ECLI:NL:RBOBR:2015:5744

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2015
Publicatiedatum
5 oktober 2015
Zaaknummer
15-6406 / 251
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over boventalligheid en reistijd bij standplaatswijziging

In deze zaak vorderen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dat de kantonrechter Essent Personeel Service B.V. veroordeelt om hen binnen acht dagen na het wijzen van het vonnis boventallig te verklaren. De eisers stellen dat hun reistijd door de wijziging van hun standplaats van Roermond naar ’s-Hertogenbosch niet meer passend is, aangezien beide een reistijd hebben van meer dan twee uur per enkele reis. Dit zou in strijd zijn met het Sociaal Plan 2008-2013, dat een maximale reistijd voorschrijft. De eisers hebben beiden een beroep gedaan op boventalligheid, omdat de nieuwe reistijd niet voldoet aan de normen van het Sociaal Plan. Essent voert aan dat de zaak zich niet leent voor een kort geding en dat er geen sprake is van boventalligheid. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot het verklaren van boventalligheid een spoedeisend karakter heeft, omdat de lange reistijd voor beide eisers fysiek en mentaal zwaar is. De kantonrechter concludeert dat de gevraagde voorziening gerechtvaardigd is door een billijke afweging van de belangen van partijen. Essent wordt veroordeeld om de eisers binnen acht dagen boventallig te verklaren, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag. Tevens wordt Essent veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
zaaknummer: 4316277
rolnummer : 15-6406 / 251
uitspraak : 21 september 2015
Vonnis in kort geding
in de zaak van:

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. Th.J.J. Dierichs,

2.[eiseres sub 2] ,

wonende te [woonplaats]
eiseres,
gemachtigde: mr. Th.J.J. Dierichs,
t e g e n :
Essent Personeel Service B.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Ritmeester,
Partijen worden hierna genoemd “ [eiser sub 1] ” , “ [eiseres sub 2] ” en “Essent”.

1.Het verloop van het geding

Dit blijkt uit het volgende:
de dagvaarding;
de mondelinge behandeling die op 7 september 2015 heeft plaatsgevonden, ten behoeve waarvan Essent bij akte producties heeft toegezonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van het verhandelde ter zitting.

