 en ontbindingsvergoeding in arbeidsrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de kantonrechter op 5 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en de besloten vennootschap Essent Personeel Service B.V. [eiseres] vorderde onder andere de verklaring voor recht dat hoofdstuk 18 van de cao Plb 2013 van toepassing is op haar arbeidsverhouding en dat zij recht heeft op suppletie van haar WW-uitkering. De kantonrechter oordeelde dat de ontbindingsvergoeding die aan [eiseres] was toegekend, in mindering moet worden gebracht op de suppletie-uitkering. Dit omdat de ontbindingsvergoeding als inkomen wordt beschouwd in de zin van de suppletieregeling. De kantonrechter overwoog dat er onduidelijkheden bestonden over de toekenning, hoogte en duur van de loonsuppletie, waardoor het niet wenselijk was om hiermee bij de bepaling van de ontbindingsvergoeding rekening te houden. Tevens werd [eiseres] in het gelijk gesteld wat betreft haar aanspraak op de variabele beloning (target bonus), die werd vastgesteld op € 29.733,33, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. Essent werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OOST- BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer : 4136424/417
Rolnummer : 15-4113
Uitspraak : 5 november 2015
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Willemsen
t e g e n :
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ESSENT PERSONEEL SERVICE B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Ritmeester.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “Essent”.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 juli 2015 en de daarin genoemde stukken,
- de akte overlegging producties van [eiseres] ,
- de comparitie van 15 oktober 2015, waarbij de gemachtigden hebben gepleit aan de hand van pleitaantekeningen. Partijen hebben ter zitting ten aanzien van een aantal geschilpunten een vaststellingsovereenkomst gesloten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Bij de beoordeling van het geschil gaat de kantonrechter uit van de navolgende feiten. Deze staan vast omdat ze niet, of onvoldoende gemotiveerd, zijn betwist.
2.1.
[eiseres] is op 1 november 2013 in dienst getreden van Essent in de functie van Director B2B (Business to Business), aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en met ingang van 1 mei 2014 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het laatstverdiende salaris bedroeg € 13.889,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en variabele beloning. [eiseres] is thans 50 jaar oud.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst staat voorzover van belang, het volgende:
“ Art. 5. Functiecontract en verhouding tot CAO en Essent-concernregelingen.
1. Deze overeenkomst betreft een zogeheten functiecontract als bedoeld in de CAO Productie- en Leveringsbedrjjven (PLb). Op deze overeenkomst zijn de volgende hoofdstukken c.q. artikelen van de CAO Productie- en Leveringsbedrijven (PLb) van toepassing: hoofdstuk 1 t/m 3, artikel 4.9 Jubileumgratificatie, artikel 5.9 Werken op zon- en feestdagen, hoofdstuk 10 Buitengewoon verlof, hoofdstuk 12 Verhuiskosten, artikel 13.3 Opbouw van het Benefitbudget, hoofdstuk 15 t/m 20.
De overige hoofdstukken c.q. artikelen van de CAO Productie- en Leveringsbedrijven (PLb)
blijven buiten toepassing en worden vervangen door de in deze overeenkomst opgenomen
bepalingen. (…)”
Art. 6. Salaris en variabele beloning (…)
2. Naast het vaste jaarsalaris kan de werkgever jaarlijks een bruto Target Bonus (variabele beloning) toekennen. De Target Bonus voor werknemer bedraagt € 50.000,00 bruto. De toekenning en (bepaling van de) hoogte van de Target Bonus is overeenkomstig het daarvoor van tijd tot tijd geldende beleid en is thans afhankelijk van het bedrijfsresultaat (collectieve deel) en de persoonlijke prestatie (individuele deel) van werknemer, zulks ter beoordeling van werkgever.
De werkgever heeft de bevoegdheid de variabele beloning en/of het in dat kader geldende
beleid eenzijdig te wijzigen.
