ECLI:NL:RBOBR:2015:5819

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
01/865046-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot afpersing met vrijspraak voor afpersing

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een mededader, in de periode van 27 tot en met 28 september 2013 in Nederland, de vrijheid van een slachtoffer heeft ontnomen door deze te achtervolgen en te dwingen in een auto te stappen. De verdachte heeft het slachtoffer bedreigd met geweld en heeft hem gedwongen om naar een pinautomaat te rijden. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties. De rechtbank heeft echter niet bewezen geacht dat de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot afgifte van goederen door geweld of bedreiging, wat heeft geleid tot vrijspraak voor het tweede feit van afpersing. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 123 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 240 uur. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, en de rechtbank heeft de teruggave van inbeslaggenomen goederen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865046-13
Datum uitspraak: 13 oktober 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 februari 2015, 12 mei 2015 en 29 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 januari 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 mei 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2013 tot en met 28 september 2013 te Eindhoven en/of te Weert en/of te Leende, gemeente Heeze-Leende en/of te Geleen en/of op de rijksweg A2 tussen Maastricht en Eindhoven, en/of in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met die ander(en), althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk - terwijl die [slachtoffer] als bestuurder van een auto over de snelweg A2 reed van Maastricht naar/richting Eindhoven - de door die [slachtoffer] bestuurde auto te achtervolgen en/of (daarbij) meermalen, althans eenmaal, (telkens) (zeer) dicht achter de door die [slachtoffer] bestuurde auto te gaan rijden en/of rechts naast de door die [slachtoffer] bestuurde auto te gaan rijden en/of - tijdens het rijden - een voorwerp tegen de door die [slachtoffer] bestuurde auto te gooien en/of - terwijl die [slachtoffer] zijn auto tot stilstand had gebracht - uit te stappen en/of op het raampje van die door die [slachtoffer] bestuurde auto te kloppen en/of (vervolgens) - toen die [slachtoffer] het raampje en/of de deur van de auto niet open deed en verder reed - wederom de door die [slachtoffer] bestuurde auto te achtervolgen en/of (vervolgens) bij een stoplicht uit te stappen en/of naar de auto van die [slachtoffer] te lopen en/of bij voornoemde [slachtoffer] in de auto te stappen en/of die [slachtoffer] een groot metalen voorwerp te tonen en/of tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij een bepaalde auto moest volgen en/of die [slachtoffer] opdracht te geven op een bepaalde plaats te stoppen en/of die [slachtoffer] opdracht te geven zijn telefoon en/of portemonnee en/of autosleutels en/of autopapieren af te geven en/of die [slachtoffer] te bedreigen met een metalen gereedschap, althans een metalen voorwerp, en/of die [slachtoffer] mee te nemen in de auto die door verdachte en/of zijn mededader werd bestuurd en/of met die [slachtoffer] naar een of meer pinautoma(a)t(en) te rijden en/of die [slachtoffer] mee te nemen naar een parkeerplaats en/of opzettelijk dreigend handen om de nek van die [slachtoffer] te leggen en/of die [slachtoffer] opzettelijk in/tegen het gezicht te stompen en/of te slaan en/of die [slachtoffer] mee te nemen naar een (flat)woning en/of die [slachtoffer] naar een kamer in die woning te brengen en/of in die kamer te laten overnachten en/of bij die [slachtoffer] in de kamer te overnachten en/of die [slachtoffer] opdracht te geven een sms-bericht naar zijn vader te sturen dat hij goed was aangekomen en/of(de volgende ochtend) die [slachtoffer] weer mee te nemen in een auto;
(art. 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 27 september 2013 te Eindhoven en/of te Leende, gemeente Heeze-Leende, en/of op de rijksweg A2 tussen Maastricht en Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte en/of het ter beschikking stellen van een creditcard met bijbehorende pincode en/of een portemonnee (met daarin een geldbedrag van (ongeveer) 50 euro en/of een of meer pasjes) en/of een mobiele telefoon en/of autopapieren en/of autosleutels en/of een geldbedrag van 50 euro, in elk geval van enig goed en/of gegeven, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer] gedurende ongeveer 80 kilometer hebben achtervolgd met een auto en/of (daarbij) meermalen, althans eenmaal, (telkens) (zeer) dicht achter de door die [slachtoffer] bestuurde auto is/zijn gaan rijden en/of rechts naast de door die [slachtoffer] bestuurde auto is/zijn gaan rijden en/of - tijdens het rijden - een voorwerp tegen de door die [slachtoffer] bestuurde auto heeft/hebben gegooid en/of - terwijl die [slachtoffer] zijn auto tot stilstand had gebracht - is/zijn uitgestapt en/of (vervolgens) op het raampje van die door die [slachtoffer] bestuurde auto heeft/hebben geklopt en/of (vervolgens) - toen die [slachtoffer] het raampje en/of de deur van de auto niet open deed en verder reed - wederom de door die [slachtoffer] bestuurde auto heeft/hebben achtervolgd en/of (vervolgens) bij een stoplicht is/zijn uitgestapt en/of naar de auto van die [slachtoffer] gelopen en/of bij voornoemde [slachtoffer] in de auto gestapt en/of die [slachtoffer] (vervolgens) een groot metalen voorwerp heeft/hebben getoond en/of die [slachtoffer] dreigend gezegd dat hij een bepaalde auto moest volgen en/of die [slachtoffer] opdracht gegeven op een bepaalde plaats te stoppen en/of die [slachtoffer] opdracht gegeven al diens spullen aan verdachte en/of zijn mededader af te geven en/of die [slachtoffer] heeft/hebben bedreigd met een metalen gereedschap, althans een metalen voorwerp, en/of die [slachtoffer] heeft/hebben meegenomen in de auto die door verdachte en/of zijn mededader werd bestuurd en/of met die [slachtoffer] naar een pinautomaat is/zijn gereden en/of tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij moest pinnen en/of dat verdachte en/of zijn mededader 2000 euro wilde(n) hebben en/of met die [slachtoffer] mee is gelopen naar een pinautomaat;
(art. 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2013 tot en met 28 september 2013 te Valkenswaard en/of te Leende, gemeente Heeze-Leende, en/of te Eindhoven en/of te Weert en/of op de rijksweg A2 tussen Maastricht en Eindhoven, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), die [slachtoffer] gedurende ongeveer 80 kilometer heeft achtervolgd met een auto en/of (daarbij) meermalen, althans eenmaal, (telkens) (zeer) dicht achter de door die [slachtoffer] bestuurde auto is gaan rijden en/of rechts naast de door die [slachtoffer] bestuurde auto is gaan rijden en/of - tijdens het rijden - een voorwerp tegen de door die [slachtoffer] bestuurde auto heeft gegooid en/of - terwijl die [slachtoffer] zijn auto tot stilstand had gebracht - is uitgestapt en/of (vervolgens) op het raampje van die door die [slachtoffer] bestuurde auto heeft geklopt en/of (vervolgens) - toen die [slachtoffer] het raampje en/of de deur van de auto niet open deed en verder reed - wederom de door die [slachtoffer] bestuurde auto heeft achtervolgd en/of (vervolgens) bij een stoplicht is uitgestapt en/of naar de auto van die [slachtoffer] gelopen en/of bij voornoemde [slachtoffer] in de auto gestapt en/of die [slachtoffer] (vervolgens) een groot metalen voorwerp heeft getoond en/of die [slachtoffer] dreigend gezegd dat hij een bepaalde auto moest volgen en/of die [slachtoffer] opdracht gegeven op een bepaalde plaats te stoppen en/of die [slachtoffer] heeft bedreigd met een metalen gereedschap, althans een metalen voorwerp, en/of die [slachtoffer] heeft meegenomen in de auto die door verdachte en/of zijn mededader werd bestuurd en/of met die [slachtoffer] naar een of meer pinautoma(a)t(en) is gereden en/of tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij moest pinnen en/of dat verdachte en/of zijn mededader 2000 euro wilde(n) hebben en/of (telkens) mee is gelopen naar een pinautomaat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
(art. 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Tengevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging onder 3 begaan, is tussen de woorden ‘
mededader(s),’en
‘die [slachtoffer] ’in regel 9 de zinsnede ‘
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader’weggevallen. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Waardering van het bewijs.

