ECLI:NL:RBOBR:2015:5822

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
01/865150-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederspannigheid en openlijk geweld tegen politieambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van wederspannigheid en openlijk geweld tegen een politieambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 december 2014 in Eindhoven, samen met een andere persoon, zich met geweld heeft verzet tegen de aanhouding door de brigadier van politie, die op dat moment een ambtelijke taak uitvoerde. De verdachte heeft geprobeerd zich los te rukken en heeft de politieagent in zijn gezicht geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de agent. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen, inclusief de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf. De officier van justitie had een taakstraf van 180 uren geëist, subsidiair 90 dagen hechtenis. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren, met een subsidiaire hechtenis van 90 dagen, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat het letsel niet aan de verdachte kon worden toegeschreven. De rechtbank benadrukte het belang van respect voor politieambtenaren in de uitoefening van hun functie en de negatieve impact van geweld tegen hen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865150-14
Datum uitspraak: 14 oktober 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 september 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 december 2014 te Eindhoven toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer] (brigadier bij de regiopolitie Oost-Brabant) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 179 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, althans vast had teneinde verdachte ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en verdachte daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau te Eindhoven, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig
-
- te rukken en/of te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die [slachtoffer] verdachte trachtte te geleiden en/of
-meermalen, althans eenmaal (met een dreigende houding) op die [slachtoffer] af te lopen, terwijl deze had gevorderd afstand te houden en/of
-(met kracht) die [slachtoffer] vast te pakken en/of vast te houden en/of te duwen en/of
-die [slachtoffer] (met kracht en/of gebalde vuist) in zijn gezicht te slaan,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden, zwaar lichamelijk letsel (een gebroken jukbeen en/of een afgescheurde zenuw in het gezicht), althans enig lichamelijk letsel bij die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad en dit feit door twee of meer personen met verenigde krachten werd gepleegd;
en/of
hij op of omstreeks 14 december 2014 te Eindhoven, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten de Rechtestraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer] (brigadier van politie), welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal
- (met kracht en/of gebalde vuist) slaan in het gezicht van die [slachtoffer] en/of
- (met kracht) vastpakken en/of vasthouden en/of duwen van die [slachtoffer]
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen en/of een afgescheurde zenuw in het gezicht, althans enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde wederspannigheid, door twee personen met verenigde krachten gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel over de feitelijke gang van zaken op de navolgende bewijsmiddelen.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 14 december 2014 gekleed in politie-uniform werkzaam was in de rang van brigadier bij de regiopolitie Oost-Brabant op de Rechtestraat in Eindhoven. Op een gegeven moment zag hij een jongen met een zwarte jas tegen een fiets trappen waarop de aangever besloot om deze jongen staande te houden en hem proces-verbaal te geven wegens baldadigheid. Toen aangever deze jongen naar zijn identiteitspapieren vroeg zag hij dat er een andere jongen in een blauwe jas bij kwam staan. Nadat aangever de jongen in de zwarte jas had meegedeeld dat hij proces-verbaal kreeg, voelde aangever dat de spanning opliep. Toen de twee personen dreigender tegen hem gingen praten, zei aangever tegen hen dat ze daar mee op moesten houden, omdat hij anders pepperspray zou gaan gebruiken. Op het moment dat aangever zijn notitieboekje had gepakt en wilde gaan schrijven zag hij dat de persoon in de zwarte jas naar zijn identiteitspapieren en het notitieboekje greep. Aangever riep hierop tegen de jongen in de zwarte jas dat hij was aangehouden wegens het beletten of belemmeren van een ambtshandeling. Aangever heeft de jongen in de zwarte jas vervolgens vastgepakt en zag en voelde dat deze zich losrukte. Vervolgens zag aangever dat de jongen in de blauwe jas op hem af kwam lopen. Aangever heeft deze jongen gecommandeerd dat hij afstand moest houden, omdat hij anders pepperspray zou gebruiken. Aangever zag dat de jongen in de blauwe jas toch dichterbij kwam waarop hij hem heeft gepepperd. Aangever heeft de jongen met de zwarte jas vervolgens bij zijn mouw vastgepakt. Aangever zag toen dat de jongen in de blauwe jas op hem kwam aflopen en heeft hem gewaarschuwd dat hij moest blijven staan en dat hij was aangehouden. Aangever zag dat de jongen toch op hem in kwam lopen. Ondertussen probeerde de jongen in de zwarte jas zich los te trekken en moest aangever zich op hem concentreren. Vervolgens voelde aangever dat hij met veel kracht in zijn gezicht werd geslagen. Op het moment dat aangever de klap kreeg stonden de jongen in de zwarte jas en de jongen in de blauwe jas in zijn buurt. Nadat aangever de klap had gekregen voelde hij dat de man in de zwarte jas zich losrukte en zag hij een groep van vijf personen bij hem vandaan rennen. [2]