Deze Target Bonus wordt alleen uitgekeerd als:
• de werknemer op 31 december van het betreffende bonusjaar nog in dienst is en tot 31
december van het betreffende bonusjaar het dienstverband niet heeft opgezegd;
• geen schorsing van toepassing is (geweest);
• de werknemer gedurende het bonusjaar niet voor een periode van in totaal vier maanden
of langer arbeidsongeschikt is geweest;
• de werkgever tot het moment van toekenning van de Target Bonus het dienstverband niet
heeft opgezegd in verband met een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW of niet
streeft naar ontbinding van het dienstverband in verband met een gewichtige reden in de
zin van artikel 7:685 BW voor zover terug te voeren op een dringende reden, in de zin van
artikel 7:685.
In geval van (pre)pensionering, arbeidsongeschiktheid en andere vormen van non-activiteit
(bijv. levensloop, periode van onbetaald verlof, e.d.) tijdens het bonusjaar wordt de Target
Bonus, in afwijking van het voorgaande, naar rato berekend en uitbetaald, indien en voor
zover redelijkerwijze sprake is van een proportionele realisatie van de doelstelling.”
2.3.
In de cao Plb staat, voorzover van belang, het navolgende:
“Hoofdstuk 1. Over deze cao (algemene bepalingen) Art. 1.2. Werkingssfeer. 1. Deze cao is van toepassing op de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever (…) en de in zijn dienst zijnde werknemers.
Art. 1.6. Begripsbepalingen. In de cao Plb wordt verstaan onder (…): Werknemer. Alle personen in dienst van de werkgever met uitzondering van: leden van raden van bestuur en directieleden (met inbegrip van bedrijfs-, staf-, en adjunct-directeuren) (…)
Hoofdstuk 18.
Aanvulling WW-uitkering bij werkloosheid als gevolg van reorganisatie.
Art. 18.1. Algemeen. 1. Wanneer de arbeidsovereenkomst van de werknemer eindigt omdat zijn functie vervalt als gevolg van een reorganisatie, bedrijfssluiting, of vermindering van werkzaamheden, dan heeft hij recht op een aanvulling op de loongerelateerde WW-uitkering.
(…)
Artikel 18.4. Hoogte van de aanvulling van de WW-uitkering. 1. Gedurende de eerste helft van de door UWV vastgestelde uitkeringsduur wordt de WW-uitkering aangevuld tot 90% van het laatst verdiende salaris. De tweede helft van die uitkeringsduur wordt de WW- uitkering aangevuld tot 80%. (…). 2. Bij de berekening van de aanvulling worden alle inkomsten (zoals salaris, WW – en ZW – uitkering) meegeteld.”
2.4.
Als gevolg van een reorganisatie is de functie van [eiseres] komen te vervallen.
2.5.
Met ingang van 1 maart 2015 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden, onder toekenning van een vergoeding van € 43.000,00 bruto aan [eiseres] .
In de beschikking is, voorzover van belang, het navolgende overwogen:
“Partijen zijn verdeeld over de vraag of bij de vaststelling en toekenning van voornoemde vergoeding, rekening gehouden dient te worden met een eventuele loonsuppletie in de zin van hoofdstuk 18 van de CAO Plb2013.
Essent verzoekt de kantonrechter om die reden een ontbindingsvergoeding aan [eiseres] toe te kennen onder de voorwaarde dat de ontbindingsvergoeding in mindering moet worden gebracht op een eventueel aan [eiseres] toe te kennen vergoeding/suppletie voor beëindiging van haar dienstverband op grond van de regeling uit hoofdstuk 18 CAO Plb2013.
[eiseres] verzoekt de kantonrechter geen rekening te houden met een eventuele suppletieregeling.
Ter zitting is duidelijk geworden dat de hoogte van de totale (eventuele) loonsuppletie afhangt van de lengte van de periode waarin [eiseres] aanspraak zou kunnen maken op een werkloosheidsuitkering, van de duur van de feitelijke werkeloosheid en dat haar werkloosheidsuitkering gedurende de eerste helft van de uitkeringsperiode zal worden aangevuld tot 90% van haar salaris en gedurende de tweede helft tot 80% van haar salaris.