2.Vaststaande feiten

2.1.
[eiser sub 1] is sinds 1 januari 1991 in dienst bij (de rechtsvoorgangers) van Essent. Zijn laatste standplaats was tot 30 maart 2015 Roermond. De huidige functie van [eiser sub 1] is [functie] .
2.2.
[eiseres sub 2] is sinds 1 februari 1993 in dienst bij (de rechtsvoorgangers) van Essent. Haar standplaats was aanvankelijk Maastricht en later tot 30 maart 2015 Roermond. De huidige functie van [eiseres sub 2] is [functie] binnen de afdeling Operations, subafdeling Payments van de Business Unit Essent Zakelijk.
2.3.
Met ingang van 30 maart 2015 is door Essent de locatie Roermond gesloten. Het personeel van die locatie is per 1 april 2015 overgeplaatst naar de locatie ’s-Hertogenbosch.
2.4.
Aan [eiser sub 1] is de standplaatswijziging bericht bij brief van 23 februari 2015. Deze zou ingaan per 30 maart 2015. In dezelfde brief is medegedeeld dat de reistijd van [eiser sub 1] zou worden verlengd naar 142 minuten.
2.5.
Aan [eiseres sub 2] is de standplaatswijziging bericht bij brief van 24 april 2015. Deze zou tevens ingaan per 30 maart 2015 en haar reistijd zou worden verlengd naar 155 minuten.
2.6.
Met [eiser sub 1] is een maatwerkoplossing overeengekomen. Hij dient op grond daarvan minimaal drie (van de vijf) dagen per week aanwezig te zijn in ’s-Hertogenbosch. Ook met [eiseres sub 2] is een maatwerkoplossing overeengekomen. Zij werkt drie dagen per week en dient op grond van de maatwerkoplossing de ene week ééndag per week aanwezig te zijn en de andere week twee dagen per week. Op de overige dagen mag worden thuisgewerkt.
2.7.
Op deze standplaatswijziging is van toepassing het Sociaal Plan 2008-2013 die verlengd is tot 1 januari 2016.
2.8.
In artikel 4.2. Passende Reistijd, staat het volgende vermeld:
Voor een standplaatswijziging als gevolg van een reorganisatie dan wel locatiewijziging geldt een maximale reisduur van 15 uur per week bij een 5-daagse werkweek, maximaal 12 uur per week bij een 4-daagse werkweek, maximaal 9 uur per week bij een 3-daagse werkweek, maximaal 6 uur per week bij een 2-daagse werkweek en maximaal 3 uur bij een 1-daagse werkweek. Naast de maximale reistijd per week geldt een maximale reistijd enkele reis. Voor dagen waarop de werktijd meer dan 4 uur bedraagt, is de maximale reistijd enkele reis 2 uur. Voor dagen waarop de werktijd 4 uur of minder bedraagt, is de maximale reistijd enkele reis 1,5 uur.
Bij een standplaatswijziging als gevolg van een reorganisatie dan wel een locatiewijziging is de werknemer verplicht het werk te volgen indien de reisduur binnen de bovengenoemde norm blijft. Indien de reisduur voor een passende functie de bovengenoemde norm overtreft, zullen door de werkgever na overleg met de Werknemer faciliteiten ter beperking van het woonwerkverkeer worden bepaald, voorzover een goede functie-uitoefening zich hier niet tegen verzet. Hierbij kan gedacht worden aan telewerken, flexplekken en overnachten. Indien deze faciliteiten er niet toe leiden dat de maximale reisduur binnen de bovengenoemde norm blijft, kan werknemer de functie weigeren. Werknemer wordt na weigering niet geplaatst en wordt daarmee boventallig.
2.9.
In artikel 4.3. Vergoeding bij locatie- en standplaatswijziging, staat het volgende vermeld.
Indien door een standplaatswijziging als gevolg van een reorganisatie of locatiewijziging de afstand woon-werkverkeer toeneemt, ontvangt de Werknemer voor de nieuwe woon-werkafstand de geldende woon-werkvergoeding. Daarnaast ontvangt hij voor de duur van twee jaar een vergoeding van de door de plaatsing ontstane meerdere reistijd van € 16,50 bruto per uur. De Werknemer kiest om gebruik te maken van het openbaar vervoer dan wel van de privéauto. In geval van openbaar vervoer geldt voor het bepalen van de reistijd de NS-reisplanner en bij gebruikmaking van de privéauto het op dat moment bij Werkgever geldende systeem om woon-werkafstanden te bepalen.
2.10.
Door [eiser sub 1] is bij brief van 11 mei 2015 een beroep gedaan op boventalligheid op grond van het feit dat de nieuwe reistijd niet passend zou conform Sociaal Plan. [eiseres sub 2] heeft hetzelfde gedaan bij brief van 11 juni 2015.
2.11.
Essent heeft bij brief van 21 mei 2015 een reactie gegeven op de brief van [eiser sub 1] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen dat de kantonrechter Essent veroordeelt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om binnen 8 dagen na het wijzen van het vonnis hen beide boventallig te (doen) verklaren onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag totaal voor elke dag dat Essent weigert en/of nalaat aan de veroordeling te voldoen, met veroordeling van Essent in de kosten van het geding.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] leggen daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
Zij stellen dat hun reistijd door de wijziging van hun standplaats van Roermond naar ’s-Hertogenbosch niet meer passend is. Beide hebben nu een reisduur die langer is dan twee uur per enkele reis. Op grond daarvan hebben zij beide een beroep gedaan op boventalligheid conform het Sociaal Plan. Daarnaast zijn er nog bijkomende omstandigheden. Voor [eiser sub 1] is van belang dat hij lijdt aan een slaapstoornis waarvoor hij medicatie heeft en behandeld wordt. De lange reistijd van dagelijks 284 minuten retour (zijnde 4 uur en 44 minuten) waarbij ook nog 8 uur gewerkt dient te worden en hij slecht slaapt is voor hem mentaal en fysiek niet op te brengen. Ook [eiseres sub 2] stelt dat lange reistijd van 310 minuten retour (zijnde 5 uur en 10 minuten) voor haar fysiek en mentaal niet is op te brengen.
3.2.
Essent voert de navolgende verweren:
