ECLI:NL:RBOBR:2015:5826

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
SHE 15/2767
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand op grond van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een bedrijf gevestigd te 's-Hertogenbosch, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente 's-Hertogenbosch, dat op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang oplegde. Dit besluit hield in dat het bedrijfspand van verzoekster op 23 september 2015 om 11.00 uur moest worden gesloten en voor de duur van een jaar gesloten moest blijven. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat het besluit niet uitgevoerd zou worden terwijl het bezwaar nog in behandeling was.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om een last tot sluiting op te leggen, maar dat er twijfel bestond over de bevoegdheid om de delen van het pand met de nummers [pandnummers] te sluiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet aannemelijk had gemaakt dat in deze delen van het pand middelen als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet aanwezig waren. Daarom werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, en werd het bestreden besluit geschorst voor de delen van het pand met de nummers [pandnummers] tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.

Daarnaast werd de burgemeester opgedragen om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 331,- te vergoeden, en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 980,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/2767

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 oktober 2015 in de zaak tussen

[verzoekster] , te ‘s-Hertogenbosch, verzoekster

(gemachtigde: mr. P.W. van der Kruijs),
en

de burgemeester van de gemeente ‘s-Hertogenbosch, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. P.W. Elfring).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat het bedrijfspand aan de [adres] (het pand) op 23 september 2015 omstreeks 11.00 uur moet worden gesloten en voor de duur van een jaar gesloten moet blijven.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende dat bezwaar een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat geen uitvoering wordt gegeven aan het bestreden besluit. De gronden van het verzoek dateren van 9 september 2015.
Verweerder heeft bij brief van 11 september 2015 meegedeeld dat hij bereid is om de sluiting van de panden aan de [adres] op te schorten tot één week nadat op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2015. Partijen zijn bij hun gemachtigde verschenen. Tevens is namens verzoekster verschenen [persoon A] .

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
De activiteiten van verzoekster bestaan uit het beheer van onroerend goed. Enig aandeelhouder en bestuurder van verzoekster is [bedrijf 1] te ’s-Hertogenbosch (de Holding). Enig aandeelhouder van de Holding is [bedrijf 2] . Bestuurder van [bedrijf 2] is [persoon A] . [persoon A] is eigenaar van het pand. Het deel van het pand met nummer 26 werd verhuurd aan [persoon B] . In de delen van het pand met de nummers [pandnummers] zijn de volgende bedrijven gevestigd: [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [verzoekster] , [bedrijf 1] en [bedrijf 5]
Op 5 juni 2015 heeft de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst op het adres [adres] een doorzoeking gehouden. Daarbij werd op de tweede etage van de, gezien vanaf de openbare weg, linker loods, genummerd [adres] , een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, bestaande uit twee kweekruimtes met respectievelijk 867 en 567 (derhalve in totaal 1434) hennepplanten. De hennepkwekerij was zeer professioneel ingericht. Vastgesteld werd dat sprake was van een eerdere hennepoogst.
Bij brief van 6 juli 2015 heeft verweerder verzoekster op de hoogte gebracht van zijn voornemen om op grond van artikel 13b van de Opiumwet handhavend op te treden. Bij brief van 23 juli 2015 heeft verzoekster hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat hij, gelet op de in het deel van het pand met nummer [pandnummer] aangetroffen hennepkwekerij, op grond van artikel 13b van de Opiumwet, het op grond daarvan vastgestelde “Beleid inzake bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet gemeente
’s-Hertogenbosch, oktober 2008” en het daarbij behorende “Handhavingsarrangement”, het bestreden besluit heeft mogen nemen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat, hoewel sprake is van functioneel te onderscheiden ruimten in het pand, het pand als één ‘lokaal’ in de zin van artikel 13b van de Opiumwet moet worden beschouwd omdat [persoon B] zich – kort gezegd – vrijelijk door het gehele pand kon bewegen.
3. Als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
4. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoekster bij het treffen van een voorlopige voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend.
5. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot
oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
6. Dat verweerder bevoegd was om een last tot sluiting van het deel van het pand met nummer [pandnummer] op te leggen, heeft verzoekster niet betwist. Hierop zal de voorzieningenrechter dan ook niet verder ingaan. In geschil is de bevoegdheid van verweerder een last tot sluiting van de delen van het pand met de nummers [pandnummers] op te leggen.
7. Ter zitting hebben partijen aan de hand van een bouwtekening van het pand de situatie ter plaatse toegelicht. Het pand bestond aanvankelijk uit één bedrijfsruimte met nummer [pandnummer] . Daarin bevond zich één meterkast voor het gehele pand. Deze meterkast bevindt zich in de huidige situatie in de showroom, behorende bij het deel van het pand met nummer [pandnummer] . Vanaf deze meterkast is een legale aftakking gemaakt voor een noodstroomvoorziening voor de buitenlampen en garagedeuren van het pand. Later zijn de bedrijfsruimten met de nummers [pandnummers] onderdeel van het pand geworden. Aan de buitenzijde van het deel van het pand met nummer [pandnummer] is een meterkast geplaatst. Deze stond op naam van [persoon B] en voorzag gedeeltelijk in de stroomvoorziening van de hennepkwekerij. Vanaf deze meterkast is een kabel doorgetrokken naar de stroomvoorziening aan de buitenzijde van het door [persoon B] gehuurde deel van het pand met nummer [pandnummer] . Vanaf laatstgenoemde stroomvoorziening is een illegale aftakking gemaakt ten behoeve van de stroomvoorziening van de hennepkwekerij. Het deel van het pand met nummer [pandnummer] heeft een eigen, afsluitbare, ingang. [persoon B] heeft, nadat hij nummer [pandnummer] in gebruik nam, de sloten vervangen. In dit deel van het pand bevinden zich twee inpandige deuren naar het deel van het pand met nummer [pandnummer] . Deze deuren worden niet gebruikt en zijn door middel van strips afgesloten.
8. Gelet op het voorgaande stelt de voorzieningenrechter vast dat de door [persoon B] gehuurde bedrijfsruimte met nummer [pandnummer] , waarin de hennepkwekerij is aangetroffen, een afzonderlijk afsluitbaar gedeelte van het pand betreft. Tevens stelt de voorzieningenrechter op basis van het voorgaande vast dat de hennepkwekerij een eigen stroomvoorziening had, buiten de gedeelten van het pand met de nummers [pandnummers] om. Overige feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een directe relatie tussen de in het deel van het pand met nummer [pandnummer] aangetroffen hennepkwekerij en de delen van het pand met de nummers [pandnummers] , zijn niet gesteld. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de delen van het pand met de nummers [pandnummers] middelen als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet zijn verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn geweest. Naar voorlopig oordeel was verweerder dan ook niet bevoegd om een last tot sluiting van de delen van het pand met de nummers [pandnummers] op te leggen. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen heeft.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in dier voege dat het bestreden besluit, voor zover het de gedeelten van het pand met de nummers [pandnummers] betreft, wordt geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Dit betekent dat verweerder tot zes weken nadat hij op het bezwaar heeft beslist de delen van het pand met de nummers [pandnummers] niet mag (laten) sluiten.
10. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in dier voege dat het bestreden besluit, voor zover het de delen van het pand met de nummers [pandnummers] betreft, wordt geschorst tot zes weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan verzoekster te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-, te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Brink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.