Essent heeft ter zitting echter niet inzichtelijk gemaakt gedurende welke periode [eiseres] , bij voortdurende werkloosheid, in aanmerking zou kunnen komen voor een werkloosheidsuitkering. Voorts heeft Essent ter zitting aangegeven zich op het standpunt te stellen dat ook bestaande neveninkomsten gekort zullen worden op de suppletie.
Dit leidt tot de conclusie dat thans niet inzichtelijk is van welk maandelijks bedrag gedurende welke maximale periode dient te worden uitgegaan. De kantonrechter acht dat wel van belang aangezien ook in een situatie waarin aanspraak gemaakt kan worden op een loonsuppletie er aanleiding kan zijn om in een ontbindingsprocedure een vergoeding toe te kennen. Voorts bestaat kennelijk de mogelijkheid dat, zelfs indien [eiseres] aanspraak kan maken op een loonsuppletie, zij er in inkomsten op achteruit zal gaan. Essent stelt immers dat ook reeds bestaande neveninkomsten op de suppletie in mindering zullen worden gebracht.
Essent stelt zich bovendien op het standpunt dat [eiseres] niet in aanmerking komt voor deze loonsuppletie. Dat houdt in dat [eiseres] zich tot de rechter zal moeten wenden om, als zij recht heeft op een dergelijke suppletie, deze ook daadwerkelijk te ontvangen.
De kantonrechter acht het niet wenselijk om bij de onderhavige uitspraak al vooruit te lopen op de uitkomst van een dergelijke procedure.
Uit het voorgaande volgt dat er nog zoveel onduidelijkheden bestaan omtrent de toekenning, hoogte en duur van de loonsuppletie dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om hiermee bij het bepalen van een ontbindingsvergoeding rekening te houden.”
2.6.
[eiseres] heeft een WW-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft op 20 maart 2015 op die aanvraag positief beslist en aan [eiseres] met ingang van 2 maart 2015 een WW-uitkering toegekend tot en met 1 december 2017.
2.7.
Met ingang van 1 april 2015 is [eiseres] in dienst getreden bij Eurofiber Nederland B.V. in de functie van Commercial Director. De WW-uitkering is met ingang van die datum stopgezet.

3.De vordering

3.1
[eiseres] vordert:
I. voor recht te verklaren dat hoofdstuk 18 van de cao Plb 2013 op de arbeidsverhouding tussen partijen van toepassing is en dat [eiseres] recht heeft op suppletie van haar WW-uitkering voor zover zij aan de voorwaarden die in hoofdstuk 18 van de cao Plb 2013 zijn genoemd, voldoet,
veroordeling van Essent tot:
II. betaling aan [eiseres] van de aanvulling op de WW-uitkering tot 90% van het laatstelijk door haar bij Essent verdiende loon over de maand maart 2015,
III. betaling aan [eiseres] van de per de einddatum van het dienstverband opgebouwde doch niet genoten vakantie-uren, de vakantiebijslag van 8 %, de levensloopbijdrage van 1,8%, alsmede van de variabele beloning (target bonus) ad € 33.333,33 bruto, verhoogd met de wettelijke rente,
IV. betaling aan [eiseres] van de wettelijke verhoging van 50% over het sub III. gevorderde, alsmede de wettelijke rente daarover,
V. betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.275,00,
VI. veroordeling van Essent tot het verstrekken van een deugdelijke specificatie van het onder II, III en IV gevorderde onder verbeurte van een dwangsom,
met veroordeling van Essent in de kosten van het geding, waaronder de nakosten.
3.2.
Essent voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voorzover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

aanvulling WW-uitkering op grond van hoofdstuk 18 van de cao Plb 2013
4.1.