i. de zaak leent zich niet voor een kort geding omdat een declaratoire uitspraak is gevorderd;
ii. een spoedeisend karakter ontbreekt;
iii. er is geen sprake van boventalligheid in het licht van het Sociaal Plan, de berekeningsmethodiek van de reisafstand en de overeengekomen maatwerkoplossingen. allereerst het verweer dat de zaak zich niet leent voor een kort geding omdat verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal voor zover van belang hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter is geen declaratoire uitspraak gevorderd. Wél heeft de vordering tot het verklaren van boventalligheid een declaratoir karakter. Zodra de boventalligheid wordt toegewezen, zullen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in het kader daarvan geen werkzaamheden meer verrichten. De gevolgen hiervan zijn in het geval de rechter in de bodemprocedure anders zou oordelen, niet meer herstelbaar. In kort geding kan echter wel een voorziening worden getroffen waarvan de gevolgen in feite niet meer herstelbaar zijn, indien het spoedeisend karakter aanwezig is en de gevraagde voorziening wordt gerechtvaardigd door een billijke afweging van de belangen van partijen (vergelijk HR 11 februari 1994, NJ 1994/651). Het verweer van Essent dat de zaak zich niet leent voor een kort geding gaat dus niet op.
4.2.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben gesteld een spoedeisend belang te hebben aangezien het van hen in redelijkheid niet meer verlangd kan worden nog langer tussen hun woonplaats en hun standplaats te reizen aangezien dit fysiek en mentaal veel te zwaar is. Daarnaast verwachten [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dat met ingang van 1 januari 2016 de boventalligheidsregeling ernstig zal worden versoberd hetgeen in hun nadeel is.
4.3.
Essent heeft daartegen in gebracht dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] geen gebruik hebben gemaakt van de bij Essent geldende interne bezwaarmogelijkheden. Daarnaast hadden [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ook nog de mogelijkheid om verdere gesprekken met Essent aan te gaan over de maatwerkoplossingen. Een geding als het onderhavige vindt Essent dan ook prematuur. Bovendien lost het boventallig verklaren van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hun probleem niet op gezien hun inzet die bij het Job Center Plaza van Essent in ’s-Hertogenbosch is vereist.
4.4.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben voldoende gemotiveerd onderbouwd dat de duur van de nieuwe reistijd voor hen fysiek en mentaal zeer zwaar is. Daarmee is het spoedeisend karakter reeds voldoende gegeven. Bovendien stond het [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vrij om te kiezen voor de onderhavige procedure nu het volgen van de interne bezwaarprocedure bij Essent niet verplicht was voorgeschreven, en zij op terechte gronden hebben aangegeven dat zij geen meerwaarde zagen in die procedure nu de beslissing in die procedure niet bindend is. Evenmin valt in te zien op welke grond Essent van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zou mogen verlangen dat zij eerst nog eerst nadere gesprekken aan zouden gaan over de maatwerkoplossing alvorens de onderhavige procedure in te stellen. Voorts zal de inzet van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] bij het Job Center Plaza van Essent in ’s-Hertogenbosch van tijdelijke duur zijn. Een eventuele verklaring tot boventalligheid zal weliswaar nog niet op korte termijn hun probleem oplossen maar wel in de toekomst. De dienaangaande gevoerde verweren van Essent gaan daarom niet op.
4.5.
Ten aanzien van de vraag of de gevraagde voorziening wordt gerechtvaardigd door een billijke afweging van de belangen van partijen dient allereerst te worden nagegaan of aannemelijk is dat de kantonrechter een overeenkomstige vordering in de bodemprocedure zal toewijzen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.6.
Essent heeft gesteld dat er geen sprake is van boventalligheid omdat de reistijd dient te worden berekend aan de hand van de meest efficiënte wijze van vervoer. In het geval van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dient deze berekend te worden aan de hand van reistijd met de auto. In het geval van [eiser sub 1] bedraagt de reistijd dan 1 uur en 41 minuten en in het geval van [eiseres sub 2] bedraagt de reistijd 1 uur en 42 minuten. De voor hen berekende reistijd valt binnen de norm van het Sociaal Plan. Bovendien zijn met beide werknemers maatwerkoplossingen gemaakt waardoor zij minder of evenveel reistijd als voorheen hebben. Dit alles aldus Essent.
4.7.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben daartegen ingebracht dat in het Sociaal Plan niet staat aangegeven op welke wijze de reistijd berekend dient te worden. In de ogen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dient alleen al om deze reden de daadwerkelijke reistijd te worden berekend, waarbij voor beiden het openbaar vervoer telt. Een berekening op basis van het openbaar vervoer valt buiten de norm van het Sociaal Plan.
4.8.
Het onderhavige geschilpunt komt aan op de uitleg van de betreffende bepalingen in het Sociaal Plan. Bij de uitleg van bepalingen van onderhavig Sociaal Plan is beslissend de betekenis die partijen redelijkerwijs hebben mogen toekennen aan de in het geding zijnde bepalingen van het Sociaal Plan. Hierbij mag gewicht worden toegekend aan de taalkundige betekenis van de bewoordingen in de bepalingen, gelezen in de context van het Sociaal Plan tot welke context mede behoren andere relevante (wettelijke) regelingen die van belang zijn voor de rechtspositie van werknemers.
