ECLI:NL:RBOBR:2015:5793

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
01/850026-11 Ontneming
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure. De officier van justitie had op 15 januari 2015 een vordering ingediend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 312.763,78. Deze vordering werd behandeld tijdens openbare zittingen op 17 februari en 25 september 2015. Tijdens de zitting op 25 september 2015 werd het gevorderde bedrag gewijzigd naar € 165.096,24. De rechtbank had eerder, op dezelfde datum, de verdachte vrijgesproken van de strafzaak die aan de ontnemingsvordering ten grondslag lag, vanwege het ontbreken van voldoende wettig bewijs voor zijn betrokkenheid bij een hennepkwekerij.

De rechtbank oordeelde dat, gezien de vrijspraak, de verdachte niet kon worden verplicht tot betaling van het gevorderde bedrag. De rechtbank overwoog dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij soortgelijke feiten die aan de vordering ten grondslag lagen. Hierdoor was er geen grond voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie af, wat betekent dat de verdachte niet verplicht werd om het gevorderde bedrag aan de Staat te betalen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/850026-11 Datum uitspraak: 09 oktober 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonadres verdachte] .

Onderzoek van de zaak

De vordering van de officier van justitie d.d. 15 januari 2015 strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 312.763,78 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 februari 2015 en 25 september 2015.
Ter terechtzitting van 25 september 2015 heeft de officier van justitie de vordering mondeling gewijzigd, in die zin dat nu een bedrag van € 165.096,24 wordt gevorderd.
Bij vonnis van deze rechtbank van 9 oktober 2015 is voornoemde [verdachte] vrijgesproken van hetgeen hem ten laste werd gelegd in de strafzaak onder bovenvermeld parketnummer.

De beoordeling

De vordering is tijdig ingediend.
Gelet op de omstandigheid dat [verdachte] bij vonnis van 9 oktober 2015 is vrijgesproken van hetgeen hem ten laste werd gelegd in verband met het ontbreken van voldoende wettig bewijs voor zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij, kan hem niet ter zake daarvan de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Stafvordering.
Voor zover de vordering is gestoeld op het begaan zijn van soortgelijke feiten aan de tenlastegelegde (eerdere oogsten gegenereerd met die hennepkwekerij en die vallen buiten de tenlastegelegde periode) heeft te gelden dat op grond van de overwegingen van de rechtbank omtrent het daderschap van de betrokkene onvoldoende aanwijzingen worden aangenomen dat deze soortgelijke feiten door de betrokkene zijn begaan. Ook op die grond is dan ook geen plaats voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit heeft tot gevolg dat de vordering ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden afgewezen.

DE UITSPRAAK

Wijst de vordering van de officier van justitie af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele. voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 9 oktober 2015.