De aangever (een Fransman) heeft op 28 september 2013 een eerste korte verklaring afgelegd in de Engelse taal. Op 10 oktober 2013 is aangever telefonisch gehoord met behulp van een tolk in de Franse taal en voorts nogmaals door de rechter-commissaris op 11 juli 2014. De rechtbank acht, ofschoon in de door aangever afgelegde verklaringen geringe verschillen bestaan met betrekking tot de volgorde waarin bepaalde gebeurtenissen zich hebben afgespeeld, deze verklaringen betrouwbaar. De verklaringen van aangever komen op essentiële onderdelen met elkaar overeen komen en worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De meer uitgebreide verklaring van 10 oktober 2013 zal de rechtbank tot uitganspunt nemen met betrekking tot de daarin door aangever beschreven gebeurtenissen en de volgorde waarin deze hebben plaatsgevonden, nu deze recent na de aan verdachten verweten feiten van 27 en 28 september 2013 is afgelegd en met bijstand van een tolk. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar, aangezien deze zoals gezegd op essentiële onderdelen ondersteund wordt door verklaringen van de onafhankelijke getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte en diens medeverdacht dat aangever op een eerder moment drugs ter waarde van € 2.000 euro van hen had gekregen en dat de aangever ter inlossing van die schuld uit vrije wil met hen was meegegaan teneinde daarvoor geld op te nemen bij een pinautomaat.

