Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien het bestreden besluit in de bezwaarprocedure naar voorlopig oordeel geen stand zal kunnen houden, terwijl tevens voldoende spoedeisend belang aanwezig is.
Bij twijfel omtrent de rechtmatigheid van het in geding zijnde besluit zal dienen te worden bezien of na afweging van de betrokken belangen grond bestaat voor het treffen van een voorziening. Daarbij dient het belang van de indiener van het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewogen tegen het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
3. De voorzieningenrechter neemt de volgende feiten in aanmerking.
Verzoeker is geboren op 19 maart 1967 en huurt van de woonstichting Thuis een kamer op het adres [adres] . Verzoeker ontvangt sinds 3 maart 2008 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), thans op grond van de Participatiewet (Pw).
4. Bij het primaire besluit van 7 mei 2015 is verzoekers uitkering als volgt gewijzigd. Uit de bij verweerder bekende gegevens is gebleken dat verzoeker zijn woonkosten kan delen met twee personen. Op grond van artikel 22a Pw dient daarom de kostendelersnorm te worden toegepast. De uitkering wordt daarom gewijzigd naar de norm op basis van een driepersoonshuishouden. Deze bedraagt op dit moment € 594,80 per maand inclusief 5 % vakantietoeslag.
5. Blijkens het rapport bij het primaire besluit van 7 mei 2015 ontvangt verzoeker op grond van het overgangsrecht per 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015 de Kostendelers overgangsnorm alleenstaande met de Kostendelers overgangstoeslag van 14%.
De commerciële huurprijs wordt door verweerder bepaald op het bedrag van de basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Dat is het bedrag dat voor de vaststelling van het recht op huurtoeslag bij een inkomen op bijstandsniveau voor eigen rekening blijft. Dit is momenteel € 229,64 per maand voor een een- of meerpersoonshuishouden. Verzoeker huurt een kamer van Woonstichting Thuis en betaalt maandelijks een bedrag van € 235,- inclusief. Omdat het bedrag niet is gespecificeerd, wordt 60% van het totale huurbedrag aangemerkt als kale huur. De kale huur van verzoeker bedraagt derhalve € 141,- per maand. Deze huur wordt als niet commercieel beschouwd. Op grond van artikel 22a, eerste lid, Pw dient de kostendelersnorm te worden toegepast op basis van een driepersoonshuishouden.
6. Verzoeker heeft hiertegen in bezwaar, samengevat, het volgende aangevoerd. Verzoeker kan de kosten voor zijn huurwoning niet delen met andere bewoners. Alle bewoners van de [adres] hebben een apart huurcontract met de woonstichting. De totale huur verschilt niet veel van de huur die andere woningen in de buurt van woonstichting opbrengen. De bewoners hebben een servicecontract voor water en energie met de woonstichting van € 60,- à 70,- per maand. De woonstichting verrekent dit met de huur. Verzoeker is door de gemeente Waalre gedwongen om na het verlaten van de opvang door het COA de woonruimte op de [adres] te accepteren omdat er geen andere woningen beschikbaar waren. Er is geen sprake van een gemeenschappelijke huishouding in de zin van artikel 3 Pw. Verzoeker woont met een twee mannen waarvan een met de Afghaanse nationaliteit en de ander met de Somalische nationaliteit. Ze proberen zo vredig mogelijk samen te leven maar dat vergt enige moeite. Artikel 22a Pw wordt in de wet niet onderbouwd en leidt voor verzoeker tot een financiële ramp, te weten een korting van € 240,- op zijn inkomen terwijl verzoeker bij een gewone huisvesting een huurtoeslag van € 100,- zou hebben aanvragen. Verzoeker houdt nu maar € 111,- per maand voor voeding over terwijl dit volgens het Nibud minimaal € 207,- zou moeten zijn. Het kostendelersbedrag zou hoogstens € 60,- kunnen zijn. De korting is niet proportioneel en daarvoor is de Pw niet bedoeld.
7. De voorzieningenechter overweegt als volgt.
8. Tegen het primaire besluit is tijdig bezwaar gemaakt en deze rechtbank zal in een eventuele bodemprocedure bevoegd zijn. Het spoedeisend belang ligt in de aard van de zaak besloten nu het bezwaar van 14 juni 2015 dateert en verzoekers uitkering met ingang van 1 juli 2015 is verlaagd. Nu ook overigens geen beletselen bestaan, kan verzoeker in zijn verzoek worden ontvangen.
9. Artikel 22a Pw luit, voor zover van belang, als volgt.
“1. Indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende:
Hierbij staat:
• A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft; en
• B voor de rekennorm.
