ECLI:NL:RBOBR:2015:5944

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 oktober 2015
Publicatiedatum
19 oktober 2015
Zaaknummer
01/865060-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met misdrijf tegen het leven en zware mishandeling van politieagent

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling van een politieagent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 april 2015 in Bladel zijn ex-vriendin heeft bedreigd door haar met kracht vast te pakken en een mes dreigend te tonen. Daarnaast heeft hij geprobeerd met zijn auto op een politieagent in te rijden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de intentie om de agent te doden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en verschillende voorwaarden, waaronder toezicht van de reclassering en een contactverbod met zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële en materiële schadevergoeding aan de ex-vriendin en een politieagent. De rechtbank heeft de vorderingen van andere benadeelde partijen afgewezen, omdat de verdachte van de feiten waarvoor zij vorderingen hadden, werd vrijgesproken. De uitspraak benadrukt de ernst van de bedreigingen en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865060-15
Datum uitspraak: 19 oktober 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1961,
wonende te [woonadres verdachte] ,
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 juli 2015 en 5 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 juni 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 april 2015 te Bladel [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1] , toen deze haar woning [adres slachtoffer 1] wilde verlaten, met kracht vastgepakt en/of, nadat die [slachtoffer 1] (daardoor) was gevallen, de woning weer ingetrokken en/of in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer 1] een mes gepakt en/of aan die [slachtoffer 1] dreigend getoond en/of in de richting van die [slachtoffer 1] gehouden en/of (daarbij) geroepen/gezegd "als je mij niet meer wilt, dan hoeft het voor mij niet meer, dan gaan we maar samen", althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 06 april 2015 te Bladel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om politieambtenaar
[slachtoffer 2]
opzettelijk van het leven te beroven, met een door hem, verdachte, bestuurde auto op die [slachtoffer 2] is ingereden, althans met een flinke snelheid in de richting van die [slachtoffer 2] is gereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 juncto 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 april 2015 te Bladel politieambtenaar [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een auto op die [slachtoffer 2] ingereden, althans met een flinke snelheid in de richting van die [slachtoffer 2] gereden;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 06 april 2015 te Bladel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan politieambtenaar [slachtoffer 3] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een door hem, verdachte, bestuurde auto met flinke vaart in de richting van het politievoertuig waarin die [slachtoffer 3] was gezeten is gereden en/of tegen dat politievoertuig is aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 juncto 45 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 april 2015 te Bladel politieambtenaar [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto met flinke vaart in de richting van het politievoertuig waarin die [slachtoffer 3] was gezeten gereden en/of tegen dat politievoertuig aangereden;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak.
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair:
De rechtbank is -met de officier van justitie en de raadsman- van oordeel dat nu verdachte weliswaar met zijn auto in de richting van verbalisant [slachtoffer 2] is gereden, maar op een afstand van 12-15 meter zijn koers gewijzigd heeft, niet is bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de verbalisant en dat er nooit daadwerkelijk levensgevaar voor [slachtoffer 2] heeft bestaan. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een poging tot doodslag.
Voorts stelt de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting het volgende vast. Verdachte wilde op 6 april 2015 met zijn auto zo snel mogelijk naar de uitgang van het parkeerterrein rijden. Nadat hij zijn auto op het parkeerterrein had gekeerd, reed hij met een snelheid van maximaal 35 kilometer per uur in de richting van de uitgang. Op het moment dat hij zag dat daar een politieagent stond, heeft verdachte op een afstand van 12 tot 15 meter van deze agent het stuur van zijn auto omgegooid en is hij van koers gewijzigd. Verdachte heeft voorts verklaard dat het nimmer zijn intentie is geweest om de politieagent te bedreigen. De rijrichting van verdachte werd bepaald door de uitgang en niet de aanwezigheid van de politieagent ter plekke. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat niet bewezen kan worden dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad verbalisant [slachtoffer 2] te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 3 primair:
Verdachte is met zijn auto met een snelheid van maximaal 35 km per uur ingereden op de bijrijderszijde van de stilstaande politieauto, waarin zich op dat moment verbalisant [slachtoffer 3] bevond aan de bestuurderszijde. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 3] niet wilde verwonden. De raadsman heeft aangevoerd dat er ook geen sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 3] .
Van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel zou sprake zijn indien verdachte de aanmerkelijk kans zou hebben aanvaard dat [slachtoffer 3] zwaar gewond zou raken. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de snelheid waarmee verdachte tegen het politievoertuig aanreed in combinatie met de stevige en veilige constructie van personenauto’s, zoals het betreffende politievoertuig, daarvan geen sprake is. Met het inrijden op de politieauto nam verdachte weliswaar het risico dat [slachtoffer 3] enig letsel zou oplopen, maar de kans dat [slachtoffer 3] zwaar gewond zou raken acht de rechtbank onder de genoemde omstandigheden niet aanmerkelijk. Dit wordt nog eens bevestigd door de uiteindelijk relatief geringe schade aan het politievoertuig waarin [slachtoffer 3] zich bevond. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 3] .
De rechtbank acht op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 primair en subsidiair en feit 3 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 3 subsidiair.