Vrijspraak feit 2.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank neemt, zoals hiervoor is aangegeven, als uitgangspunt de verklaring van aangever van 10 oktober 2013. Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat verdachte en zijn medeverdachte door geweld en/of bedreiging met geweld aangever gedwongen hebben tot afgifte en/of het ter beschikking stellen van zijn creditcard met bijbehorende pincode, een portemonnee, pasjes, een mobiele telefoon, autopapieren, autosleutels en een geldbedrag van EUR 50,--. Aangever verklaart op 10 oktober 2013 niet dat bij het afgeven van zijn creditcard met pincode door verdachten geweld en/of bedreiging met geweld is gebruikt. Aangever heeft het hierbij wel over een directe manier van praten. Voorts verklaart aangever dat hij op een later moment is gaan pinnen en dat hij de EUR 50,-- die hij gepind heeft, aan verdachte of de medeverdachte heeft gegeven die daarbij aanwezig was, waarbij aangever het ook niet heeft over afgifte van de EUR 50,-- door geweld en/of bedreiging met geweld. Op grond van wat zich op 27 september 2013 heeft afgespeeld kan de rechtbank zich voorstellen dat aangever bang is geweest, maar komt de rechtbank gelet op de verklaring van aangever niet tot het oordeel dat verdachte en/of zijn mededader aangever hebben gedwongen tot afgifte van die goederen en geld door geweld en/of bedreiging van geweld.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, in onderling samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 27 september 2013 tot en met 28 september 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met die ander opzettelijk en wederrechtelijk die [slachtoffer] mee te nemen in de auto die door de medeverdachte werd bestuurd en met die [slachtoffer] naar pinautomaten te rijden en die [slachtoffer] mee te nemen naar een parkeerplaats en opzettelijk dreigend handen om de nek van die [slachtoffer] te leggen en die [slachtoffer] opzettelijk tegen het gezicht te stompen en/of te slaan en die [slachtoffer] mee te nemen naar een (flat)woning en die [slachtoffer] naar een kamer in die woning te brengen en in die kamer te laten overnachten en bij die [slachtoffer] in de kamer te overnachten en de volgende ochtend die [slachtoffer] weer mee te nemen in een auto;
3.
in de periode van 27 september 2013 tot en met 28 september 2013 in Nederland,
meermalen telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld toebehorende aan die [slachtoffer] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader bij een stoplicht is uitgestapt en naar de auto van die [slachtoffer] is gelopen en bij voornoemde [slachtoffer] in de auto is gestapt en die [slachtoffer] gezegd dat hij een bepaalde auto moest volgen en die [slachtoffer] opdracht gegeven op een bepaalde plaats te stoppen en die [slachtoffer] heeft bedreigd met een metalen gereedschap en die [slachtoffer] heeft meegenomen in de auto die door de medeverdachte werd bestuurd en met die [slachtoffer] naar pinautomaten is gereden en tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij moest pinnen en dat verdachte en zijn mededader 2000 euro wilden hebben en telkens mee is gelopen naar een pinautomaat, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan wederechtelijke vrijheidsberoving en een poging tot afpersing. Dergelijke misdrijven kunnen, mede gelet op het daarop gestelde strafmaximum, worden gezien als zware misdrijven. In de regel kan daarom niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijk vrijheidsbeneming met zich brengt. Door het slachtoffer een nacht vast te houden, hebben verdachte en zijn mededader inbreuk gemaakt op een fundamenteel recht van een mens; de vrijheid om te gaan en staan waar men wil. Het gevolg hiervan is dat niet alleen het slachtoffer zich niet langer veilig voelt, zo blijkt uit diens voegingsformulier als benadeelde partij, maar feiten als wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing zorgen ook in de samenleving als geheel voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte en zijn mededader hebben bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en hebben zich niets aangetrokken van de belangen van het slachtoffer.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder werd veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat:
  • uit onderzoek ter terechtzitting blijkt, dat na het aan het licht komen van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, zijn persoonlijke omstandigheden zich zodanig in positieve zin hebben gewijzigd, dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gedrag van verdachte zich ten goede zal keren;
  • sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van feit 2 en de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen. De rechtbank zal de gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Voorts zal zij hem naast de gevangenisstraf een taakstraf opleggen. Omdat de rol van verdachte en zijn medeverdachte bij de misdrijven weinig afwijken van elkaar en de afzonderlijke persoonlijke omstandigheden niet van dien aard zijn dat verschil in straffen gewenst is, zal aan verdachte en zijn mededader een gelijke straf worden opgelegd.
De rechtbank zal de, reeds geschorste, voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] . De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van alle posten van de vordering, aangezien:

  • verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 gestelde waarop de post met betrekking tot de bankopname van EUR 50,-- betrekking heeft;
  • ten aanzien van de overige posten niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot de bewezen verklaarde feiten. Ten aanzien van deze posten ontbreken thans de bewijsstukken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 45, 47, 57, 282, 312, 317.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven ofberoofd houdenT.a.v. feit 3:poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meerverenigde personen Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 3: Gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 123 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 13 mei 2014 reeds geschorst.
T.a.v. feit 1, feit 3: Taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten
draagt.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: de kleding genoemd onder de nummers 2, 3 en 4 van de aangehechte lijst van inbeslaggenomen goederen, aan de rechthebbende, zijnde verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. E.W. van den Heuvel en mr. E. Sikkema, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 13 oktober 2015.
mr. E. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.