[eiseres] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat Essent de desbetreffende cao-bepaling zoals geregeld in hoofdstuk 18 van de cao Plb dient na te komen.
4.2.
Essent heeft allereerst betwist dat de cao-bepaling waarop [eiseres] zich beroept, van toepassing is. Zij heeft daartoe gesteld dat [eiseres] op grond van haar functie als directielid buiten het werkneemsterbegrip in de zin van de cao valt (art. 1.6. cao), zodat [eiseres] ook buiten de werkingssfeer van de cao valt (art 1.2. cao). Dit betekent dat ook hoofdstuk 18 van de cao niet voor [eiseres] geldt.
4.3.
[eiseres] heeft daartegen ingebracht dat nu zowel in de cao als in de termsheet (de samenvatting van de arbeidsvoorwaarden) specifieke bepalingen van de cao op de arbeidsovereenkomst van toepassing worden verklaard, de enkele omstandigheid dat in de arbeidsovereenkomst ook verwezen wordt naar hoofdstuk 1 cao, die toepasselijkheid redelijkerwijs niet teniet kan doen.
4.4.
Daarmee verschillen partijen van mening over de uitleg van de arbeidsovereenkomst. Bij de uitleg van een beding in een schriftelijke overeenkomst komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle concrete omstandigheden van het geval van belang, gewaardeerd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
4.5.
Hoofdstuk 1 van de cao bevat een aantal algemene bepalingen, waaronder de werkingssfeer van de cao. Op zichzelf beschouwd valt [eiseres] op grond van die bepalingen wegens haar functie als directielid buiten de werkingssfeer van de cao. Desondanks worden in de arbeidsovereenkomst naast hoofdstuk 1 een aantal andere cao-bepalingen specifiek van toepassing verklaard, waaronder de bepalingen van hoofdstuk 18. Niet valt in te zien dat op grond van dergelijke algemene bepalingen zoals neergelegd in hoofdstuk 1, de expliciet toepasselijk verklaarde cao-bepalingen opzij worden gezet. Dit klemt temeer nu in die arbeidsovereenkomst tevens expliciet is opgenomen dat de overige, niet van toepassing verklaarde, bepalingen van die cao buiten toepassing blijven en worden vervangen door de in deze overeenkomst opgenomen bepalingen. De door Essent voorgestane uitleg van de overeenkomst wordt dus niet gevolgd.
4.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [eiseres] recht heeft op de door haar gevorderde vergoeding op grond van de in hoofdstuk 18 cao geregelde suppletieregeling. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
4.7.
[eiseres] maakt aanspraak op de toepassing van de suppletieregeling zoals geregeld in hoofdstuk 18 van de cao, zonder daarbij de ontbindingsvergoeding in aanmerking te nemen. Zij heeft daarbij naar voren gebracht dat de kantonrechter in de ontbindingsprocedure de suppletieregeling reeds bij de toekenning van de ontbindingsvergoeding heeft betrokken. Dit standpunt rust naar het oordeel van de kantonrechter echter op een verkeerde lezing van de beschikking. In die beschikking heeft de kantonrechter immers overwogen dat zij bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding geen aanleiding ziet om met die suppletieregeling rekening te houden, gelet op de omstandigheid dat er nog zoveel onduidelijkheden bestaan omtrent de toekenning, hoogte en duur van de loonsuppletie.
4.8.
Nu de kantonrechter in de ontbindingsprocedure geen rekening gehouden heeft met de loonsuppletie, dient in de onderhavige procedure, waarin nakoming van de suppletieregeling wordt gevorderd, de ontbindingsvergoeding in aanmerking te worden genomen. Immers, volgens vaste jurisprudentie dient, indien de rechter in de ontbindingsprocedure zonder bekend te zijn met een tussen partijen overeengekomen afvloeiingsregeling een vergoeding naar billijkheid heeft toegekend, de rechter die in een latere procedure heeft te oordelen over de vordering tot nakoming van die afvloeiingsregeling, de toegekende ontbindingsvergoeding in zijn beschouwingen te betrekken, indien het debat van partijen daartoe aanleiding geeft (HR 2 april 2004, JAR 2004/112). Naar analogie daarvan is gelijk te stellen een geval als het onderhavige waarin de ontbindingsrechter weliswaar wel bekend is geweest met een soortgelijke regeling, maar daarmee bij het vaststellen van de vergoeding bewust geen rekening heeft gehouden.