[getuige 1] bevond zich op 14 december 2014 op de Rechtestraat te Eindhoven en zag dat twee mannen een motoragent vasthielden. Hij zag dat een man met een blauwe jas voluit en met veel kracht met de vuist op het gezicht van de agent sloeg. [3]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat [verdachte] “zuigend gedrag” ten opzichte van de motoragent vertoonde en dat [medeverdachte] en [verdachte] bij de motoragent bleven. Vervolgens zag hij dat [verdachte] zijn arm om de motoragent sloeg. Hij hoorde daarna dat [medeverdachte] riep: “blijf van mijn broertje af”. hij zag vervolgens dat [medeverdachte] een slag uitdeelde in de richting van de motoragent. De slaande beweging die [medeverdachte] maakte was volgens getuige raak. Volgens getuige raakte hij de agent op of rond zijn neus. [4]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij op 14 december 2014 hoorde dat er herhaaldelijk werd geroepen: “laat mijn broertje met rust”. Hierop keek hij uit het raam en zag een politieman kennelijk iemand aangehouden had, maar dat de verdachte niet meewerkte. Getuige zag dat de jongen die eerder had geroepen dat zijn broertje losgelaten moest worden een harde klap op het gezicht van de politieman gaf. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij alleen met [medeverdachte] bij de agent stond en dat de rest van de groep op afstand stond. Verbalisant heeft hem bij zijn arm gepakt en hem gevraagd om afstand te houden. Verdachte heeft toen geprobeerd om zijn arm weg te houden en heeft ook geprobeerd zich los te rukken. [6]
Verdachte heeft ter zitting voorts verklaard dat hij op 14 december 2014 op straat in Eindhoven werd aangehouden door verbalisant [slachtoffer] nadat hij tegen een fiets had getrapt, en dat hij niet mee wenste te werken aan zijn aanhouding. Verdachte heeft verbalisant bij zijn schouder gepakt en heeft zich later, nadat verbalisant hem bij zijn arm pakte, getracht los te rukken. Verdachte droeg toen een zwarte jas. [7]
Het door de verdediging gevoerde vrijspraakverweer wordt door de hiervoor uitgewerkte bewijsmiddelen reeds weerlegd en behoeft derhalve geen aparte bespreking.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 14 december 2014 te Eindhoven toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer] (brigadier bij de regiopolitie Oost-Brabant) verdachte op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, teneinde verdachte ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en verdachte daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau te Eindhoven, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig
-
- te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die [slachtoffer] verdachte trachtte te geleiden en
-op die [slachtoffer] af te lopen, terwijl deze had gevorderd afstand te houden en
-die [slachtoffer] vast te pakken en
- die [slachtoffer] (met kracht) in zijn gezicht te slaan,
terwijl dit feit door twee of meer personen met verenigde krachten werd gepleegd;
en
op 14 december 2014 te Eindhoven, openlijk, te weten op de openbare weg, te weten de Rechtestraat, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer] (brigadier van politie), welk geweld bestond uit het
- met kracht slaan in het gezicht van die [slachtoffer] en
- vastpakken van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Een werkstraf (de rechtbank begrijpt: een taakstraf) voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om bij een eventueel aan verdachte op te leggen straf rekening te houden met de omstandigheid dat de verbalisant onrechtmatig pepperspray tegen hem heeft gebruikt, omdat verbalisant heeft gehandeld in strijd met de voorschriften omtrent het vooraf waarschuwen en de minimum in acht te nemen afstand, zoals opgenomen in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft – kort gezegd - samen met een ander geweld tegen een politieambtenaar gebruikt. Verdachte heeft onder andere door middel van trekken, rukken en vastpakken van de desbetreffende politieambtenaar geprobeerd te ontkomen aan zijn aanhouding. Verdachte heeft door zo te handelen de verbalisant gehinderd in de rechtmatige uitoefening van zijn functie. Politieambtenaren dienen in de rechtmatige uitoefening van hun functie echter niet gehinderd te worden, maar verdienen respect en medewerking van een ieder. Zij zijn immers werkzaam ter behartiging van het algemeen belang.