4.9.
Uit de tekst van het Sociaal Plan in artikel 4.2 en 4.3. kan niet worden afgeleid van welke berekeningsmethodiek in het kader van de boventalligheid gebruik moet worden gemaakt. Niet is aangegeven of dit op grond van het openbaar vervoer of op grond van vervoer met de auto moet worden berekend. Evenmin is bepaald dat Essent ongeacht de keuze van de werknemer voor het vervoermiddel, voor de berekeningswijze uitgaat van de de meest efficiënte wijze van reizen. In dat opzicht vertoont het Sociaal Plan een leemte.
4.10.
De stelling van Essent komt erop neer dat die leemte moet worden ingevuld met de door haar voorgestane berekeningsmethodiek die tot uitgangspunt heeft de meest efficiënte wijze van vervoer. Zij heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat zij dat die methodiek bij haar werknemers bekend heeft gemaakt via haar intranet pagina “de vragen en antwoorden bij het Sociaal Plan” waarin zulks staat vermeld. Ook [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn daarmee bekend, aangezien zij bij dagvaarding een uitdraai daarvan hebben overlegd. Voorts is de berekeningsmethodiek van de reistijd ook naar voren gekomen in vragen die de centrale ondernemingsraad heeft gesteld, aldus Essent.
4.11.
Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] terecht opgemerkt dat de intranet pagina “de vragen en antwoorden bij het Sociaal Plan” geen deel uitmaken van het Sociaal Plan. Ook uit het feit dat de centrale ondernemingsraad wel op de hoogte was van de berekeningsmethode, kan nog niet worden afgeleid dat alle werknemers daarvan op de hoogte waren of hadden dienen te zijn. Hun kennis kan niet aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] worden toegeschreven.
4.12.
Voorts geldt dat met betrekking tot de berekening van de
vergoedingvan de reistijd dat de werknemers op grond van het Sociaal Plan een keuze hebben mogen maken tussen reizen met de auto en het openbare vervoer. In dat kader ligt het voor de hand dat een werknemer dan aanneemt dat voor de
berekeningvan de reistijd hetzelfde geldt, zeker nu in het Sociaal Plan daarover verder niets anders is geregeld. Dit alles leidt ertoe dat het standpunt van Essent niet wordt gevolgd. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] mochten er dus gerechtvaardigd op vertrouwen dat de berekening van hun reistijd werd gebaseerd op grond van hun keuze voor het openbaar vervoer.
4.13.
Dit zou anders kunnen zijn in het geval dat de keuze van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] voor het openbaar vervoer uitsluitend ingegeven zou zijn door de wens om als boventallig te worden aangemerkt. Dat daar sprake van is, is echter gesteld noch gebleken. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat ter zitting [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] desgevraagd onweersproken naar voren hebben gebracht dat zij bij de nieuwe standplaats niet meer konden carpoolen, en dat [eiser sub 1] het vanwege de slaapstoornis onverantwoord vond om auto te rijden, en [eiseres sub 2] het alleen rijden vanwege de grote afstand een te grote belasting vond.
4.14.
De kantonrechter is derhalve van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de kantonrechter een overeenkomstige vordering in de bodemprocedure zal toewijzen. Het belang van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] tot toewijzing van de vordering is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen voldoende vast komen te staan. Het belang van Essent weegt hier niet tegenop, omdat uit het vooroverwogene volgt dat de door haar voorgestane uitleg van het Sociaal Plan niet opgaat. Dit betekent dat de vordering van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] om boventallig verklaard te worden wordt gerechtvaardigd door een billijke afweging van de belangen van partijen. De gevraagde voorziening zal dus worden toegewezen, ook al zijn de gevolgen daarvan in feite niet meer herstelbaar.
4.15.
De kantonrechter acht termen aanwezig aan de gevorderde dwangsom een maximum te verbinden en verder die dwangsom toe te wijzen op de wijze als in het dictum opgenomen.
4.16.
Essent wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt Essent om [eiser sub 1] binnen acht dagen na betekening van dit vonnis boventallig te (doen) verklaren onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag totaal voor elke dag dat Essent weigert en/of nalaat aan de veroordeling te voldoen;
5.2.
bepaalt dat ten titel van deze dwangsom geen hoger bedrag verbeurd zal worden dan de somma van € 12.500,- en voorts dat deze dwangsom vatbaar is voor matiging voor zover handhaving van de vermelde dwangsom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5.3.
veroordeelt Essent om [eiseres sub 2] binnen acht dagen na betekening van dit vonnis boventallig te (doen) verklaren onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag totaal voor elke dag dat Essent weigert en/of nalaat aan de veroordeling te voldoen;
5.4.
bepaalt dat ten titel van deze dwangsom geen hoger bedrag verbeurd zal worden dan de somma van € 12.500,- en voorts dat deze dwangsom vatbaar is voor matiging voor zover handhaving van de vermelde dwangsom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding;
5.5.
veroordeelt Essent in de kosten van het geding, aan de zijde van de wederpartij tot op heden begroot op € 94,19 aan explootkosten, € 78,- aan griffierecht en € 400,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
5.6.
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Bartels en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2015.