4.9.
In een procedure waarin nakoming van een contractuele afvloeiingsregeling wordt gevorderd dient volgens vaste rechtspraak als uitgangspunt genomen te worden dat die regeling wordt nagekomen. Indien de werkgever zich op het standpunt stelt dat in verband met de toegekende ontbindingsvergoeding nakoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in art. 6:248 lid 2 BW, onaanvaardbaar is, dient de rechter op grond van zijn uitleg van de overeenkomst vast te stellen of partijen daarbij rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat naast de afvloeiingsregeling door de rechter een ontbindingsvergoeding wordt vastgesteld. Indien dat het geval is, zal in het algemeen geen sprake zijn van onaanvaardbaarheid in evenbedoelde zin. Indien dat niet het geval is, kán daarvan sprake zijn, maar slechts bij hoge uitzondering (zie –eveneens- HR 2 april 2004, JAR 2004/112).
4.10.
In de onderhavige procedure, waarin nakoming van een collectieve, maar desalniettemin contractuele afspraak wordt gevorderd, dienen dezelfde maatstaven te worden aangelegd. Beoordeeld moet worden of het beroep op die afvloeiingsregeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.11.
Gesteld noch gebleken is dat partijen bij de toepasselijkheidverklaring van hoofdstuk 18 van de cao in de arbeidsovereenkomst rekening gehouden hebben met de mogelijkheid dat naast de suppletieregeling een ontbindingsvergoeding wordt vastgesteld, zodat de kantonrechter daar niet vanuit zal gaan.
4.12.
Essent heeft aangevoerd dat de ontbindingsvergoeding en de suppletieregeling beide voorzien in een compensatie voor de beëindiging van het dienstverband, en dat [eiseres] bij toekenning van de suppletievergoeding in een aanmerkelijker gunstiger positie zou komen te verkeren ten opzichte van haar collega’s die slechts één regeling kunnen inroepen. Dit brengt echter op zichzelf beschouwd nog niet met zich mee dat nakoming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Evenmin treft het betoog van Essent dat de daadwerkelijk gemiste inkomsten relatief gezien zeer beperkt zijn, doel. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat, zoals [eiseres] onweersproken gesteld heeft, de gederfde inkomsten € 10.000,- bedragen en dat de vordering geen betrekking heeft op de periode van haar nieuwe dienstverband. Het beroep van Essent op de onaanvaardbaarheid slaagt daarom niet.
4.13.
Dit betekent evenwel nog niet zonder meer dat Essent gehouden is de WW-uitkering van [eiseres] aan te vullen. Het karakter van een suppletieregeling als de onderhavige, welke regeling ziet op het compenseren van toekomstige inkomensderving van de werknemer die zijn baan verliest, brengt immers met zich mee dat inkomsten uit of in verband met arbeid op de suppletie in mindering moeten worden gebracht. Dit volgt ook uit het bepaalde in art. 18.4 lid 2 van de cao, dat voorschrijft dat bij de berekening van de aanvulling
alleinkomsten worden meegeteld.
4.14.
De aan [eiseres] toegekende ontbindingsvergoeding is een vergoeding naar billijkheid die beoogt de gevolgen van het ontslag te verzachten en moet daarom worden aangemerkt als inkomsten in de zin van de suppletieregeling. Dat het hierbij gaat om een uitkering ineens en niet om periodieke inkomsten, zoals [eiseres] nog heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. Dit verandert immers niet de aard van de vergoeding zoals zojuist omschreven. Deze vergoeding moet daarom in mindering worden gebracht op de suppletie-uitkering.
