ECLI:NL:RBOBR:2015:5680

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 oktober 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
15_661
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van planschade in het kader van de Wet ruimtelijke ordening met betrekking tot een ruimte-voor-ruimte woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil over planschade. Eisers, eigenaren van een perceel, hadden een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in planschade naar aanleiding van de mogelijkheid tot het realiseren van een woning in de nabijheid van hun perceel. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eisers geleden planschade tot het normaal maatschappelijk risico behoort. De rechtbank overwoog dat de ontwikkeling van de woning past binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en aansluit bij het karakter van de buurt. De woning valt onder de provinciale ruimte-voor-ruimte-regeling en is aangewezen als zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling in zowel de provinciale als gemeentelijke beleidsnota's. De rechtbank concludeerde dat de afstand tussen de woning van eisers en de nieuwe woning 35 meter bedraagt en dat het nadeel dat eisers ondervinden relatief gering is, namelijk 3,3% van de waarde van hun onroerende zaak. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en oordeelde dat verweerder voldoende gemotiveerd had waarom de planschade niet boven het normaal maatschappelijk risico uitsteeg.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/661

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. drs. H.A. Pasveer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden, verweerder

(gemachtigde: F. Vossen).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [persoon 1] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers’ aanvraag om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers deels gegrond en deels ongegrond verklaard, waarbij het primaire besluit met een gewijzigde motivering in stand is gebleven.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015. [eiser 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eisers zijn sinds 2 februari 1994 eigenaar van een perceel aan de [adres] waar zij woonachtig zijn. Zij hebben op 19 juni 2012 een aanvraag om tegemoetkoming in planschade op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ingediend wegens de mogelijkheid tot het realiseren van een woning in een weiland ten noorden van het perceel van eisers. Het bestemmingsplan “Breestraat, Wisselstraat” (het bestemmingsplan) voorziet in de ontwikkeling van vier woningen. Aan de realisatie van twee woningen ligt het beleid uit de provinciale regeling “Ruimte-voor-Ruimte 2006” ten grondslag en aan de realisatie van de andere twee woningen ligt het beleid uit de provinciale nota “Buitengebied in Ontwikkeling” ten grondslag. Het bestemmingsplan is op 7 juli 2011 vastgesteld, op 7 september 2011 in werking getreden en op 13 juni 2012 deels onherroepelijk geworden. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) vernietigd voor wat betreft het oostelijk deel van het bestemmingsplan, waarin twee woningen waren opgenomen. Ten behoeve van de beoordeling van de aanvraag van eisers heeft Planologisch en Juridisch Adviesbureau Pasmaat advies (Pasmaat) in opdracht van verweerder in juli 2013, september 2013 adviezen uitgebracht. In overeenstemming met deze adviezen heeft verweerder het verzoek afgewezen in het primaire besluit.
1.2
Mede naar aanleiding van het hiertegen door eisers ingediende bezwaarschrift en het advies van de gemeentelijke bezwaarcommissie heeft Pasmaat een nader (derde) advies opgesteld in mei 2014 en wederom geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek om tegemoetkoming in geleden planschade nu volgens Pasmaat geen sprake is van planschade en als er al sprake zou zijn van planschade, dit niet boven het wettelijk forfait van 2% zal uitkomen. Naar aanleiding van de reactie van eisers heeft Anteagroup in opdracht van verweerder op 11 september 2014 een advies uitgebracht. Anteagroup concludeert dat er sprake is van een waardedaling van € 10.000,00 en dat (met in achtneming van een aftrek voor normaal maatschappelijk risico van 2% eisers in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in geleden planschade van € 3.900,00.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat volgens de rechtspraak bij de beoordeling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico alle omstandigheden van het geval van belang zijn. In dit geval zijn vooral maatgevend de omvang van het nadeel en de vraag of de planologische wijziging een normaal maatschappelijke ontwikkeling betreft. Verweerder is van mening dat de vastgestelde schade, gezien de omvang daarvan, de structuur van de omgeving en het feit dat de ontwikkeling past binnen het gemeentelijk en provinciaal beleid, geheel tot het maatschappelijk risico van de aanvragers gerekend moet worden en de aanvraag daarom dient te worden afgewezen. Verweerder wijkt daarmee af van het advies van 11 september 2014 van Anteagroup en van de daaraan voorafgaande adviezen van Pasmaat voor zover in deze adviezen zou kunnen worden gelezen dat geen sprake is van een hoger percentage dan 2% inzake het normaal maatschappelijk risico.
3.1
Eisers stellen dat er bij de bouw van een ruimte-voor-ruimte woning geen sprake is van een normaal maatschappelijk risico dat de toepassing van een hoger percentage dan 2% rechtvaardigt. Op grond van de “Verordening Ruimte 2014” van de provincie Noord-Brabant (de Verordening) had de woning in beginsel niet gebouwd mogen worden. Op dat uitgangspunt wordt enkel een uitzondering gemaakt op grond van het ruimte-voor-ruimte-beleid. Het bouwen van een woning met toepassing van die uitzonderingsbepaling kan niet worden gezien als een normale maatschappelijke ontwikkeling. Zowel Pasmaat als Anteagroup stellen in hun adviezen dat er geen reden is om een hoger normaal maatschappelijk risico dan 2% aan te nemen. Verweerder heeft de afwijking van deze adviezen niet naar behoren gemotiveerd. De bouw van een extra woning lag niet in de lijn der verwachtingen. Het betreffende perceel ligt in het buitengebied. In de Verordening is het perceel aangewezen als “gemengd landelijk gebied”. Op grond van artikel 7.7, eerste lid, van de Verordening is het uitgesloten een woning te bouwen. Een uitzondering wordt gemaakt met het ruimte-voor ruimte beleid. Het feit dat als hoofdregel op het betreffende perceel geen nieuwe woningen zijn toegelaten, betekent dat de bouw niet in de lijn der verwachtingen lag. Vanwege de systematiek van het ruimte-voor-ruimte beleid kan er geen sprake zijn van normaal maatschappelijk risico. En zeker niet van een maatschappelijk risico dat de grens van 2 % overschrijdt. De tegemoetkoming in planschade is daarom door verweerder ten onrechte geweigerd.
