ECLI:NL:RBOBR:2015:5793
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure. De officier van justitie had op 15 januari 2015 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 312.763,78. Deze vordering werd behandeld tijdens openbare zittingen op 17 februari en 25 september 2015. Tijdens de zitting op 25 september 2015 werd het gevorderde bedrag gewijzigd naar € 165.096,24. De rechtbank had eerder, op dezelfde datum, de verdachte vrijgesproken van de strafzaak die aan de ontnemingsvordering ten grondslag lag, vanwege het ontbreken van voldoende wettig bewijs voor zijn betrokkenheid bij een hennepkwekerij.
De rechtbank oordeelde dat, gezien de vrijspraak, de verdachte niet kon worden verplicht tot betaling van het gevorderde bedrag. De rechtbank overwoog dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij soortgelijke feiten die aan de vordering ten grondslag lagen. Hierdoor was er geen grond voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie af, wat betekent dat de verdachte niet verplicht werd om het gevorderde bedrag aan de Staat te betalen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, in aanwezigheid van de griffier.