4.15.
Anders dan door Essent is gesteld, behoeven de inkomsten die [eiseres] uit haar commissariaat ontving daarop echter niet in mindering te worden gebracht. Door [eiseres] is immers onweersproken gesteld dat zij dit commissariaat al ten tijde van haar dienstbetrekking bij Essent bekleedde. Zij ontving dus deze inkomsten naast haar loon uit dienstbetrekking. Met deze inkomsten werd derhalve na beëindiging van de dienstbetrekking niet de inkomensderving opgevangen die een gevolg was van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarom is er ook geen grond de inkomsten uit het commissariaat in mindering te brengen op de suppletie-uitkering.
4.16.
Dit alles leidt tot de slotsom dat [eiseres] overeenkomstig hoofdstuk 18 van de cao Plb recht heeft op suppletie van haar WW-uitkering, met dien verstande dat op die betalingen de aan [eiseres] toegekende ontbindingsvergoeding van € 43.000,- (bruto) in mindering moet worden gebracht. De gevorderde verklaring voor recht is in zoverre toewijsbaar. Essent hoeft daarom in ieder geval niet eerder tot – daadwerkelijke – betaling overeenkomstig hoofdstuk 18 van de cao Plb over te gaan, dan wanneer en voor zover de aanspraak van [eiseres] op suppletie de door haar ontvangen ontbindingsvergoeding van € 43.000,= (bruto) overtreft. Nu [eiseres] desgevraagd ter zitting gesteld heeft dat zij thans ongeveer € 10.000,- aan inkomsten gederfd heeft, is de onder II. gevorderde veroordeling tot betaling dan ook niet voor toewijzing vatbaar.
vakantie-uren, vakantiebijslag en levensloopbijdrage
4.17.
Nu [eiseres] ter zitting haar vorderingen betreffende de vakantie-uren, vakantiebijslag en levensloopbijdrage heeft ingetrokken behoeven deze geen bespreking meer.
bonus
4.18.
[eiseres] heeft aan haar vordering tot uitbetaling van de bonus ten grondslag gelegd dat Essent gehouden is tot nakoming van de bonusregeling zoals neergelegd in de arbeidsovereenkomst en het arbeidsvoorwaardelijk voorstel. Zij heeft daartoe gesteld dat uit de inhoud daarvan is af te leiden dat de bonus is aan te merken als een primaire arbeidsvoorwaarde. Uitbetaling van de bonus is enkel afhankelijk gesteld van het resultaat van de onderneming en de individuele resultaten.
4.19.
Essent heeft hiertegen ingebracht dat het toekennen van een bonus een discretionaire bevoegdheid van de werkgever betreft. De beoordelaars van de werknemers (het management) bepalen of een werknemer in aanmerking komt voor een bonus. Als besloten wordt een bonus toe te kennen, wordt vervolgens gekeken wat de hoogte van de bonus voor de werknemer wordt. Voor de individuele performance worden werknemers onder andere vergeleken met werknemers in de vergelijkbare groep. Het kan daarbij voorkomen dat een op zich goed functionerende werknemer ten opzichte van zijn “peers” (gelijken) minder goed presteert, waardoor hij een beperkte bonus of zelfs geen bonus zal krijgen. De beoordelaars van [eiseres] hebben geen aanleiding gezien om [eiseres] een bonus toe te kennen. Daarbij hebben de prestaties en inactiviteit van [eiseres] sinds medio november 2014 mede een rol gespeeld.
4.20.
Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of Essent een discretionaire bevoegdheid heeft bedongen bij het al dan niet toekennen van een bonus, zoals door Essent is gesteld, of dat de bonus geldt als een primaire arbeidsvoorwaarde, zoals [eiseres] heeft gesteld. Uit de desbetreffende bepaling in de overeenkomst, zoals aangehaald in r.o. 2.2. (“Naast het vaste jaarsalaris
kande werkgever jaarlijks een bruto Target Bonus (variabele beloning) toekennen”) komt voldoende duidelijk naar voren dat het hier om een discretionaire bevoegdheid gaat. Door [eiseres] zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die tot een andere conclusie leiden.