(…)
3. Het eerste lid is niet van toepassing op de belanghebbende:
a. die gehuwd is en die niet met een of meer andere meerderjarige personen dan de echtgenoot in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, tenzij die echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft; of
b. die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt.
4. Tot de personen, bedoeld in het eerste lid, worden niet gerekend:
a. de persoon die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt,
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft,
c. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger, en
d. de persoon die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering kan bestaan op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering, de persoon die onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt.”
10. Blijkens voormeld rapport bij het primaire besluit voert verweerder het beleid dat de commerciële huurprijs wordt bepaald op het bedrag van de basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, te weten € 229,64.
11. Voor de toepassing van de kostendelersnorm is, gelet op artikel 22a Pw, het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft van belang. De kostendelersnorm heeft als achtergrond dat naarmate er meer personen in de woning aanwezig zijn, zij ook met meer mensen de kosten kunnen delen. De gedachte daarbij is dat met elke extra meerderjarige persoon in de woning de totale bijstandsnorm met 30% zal toenemen. De kostendelersnorm strekt er toe de bijstandsnorm voor meerpersoonshuishoudens, waarbij meer dan één persoon zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning (waarbij geen sprake is van zorg dragen voor elkaar), in overeenstemming te brengen met de lagere bestaanskosten, zodat de vangnetfunctie van de bijstand blijft gewaarborgd. Aan de mogelijkheid dat de kosten in een voorkomend geval wellicht in de praktijk niet gedeeld worden, heeft de wetgever geen consequenties verbonden. Met andere woorden: het niet delen van de kosten in een meerpersoonshuishouden komt voor rekening van de bijstandsontvangers.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoeker met twee andere meerderjarigen zijn hoofdverblijf heeft aan de woning op het adres [adres] . Verzoeker valt daarmee onder de werking van artikel 22a, eerste lid, Pw. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter valt verzoeker verder niet onder de in lid 3 en 4 genoemde categorieën op grond waarvan het eerste lid geen toepassing heeft.
13. Ten aanzien van de gronden van verzoeker wordt het volgende overwogen.
De vraag of verzoeker een gemeenschappelijke huishouding voert met de andere twee bewoners, doet niet ter zake nu dit geen vereiste is voor de toepassing van artikel 22a Pw.
De omstandigheid dat verzoeker de kosten voor zijn woning in de praktijk niet kan delen met de andere bewoners, maakt gezien het voorgaande niet dat artikel 22a Pw niet van toepassing is.
Dat alle bewoners aan [adres] een eigen huurcontract hebben, leidt evenmin tot de conclusie dat de kostendelersnorm niet van toepassing is verzoeker geen commerciële huurprijs betaalt zoals neergelegd in artikel 22a, vierde lid, Pw. Dat de totale huur van de [adres] niet veel verschilt met vergelijkbare woningen (van de woonstichting) in de buurt, is geen relevante omstandigheid. Daarmee is de huurprijs die verzoeker betaalt nog geen commerciële huurprijs. Hetzelfde geldt voor de stelling dat verzoeker en de andere bewoners een servicecontract hebben voor gas, water en licht.
Dat de kamer in de woning aan de [adres] de enige beschikbare ruimte voor verzoeker was en dat hij door toepassing aan voornoemd artikel in een onevenredige positie komt te verkeren ten opzichte van mensen die een zelfstandige woonruimte huren en daardoor ook nog aanspraak op huurtoeslag kunnen maken, maakt niet dat artikel 22a Pw buiten toepassing dient te blijven. Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat verweerders gemachtigde ter zitting heeft aangegeven dat bij navraag bij de woonstichting is gebleken dat het de bedoeling was dat ook verzoeker zou doorstromen naar zelfstandige woonruimte maar dat verzoeker zich tot op heden niet heeft ingeschreven als woningzoekende.
Ten aanzien van de grond dat toepassing aan voormeld artikel tot een financiële ramp voor verzoeker leidt, waardoor hij minder over houdt om aan voeding te besteden dan volgens het Nibud minimaal benodigd is, wordt als volgt overwogen. Verweerder heeft gelet op de bewoordingen van artikel 22a Pw geen beleidsruimte om onder omstandigheden af te zien van toepassing aan voormeld artikel. Deze grond kan daarmee niet tot toepassing van de gevraagde voorziening leiden.
De stelling dat de kostendelersnorm hoogstens € 60,- kan zijn, kan zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet tot toewijzing van de gevraagde voorziening leiden.
14. Uit het voorgaande volgt dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel bestaat dat het primaire besluit in bezwaar geen stand zal houden. De gevraagde voorziening wordt daarom afgewezen.
15. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.