3.3.Kosten kweekruimte C.
De in mindering te brengen kosten per oogst voor kweekruimte C zijn op basis van het rapport van BOOM als volgt:
Afschrijvingskosten: € 150,-;
Hennepstekken: € 416,10,-;
Variabele kosten:
€ 486,18.
Totaal aan kosten: € 1.052,28.
De rechtbank zal de gemaakte kosten, buiten de elektriciteitskosten, voor de twee oogsten in kweekruimte C dan ook schatten op € 2.104,56.
Met inachtneming van het voorgaande en overeenkomstig de standaardnormen van het BOOM stelt de rechtbank de kosten ten behoeve van de onderhavige hennepkwekerij op
€ 5.403,54.
Elektriciteit.
De rechtbank zal, net als de officier van justitie en de raadsvrouwe, de door veroordeelde betaalde factuur aan Enexis meenemen in de berekening. Echter, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouwe, zal de rechtbank slechts het bedrag aan betaalde elektriciteit in mindering brengen, groot € 6.699,13, aangezien dit de kosten zijn die in directe relatie staan tot het voltooien van het delict.
4. Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel van betrokkene wordt geschat op:
€ 62.524,98 (opbrengst) - € 5.403,54 (kosten)
-€ 6.699,13 (elektriciteit) =
€ 50.422,31.
Schending redelijke termijn
De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt. Op het aan de betrokkene toegekende recht op een beslissing op de ontnemingsvordering binnen een redelijke termijn kan inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. De redelijkheid van de duur van een ontnemingszaak is afhankelijk van onder meer de volgende omstandigheden:
a. de ingewikkeldheid van de zaak;
b. de invloed van de betrokkene en zijn raadsman op het procesverloop, en
c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In casu neemt de rechtbank als aanvangspunt van de redelijke termijn de datum waarop conservatoir beslag is gelegd op de auto van verdachte, namelijk 15 mei 2013. Er is geen sprake geweest van bijzondere omstandigheden die maken dat de afdoening van de zaak in redelijkheid langer dan twee jaar zou dienen te duren. Dat de zaak voor het eerst op zitting is behandeld op 22 september 2015 is dan ook, naar het oordeel van de rechtbank, ruim vier maanden te laat.
De rechtbank acht het passend een percentage van 5% in mindering te brengen op het totale wederrechtelijk verkregen voordeel.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde het volgende bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten:
€ 50.422,31
Schending red. termijn 5% € 2.521,12
-
-----------------
€ 47.901,19
Toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 50.422,31 (vijftigduizend vierhonderd en tweeëntwintig euro en éénendertig cent).
Legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 47.901,19(voluit zevenenveertigduizend negenhonderd één euro en negentien cent),ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat zij, door middel van of uit de baten van het feiten ter zake waarvan zij is veroordeeld, heeft verkregen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. J.G. Vos, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans-Jongeneelen, griffier,
en is uitgesproken op 6 oktober 2015.
mr. M.Th. van Vliet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.