De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat verdachte op 6 april 2015 wist dat er twee politieagenten op het parkeerterrein aanwezig waren.
Eén van de agenten had verdachte reeds voor de uitgang van het parkeerterrein zien staan. De andere agent zag hij op dat moment niet. Gelet hierop, heeft verdachte er redelijkerwijs rekening mee moeten houden dat verbalisant [slachtoffer 3] zich in de politieauto bevond. Door desalniettemin met een snelheid van maximaal 35 km/uur tegen de passagierskant van die politieauto aan te rijden heeft verdachte de aanmerkelijk kans aanvaard dat de verbalisant zich als gevolg hiervan (ernstig) bedreigd zou voelen en zou vrezen voor zwaar lichamelijk letsel. Uit de verklaring van verbalisant [slachtoffer 3] blijkt dat deze zich ook daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld door de handelwijze van verdachte. De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte verbalisant [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. op 06 april 2015 te Bladel [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1] , toen deze haar woning [adres slachtoffer 1] wilde verlaten, met kracht vastgepakt en nadat die [slachtoffer 1] daardoor was gevallen, de woning weer ingetrokken en in de onmiddellijke nabijheid van die [slachtoffer 1] een mes gepakt en aan die [slachtoffer 1] dreigend getoond en in de richting van die [slachtoffer 1] gehouden en daarbij geroepen/gezegd "als je mij niet meer wilt, dan hoeft het voor mij niet meer, dan gaan we maar samen", althans woorden van soortgelijke dreigende aard of strekking
3. subsidiair:
op 06 april 2015 te Bladel politieambtenaar [slachtoffer 3] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een door hem, verdachte, bestuurde auto met flinke vaart in de richting van het politievoertuig waarin die [slachtoffer 3] was gezeten gereden en tegen dat politievoertuig aangereden
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie eist vrijspraak voor feit 2 primair en voor de feiten 1, 2 subsidiair en 3, primair een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen waarvan 170 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden:
toezicht door de reclassering, een klinische opname voor maximaal zes maanden, vervolgens ambulante behandeling met de mogelijkheid tot (opnieuw) een korte klinische opname voor de maximale duur van zeven weken als de reclassering dit noodzakelijk acht en een contactverbod met mw. [slachtoffer 1] .
De officier van justitie verzoekt de rechtbank te bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] dient geheel te worden toegewezen. Tevens dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dienen beide te worden toegewezen tot een bedrag van € 350,-. In het overige gedeelte van de vorderingen dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 2 en 3. Ten aanzien van feit 3 heeft hij aangevoerd dat voor een verbale bedreiging volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtbank een boete wordt opgelegd. Verder heeft hij aangevoerd dat verdachte zich met klem verzet tegen een klinische opname voor de duur van zes maanden.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] dient in ieder geval te worden afgewezen voor zover het betreft de gevorderde materiële schade. De vorderingen van verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ex-vriendin door haar vast te pakken, haar woning in te trekken, dreigend een mes voor te houden en tegen haar te zeggen dat hij het leven niet meer zag zitten en samen met haar eruit wilde stappen. Verder heeft hij zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een politieagent door met zijn auto tegen het politievoertuig, waarin de politieagent zat, te rijden. Door zijn gedragingen heeft verdachte de slachtoffers ernstige vrees aangejaagd. Met name voor mevrouw [slachtoffer 1] moet het een bijzonder angstige ervaring zijn geweest om op deze wijze in haar woning door verdachte te worden bedreigd. Het handelen van verdachte gaat ook beduidend verder dan een enkele verbale bedreiging. Uit de slachtofferverklaring van mevrouw [slachtoffer 1] blijkt dat zij daadwerkelijk heeft gevreesd voor haar leven en dat de bedreiging een grote impact op haar heeft gehad. Ook uit de toelichting op de vordering van verbalisant [slachtoffer 3] blijkt dat de handelwijze van verdachte veel indruk op hem heeft gemaakt en hij nog steeds bezig is dit te verwerken.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat psychiater H.E.M. van Beek en GZ-psycholoog drs. B.Y. van Toorn in hun rapporten over verdachte van respectievelijk 12 augustus 2015 en 16 juli 2015, alsmede de reclassering in het advies van 7 juli 2015 het recidiverisico van verdachte als hoog inschatten.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat uit de voormelde rapporten van psychiater Van Beek en psycholoog Van Toorn blijkt, dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van negen (9) maanden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, te weten drie (3) maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de in het dictum te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal daarbij niet als bijzondere voorwaarde opleggen de verplichting tot klinische behandeling voor de duur van maximaal zes (6) maanden. Verdachte heeft ter terechtzitting bij herhaling aangegeven dat hij zich verzet tegen opname in een kliniek voor een langere periode dan enkele weken. Hij beseft wel dat hij behandeling nodig heeft en is bereid om zich te onderwerpen aan een ambulante behandeling. De rechtbank acht het gelet op deze houding van verdachte weinig zinvol hem te verplichten een langdurige klinische behandeling te ondergaan. Met het oog op het belang van het vasthouden van de motivatie voor behandeling is deze verplichting ook niet gewenst. Daar komt nog bij dat ter terechtzitting is gebleken dat de psychische gesteldheid van verdachte lijkt te zijn verbeterd als gevolg van hulp en behandeling die hij in het PPC heeft gekregen tijdens zijn voorlopige hechtenis en de verbeterde instelling op medicatie. De rechtbank is van oordeel dat een ambulante behandeling, met de mogelijkheid tot een korte klinische opname, thans volstaat.
De rechtbank zal bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Op grond van de voormelde rapporten van de psychiater, psycholoog en de reclassering, waarin het recidiverisico als hoog wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank zal het advies van de psycholoog en de reclassering volgen en verdachte een contactverbod opleggen met het slachtoffer mevrouw [slachtoffer 1] . De rechtbank is er niet van overtuigd dat verdachte, zoals hijzelf aangeeft, mevrouw [slachtoffer 1] geheel los heeft kunnen laten. Bovendien heeft mevrouw [slachtoffer 1] aangegeven dat zij zich nog bedreigd voelt.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank verdachte geheel vrijspreekt van feit 2.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten EUR 1000,- aan immateriële schadevergoeding en EUR 223,49 aan materiële schadevergoeding(post reiskosten).Het totale bedrag van EUR 1.223,49 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening voor wat betreft deimmateriële schade en vanaf 24 juli 2015 (datum indienen vordering) tot aan de dagder algehele voldoening voor wat betreft de materiële schadevergoeding.

