Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[de man] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
- te verklaren voor recht dat [de man] geen huurrechten toekomen ten aanzien van de woning aan [adres 1] te [woonplaats] ;
- te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst met [de vrouw] is geëindigd;
- [de vrouw] en [de man] te veroordelen om binnen 5 dagen na betekening van het te wijzen vonnis de woning aan [adres 1] te ontruimen en ter vrije beschikking te stellen van ‘thuis;
- [de vrouw] en [de man] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan ‘thuis van een vergoeding over de periode vanaf 15 mei 2014 tot en met de dag dat de woning ter vrije beschikking is gesteld aan ‘thuis, welke vergoeding gelijk is aan de met [de vrouw] in de huurovereenkomst overeengekomen vergoedingen per maand;
- veroordeling van [de vrouw] en [de man] in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten van de gemachtigde van ‘thuis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskostenveroordeling vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
- de nakosten te begroten op een bedrag van € 131,-- zonder betekening van het vonnis, te verhogen met € 68,-- ingeval dit vonnis wel is betekend.
4.De beoordeling
"eis in reconventie") zou zijn ingesteld. Dit is echter per abuis omdat geen sprake is van een tegenvordering.
in verband met een verzoek totechtscheiding of scheiding van tafel en bed zoals door het vierde lid is vereist. De echtscheiding is immers pas in gang gezet aan het einde van de vier-jaar-periode (in de tweede helft van 2013). Artikel 7:266 lid 4 BW is hier dus niet van toepassing.