Dit soort gedragingen tegen politieambtenaren hebben bovendien een gezagsondermijnend effect. Een en ander heeft voorts plaatsgevonden na het uitgaan en op de openbare weg, alwaar diverse mensen ongewild getuige zijn geweest van het tegen de politieambtenaar gepleegde geweld. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Voor de goede orde wijst de rechtbank er wel op dat zij niet bewezen acht dat verdachte de politieambtenaar geslagen heeft, als gevolg waarvan de politieambtenaar ernstig letsel heeft opgelopen. Hierin ligt de hoofdreden voor de rechtbank om aan verdachte een aanmerkelijk minder zware straf op te leggen dan aan de medeverdachte zal worden opgelegd.
De rechtbank acht voorts, anders dan de verdediging, niet aannemelijk geworden dat de verbalisant bij het gebruik van pepperspray onrechtmatig heeft gehandeld, zoals door de verdediging is gesteld.
Uit het proces-verbaal van aangifte van de verbalisant blijkt dat de verbalisant bij het gebruik van pepperspray de minimale in acht te nemen afstand van één meter in acht heeft genomen. Concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de verklaring van de verbalisant op dit punt zijn door de verdediging niet aangedragen. Aldus gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaring van de verbalisant ter zake. De rechtbank acht evenmin concrete aanknopingspunten voor twijfel aanwezig voor de verklaring van de verbalisant dat hij voorafgaand aan het gebruik van de pepperspray, tot tweemaal toe, heeft gewaarschuwd. Dat andere personen, waaronder verdachte en zijn medeverdachte, niets verklaren over het geven van een waarschuwing door de verbalisant is daarvoor onvoldoende. Er was immers sprake van een chaotische situatie, waarin er door diverse personen dingen werden gezegd. Voor wat betreft verdachte en zijn medeverdachte geldt voorts dat hun herinnering ook op andere punten tekortschiet, terwijl zij er voorts belang bij kunnen hebben om de verbalisant in een minder gunstig daglicht te plaatsen. Aan de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte op dit punt hecht de rechtbank dan ook weinig of geen waarde. Voor wat betreft de overige getuigen geldt voorts dat zij zich op enige afstand van het gebeuren bevonden. Onder deze omstandigheden is het goed verklaarbaar dat door anderen dan verbalisant niet wordt gerept van de gegeven waarschuwingen. De rechtbank gaat er aldus vanuit dat verbalisant voor het gebruik van pepperspray daarvoor heeft gewaarschuwd. De rechtbank gaat er daarbij ook van uit dat deze waarschuwingen, gegeven door een verbalisant met ruime ervaring, op niet mis te verstane wijze zijn gegeven.
Voor het matigen van de straf op de door de verdediging bepleite grond bestaat dan ook geen aanleiding.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat niet eerder ter zake strafbare feiten werd veroordeeld. De door verdachte gepleegde strafbare feiten dienen, gelet op de persoon van verdachte, voorts waarschijnlijk gezien te worden als een eenmalige misstap.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten ter zake van openlijk geweld. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Gelet hierop acht de rechtbank een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
De rechtbank acht, gelet op het reclasseringsrapport d.d. 17 februari 2015 betreffende verdachte, waarin wordt geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een laag recidiverisico, geen termen aanwezig om aan verdachte tevens een voorwaardelijke straf op te leggen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht om de gevorderde materiële schade hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 113,95 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft verzocht om de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze gevorderde materiële schade met name voortvloeit uit de gedragingen van medeverdachte.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Beoordeling.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien het toegebrachte letsel, waarop de vordering is gebaseerd, niet aan verdachte, maar aan de medeverdachte te wijten is.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 55, 141, 180 en 182 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

wederspannigheid, door twee of meer personen met verenigde krachten gepleegd gepleegd in eendaadse samenloop met: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 17 december 2014 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. M.J. Smit, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 14 oktober 2015.
Mr. Smit is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, BZO gezamenlijke recherche genummerd PL2100-2014190810.
2.Verklaring van [slachtoffer] d.d. 15 december 2014, proces-verbaal pag. 92-95.
3.Verklaring van [getuige 1] d.d. 16 december 2014, proces-verbaal pag. 118-119.
4.Verklaring van [getuige 2] d.d. 15 december 2014, proces-verbaal pag. 127-128.
5.Verklaring van [getuige 3] d.d. 29 december 2014, proces-verbaal pag. 188-189.
6.Verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 17 december 2014.
7.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 30 september 2015.