De rechtbank zal de volgende onderdelen van de vordering afwijzen, te weten materiële schadevergoeding, posten “vervangen sloten woning” en “vervangen sleutels auto”.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening voor wat betreft de immateriële schade en vanaf 24 juli 2015 (datum indienen vordering) tot aan de dag der algehele voldoening voor wat betreft de materiële schade.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] . De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] . De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het volgende onderdeel van de vordering, te weten immateriële schadevergoeding van EUR 250,-.

De rechtbank zal het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schadevergoeding afwijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e,24c, 27, 36f, 57, 285.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 2 primair, feit 2 subsidiair, feit 3 primair:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 2 primair en subsidiair en feit 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gerichtT.a.v. feit 3 subsidiair:bedreiging met zware mishandeling Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 1, feit 3 subsidiair: Gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich binnen twee dagen na het uitspreken van dit vonnis (telefonisch) meldt bij de Reclassering Nederland, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG 's-Hertogenbosch, tel. [telefoonnummer] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- wordt verplicht om zich te laten diagnosticeren en ambulant te behandelen voor zijn psychische problematiek bij een instelling voor ambulante psychiatrische forensische zorg waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- indien de reclassering dit noodzakelijk acht, een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek dient te ondergaan, een periode van zeven (7) weken niet te boven gaand bij Reinier van Arkel of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met mw. [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. T.a.v. feit 1: Maatregel van schadevergoeding van EUR 1223,49 subsidiair 22 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 1223,49 (zegge: twaalfhonderd drieëntwintig euro en negenenveertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1000,- aan immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding van EUR 223,49 (post reiskosten). De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening voor wat betreft de immateriële schade en vanaf 24 juli 2015 (indienen vordering) tot aan de dag der algehele voldoening voor wat betreft de materiele schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van EUR 1223,49 (zegge twaalfhonderd drieëntwintig euro en negenenveertig eurocent), te weten EUR 1000,- aan immateriële schadevergoeding en EUR 223,49 aan materiële schadevergoeding (post reiskosten). Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening voor wat betreft de immateriële schade en vanaf 24 juli 2015 (indienen vordering) tot aan de dag der algehele voldoening voor wat betreft de materiele schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af, te weten de posten “vervangen sloten woning” en “vervangen sleutels auto”.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
T.a.v. feit 2 primair, feit 2 subsidiair: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
T.a.v. feit 3 subsidiair: Maatregel van schadevergoeding van EUR 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 250 (zegge: tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 250 ,- aan immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van EUR 250,- (zegge tweehonderdvijftig euro), te weten EUR 250,- aan immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering voor het overige af.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. H.F. Koenis en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers, griffier,
en is uitgesproken op 19 oktober 2015.
Mr. Poelert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.