4.21.
Het gebruik maken van een dergelijke discretionaire bevoegdheid wordt echter begrensd door de eisen van een goed werkgeverschap en de redelijkheid en billijkheid.
Daarover overweegt de kantonrechter als volgt.
4.22.
Afgaande op de stellingen van Essent houdt haar beleid in dat de beoordelaars allereerst de beslissing nemen óf een werknemer in aanmerking komt voor een bonus, en vervolgens over de hoogte daarvan. De hoogte is blijkens de processtukken samengesteld uit het bedrijfsresultaat en de individuele prestaties. Voor beide gelden verschillende percentages, waarbij voor het bedrijfsresultaat een vast percentage geldt. Waar Essent dus stelt dat zij vanwege de individuele prestaties van [eiseres] besloten heeft deze überhaupt geen bonus toe te kennen, strookt dat dus niet met haar eigen stellingen die erop neerkomen dat die prestaties alleen van invloed zijn op de vaststelling van de hoogte van de bonus.
4.23.
In de arbeidsovereenkomst zijn de voorwaarden omschreven waaraan de werknemer moet voldoen wil hij in aanmerking komen voor de bonus. (“
Deze Target Bonus wordt alleen uitgekeerd als: • de werknemer op 31 december van het betreffende bonusjaar nog in dienst is en tot 31december van het betreffende bonusjaar het dienstverband niet heeft opgezegd;
• geen schorsing van toepassing is (geweest);• de werknemer gedurende het bonusjaar niet voor een periode van in totaal vier maanden of langer arbeidsongeschikt is geweest;
• de werkgever tot het moment van toekenning van de Target Bonus het dienstverband niet heeft opgezegd in verband met een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW of niet streeft naar ontbinding van het dienstverband in verband met een gewichtige reden in de zin van artikel 7:685 BW voor zover terug te voeren op een dringende reden, in de zin van artikel 7:685”)
4.24.
Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] niet aan die voorwaarden voldaan heeft. In een dergelijk geval moet er sprake zijn van bijkomende omstandigheden wil de werkgever zich met succes op het standpunt stellen dat hij de bonus niet hoeft te voldoen. Voorzover Essent heeft willen stellen dat die omstandigheden eruit hebben bestaan dat [eiseres] sinds medio november 2014 inactief is geweest, treft dat betoog geen doel. In de arbeidsovereenkomst wordt immers speciaal voorzien in een regeling indien sprake is van non-activiteit over een bepaalde periode, die erop neer komt wordt dat de bonus dan naar rato berekend en uitbetaald wordt. (“
In geval van (pre)pensionering, arbeidsongeschiktheid en andere vormen van non-activiteit (bijv. levensloop, periode van onbetaald verlof, e.d.) tijdens het bonusjaar wordt de Target Bonus, in afwijking van het voorgaande, naar rato berekend en uitbetaald, indien en voor zover redelijkerwijze sprake is van een proportionele realisatie van de doelstelling”).Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom die regeling niet van toepassing zou zijn voor [eiseres] . Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het Essent geweest die [eiseres] in aanloop op de ontbindingsprocedure van haar taken ontheven heeft, zoals [eiseres] onweersproken gesteld heeft, zodat de inactiviteit in haar risicosfeer ligt. Overige bijkomende omstandigheden, zoals bijvoorbeeld recent wangedrag van [eiseres] , zijn gesteld noch gebleken. Dit betekent dat [eiseres] in ieder geval in aanmerking had moeten komen voor een bonus.