3.2
Verweerder stelt in het verweerschrift dat in de beslissing op bezwaar is aangegeven dat het advies van Anteagroup het advies van Pasmaat vervangt en geen betekenis meer heeft. In het bestreden besluit is naar de mening van verweerder uitgebreid gemotiveerd waarom de bouw van de woning als een normale maatschappelijke ontwikkeling moet worden gezien en wat dat betekent voor het maatschappelijk risico.De Verordening bevat verschillende mogelijkheden om nieuwbouw te realiseren in het buitengebied. De betreffende locatie is daarin aangewezen als “Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling” waarbinnen wel degelijk mogelijkheden bestaan om woningen te realiseren ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. Bovendien is het toepassen van de ruimte-voor-ruimte regeling zelf ook een veel toegepast instrument in Noord-Brabant, waarmee in het verleden al veel woningen zijn gerealiseerd. Het toepassen van deze regeling vormt op zichzelf derhalve ook een maatschappelijke ontwikkeling waar in bepaalde mate rekening mee moest worden gehouden. Verweerder wijst tevens op de gemeentelijke beleidsnotitie “nader begrensde bebouwingsconcentraties in het buitengebied van Uden” (de beleidsnotitie) waarin de onderhavige locatie is aangewezen als “zoekgebied voor nieuwe ontwikkeling naar wonen”. Deze beleidsnotitie maakt onderdeel uit van het in 2006 vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied 2006”. De locatie voor de geplande woning is daarmee zowel in het provinciale als het gemeentelijke beleid expliciet aangewezen als zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling en bij het zoeken naar locaties voor toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling komen juist deze locaties als eerste in aanmerking. Overige argumenten op basis waarvan verweerder van mening is dat er sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling en dat een hoger maatschappelijk risico dan 2 % hier aangewezen is betreffen de omvang van het nadeel (3,3 %) en het standpunt dat realisering van de woning past in de ontwikkeling van het buurtschap Lankes en bij het karakter van de buurt.
3.3
Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de Wro moet schade die behoort tot het normaal maatschappelijk risico redelijkerwijs ten laste blijven van de verzoeker om een tegemoetkoming. Het bestuursorgaan heeft beoordelingsruimte ten aanzien van de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico. De rechter toetst de motivering en kan de omvang van het normaal maatschappelijk risico vaststellen door in een concreet geval zelf te bepalen welke drempel of korting redelijk is, met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid.
3.4
De vraag of schade tot het normaal maatschappelijk risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden in de zin dat de ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gevoerde beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling plaatsvindt tot de onroerende zaak van de benadeelde en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel. De rechtbank verwijst hier naar vaste jurisprudentie van de Afdeling waaronder een uitspraak van 1 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2075).
3.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eisers geleden planschade geheel tot het normaal maatschappelijk risico behoort en overweegt daartoe als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de ontwikkeling past in de ruimtelijke structuur van de omgeving. De rechtbank verwijst in dat kader ook naar bijlage 3 bij het planschadeadvies van Anteagroup van 11 september 2014, waarin verweerder een reactie heeft gegeven op het conceptadvies en voldoende heeft gemotiveerd waarom de woning past binnen de ruimtelijke structuur van het bebouwingscluster Lankes, waarin de locatie van de woning is gelegen, en aansluit bij het karakter van de buurt.
De komst van de woning omvat een toepassing van de provinciale ruimte-voor ruimte-regeling. Deze regeling heeft als doel de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied te verbeteren en wordt op verschillende plaatsen in Nederland toegepast. Daarnaast is in de Verordening de locatie van de woning op grond van artikel 8 aangeduid als “Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling” waarbinnen mogelijkheden bestaan om woningen te realiseren. Voorts is in de gemeentelijke beleidsnota de onderhavige locatie aangewezen als “zoekgebied voor nieuwe ontwikkeling naar woningen” en geduid als bebouwingsconcentratie type “kernrandzone”. De bebouwingsconcentraties die gerekend worden tot de “kernrandzone” zijn volgens de beleidsnota voornamelijk uitlopers van het stedelijk gebied, maar tevens (historische) bebouwingsconcentraties, die in de loop der jaren omsloten zijn geraakt door nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Daarmee past de ontwikkeling binnen het gevoerde ruimtelijke beleid. . Reeds daarmee kan de realisatie van de woning als een normale maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd.
Verder heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat de afstand tussen de locatie van de woning en de woning van eisers 35 meter bedraagt en dat het nadeel dat eisers door de woning lijden (3,3% van de waarde van de onroerende zaak) betrekkelijk gering is. De rechtbank verwijst in dat kader naar een uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:201).
3.6
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het nadeel als gevolg van de realisatie van de woning geheel tot het normaal maatschappelijk risico van eisers behoort. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd hoe en waarom hij dit standpunt heeft ingenomen in afwijking van de adviezen van beide adviseurs.
4. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van mr. A.M.M. Belt - Brouns, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2015.
griffier voorzitter
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.