In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant werd behandeld, vorderde Immobile Securities N.V. (hierna: Immobile) in kort geding een verbod op de overdracht van haar rechtsverhouding met F. van Lanschot Bankiers N.V. (hierna: Van Lanschot) aan een derde partij, [C]. Immobile stelde dat de overdracht van de geldleningen, die voortvloeien uit eerdere overeenkomsten, niet mogelijk was zonder haar medewerking. De zaak kwam voor de voorzieningenrechter op 25 september 2015, na een procedure die begon met een dagvaarding op 10 september 2015 en een mondelinge behandeling op 15 september 2015.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Immobile had in het verleden geldleningen ontvangen van Van Lanschot, en had deze schulden op 25 september 2006 overgenomen. Van Lanschot had Immobile op 6 augustus 2015 geïnformeerd over de voorgenomen verkoop van een deel van haar portefeuille, waaronder de leningen aan Immobile. Immobile vorderde dat Van Lanschot zou worden verboden om deze leningen over te dragen aan [C], en dat Van Lanschot zou worden verplicht om haar contractuele verplichtingen jegens Immobile na te komen.
De voorzieningenrechter overwoog dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had in deze interregionale zaak, en dat het Nederlands recht van toepassing was. De rechter oordeelde dat Van Lanschot aan haar verplichtingen uit de geldleningen had voldaan en dat Immobile niet had aangetoond dat de overdracht van de vorderingen onredelijk zou zijn. De vorderingen van Immobile werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Van Lanschot, die op € 1.429,00 werden begroot.
De uitspraak benadrukt het belang van contractuele afspraken en de noodzaak van medewerking bij contractsovername. Immobile's vrees voor reputatieschade door de betrokkenheid van [C] werd niet onderbouwd, waardoor de rechter geen aanleiding zag om de vorderingen toe te wijzen.