4.25.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden, wat de hoogte van die bonus had moeten zijn. [eiseres] heeft, met een verwijzing naar het arbeidsvoorwaardelijk overzicht dat voor haar gold, gesteld dat 40% van de bonus wordt ingevuld door het bedrijfsresultaat, hetgeen door Essent niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist is. Voorts zijn beide partijen het erover eens dat het bedrijfsresultaat 73% heeft bedragen. Uitgaande van een bonus naar rato (8 maanden) van € 33.333,33 wordt € 9.733,33 bepaald door het bedrijfsresultaat, zodat de bonus voor wat betreft het bedrijfsresultaat moet worden vastgesteld op dat deel.
4.26.
Ten aanzien van het individuele resultaat heeft [eiseres] aangevoerd dat de bruto marge target van de businessunit waaraan zij leiding gaf tot en met oktober 2014 102% bedroeg en de winstgevendheid target 95%. Daarnaast heeft zij gesteld dat de bonus ook uitgekeerd is aan al haar ondergeschikten. Deze stellingen heeft Essent onweersproken gelaten. Zij heeft op haar beurt gesteld dat niet gezegd kan worden dat [eiseres] slecht presteerde, maar dat in de onderlinge vergelijking met anderen uit de peergroup besloten is om haar geen bonus toe te kennen, en dat in zijn algemeenheid niet gezegd kan worden dat als de ondergeschikten van een leidinggevende goed presteren, dit ook wil zeggen dat een leidinggevende goed presteert. Het had op de weg van Essent als werkgever gelegen om aan de hand van relevante cijfers en stukken nader te onderbouwen en inzichtelijk te maken in welk opzicht [eiseres] ten opzichte van haar peergroep achterbleef. Zij heeft dat echter nagelaten en volstaan met een algemene stellingname zoals hiervoor is weergegeven. Daarmee heeft zij haar stelling dat [eiseres] op grond van haar individuele prestaties geen bonus toekwam onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dit betekent dat [eiseres] ook aanspraak kan maken op het gedeelte van de bonus dat bepaald wordt door de individuele prestaties. Daarbij zal de kantonrechter uitgaan van een performance van 100%, nu de stellingen van Essent geen aanknopingspunt bieden om van een ander (lager) percentage uit te gaan. Uitgaande van de bonus naar rato (8 maanden) van € 33.333,33 wordt € 19.999,99 bepaald door de individuele doelstellingen. Dit betekent dat het individuele deel van de bonus moet worden vastgesteld op € 19.999,99.
Nu Essent niet aan haar stelplicht terzake heeft voldaan wordt niet meer toegekomen aan het verstrekken van een bewijsopdracht.
4.27.
In totaal bedraagt de bonus waarop [eiseres] aanspraak heeft dan € 29.733,33. De vordering is in zoverre toewijsbaar. Ook de wettelijke verhoging daarover is toewijsbaar alsmede de wettelijke rente daarover. De niet tijdige voldoening is immers toerekenbaar aan Essent. Met het oog op de omstandigheden zal de kantonrechter de verhoging beperken tot een percentage van 20%.
4.28.
Aangezien een deel van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen, worden de gevorderde buitengerechtelijke kosten toegewezen tot het (wettelijke) tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag. De buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1.072,33.
4.29.
Essent zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze worden begroot op € 101,96 aan explootkosten,
€ 466,00 aan griffierecht en € 1.200,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat hoofdstuk 18 van de cao Plb 2013 op de arbeidsverhouding tussen partijen van toepassing is en dat [eiseres] recht heeft op suppletie van haar WW-uitkering voorzover zij aan de voorwaarden die in hoofdstuk 18 van de cao zijn genoemd, voldoet,
5.2.
veroordeelt Essent om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen de variabele beloning (target bonus) van € 29.733,33 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW van 20 %, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2015 tot aan de dag der voldoening,
5.3.
veroordeelt Essent om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.072,33,
5.4.
veroordeelt Essent in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 101,96 aan explootkosten, € 466,00 aan griffierecht en € 1.200,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.E. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2015.