ECLI:NL:RBOBR:2015:5649

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
01/845953-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met voorwaardelijk opzet in Budel

Op 2 oktober 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond in Budel, waar de verdachte op 19 december 2014 het slachtoffer, [slachtoffer], met een mes heeft gestoken. Het slachtoffer overleed op 7 januari 2015 aan de verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het leven van het slachtoffer heeft beroofd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van moord wegens gebrek aan voorbedachten rade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard door met een mes te steken in een vitale lichaamszone. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft een schadevergoeding van € 13.844,60 toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de vader van het slachtoffer niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering voor schade vóór het overlijden. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/845953-14
Datum uitspraak: 02 oktober 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 april 2015, 29 juni 2015 en 18 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 februari 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 september 2015 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 19 december 2014 tot en met 7 januari 2015 te Budel, gemeente Cranendonck, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn borst/lichaam te steken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Partiële vrijspraak.

Ten aanzien van het impliciet primair ten laste gelegde.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “met voorbedachten rade” moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit het slachtoffer van het leven te beroven en dat verdachte gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van deze voorbedachte raad. Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte de confrontatie met het slachtoffer heeft gepland. Verdachte heeft echter verklaard dat hij het slachtoffer bij die confrontatie slechts wilde bedreigen. Hij heeft steeds ontkend dat hij het vooropgezet plan had om het slachtoffer te doden. De rechtbank is er op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet van overtuigd geraakt dat verdachte reeds bij de voorbereiding van de confrontatie het opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte derhalve van de impliciet primair ten laste gelegde moord vrijspreken.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Inleiding.
Op 19 december 2014 komt bij de politie de melding binnen dat op de [adres 3] in Budel een persoon is aangetroffen die levensgevaarlijk gewond was geraakt ten gevolge van een steekincident. Het slachtoffer bleek [slachtoffer] te zijn. In verband met dit incident werd later die dag verdachte aangehouden. Op 7 januari 2015 is het slachtoffer in het ziekenhuis overleden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag niet wettig en overtuigend bewezen, omdat het causale verband ontbreekt tussen het door het slachtoffer bij het steekincident opgelopen letsel en zijn overlijden enkele weken later.
De bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven). [1]

De verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 18 september 2015 afgelegd.
[proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 18 september 2015].
Het klopt dat ik op 19 december 2014 op [adres 1] in Budel, gemeente Cranendonck, [slachtoffer] met een mes heb gestoken. Het mes was lang en had een zwart lemmet. Het gaat om het mes dat in [adres 1] in het zand is gevonden. U toont mij een foto van een mes op pagina 220 van het politiedossier. Dat is het mes waarmee ik [slachtoffer] heb gestoken. Toen ik hoorde dat [slachtoffer] eraan kwam, ben ik op hem afgelopen met mijn mes in de hand. We rolden over de grond. We lagen te vechten. Toen stonden wij op en gaf ik hem met het mes de laatste slag. We stonden schouder aan schouder. Ik heb toen een zijdelingse beweging gemaakt en heb hem gestoken. Daarna holde [slachtoffer] weg. Ik heb hem een stuk achterna gerend.

De verklaring van [getuige 1] .
[pag. 68 en 69 – proces-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt op 19 december 2014].
Ik woon op [adres 2] te Budel. Op vrijdag 19 december 2015 zat ik in de woonkamer. Ik hoorde geschreeuw en keek toen naar buiten. Ik zag twee mannen met elkaar vechten op de straat voor mijn woning. Ik zag beide mannen vervolgens achter elkaar aan wegrennen in de richting van de [adres 3] .

De verklaring van [getuige 2] .
[pag. 268, 342 en 343 – processen-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt op 13 april 2015 en 16 juni 2015].
Ik was op de dag van de steekpartij met [persoon 1] in de woning van mijn vriend [persoon 2] op de [adres 4] te Budel. Ik weet dat [verdachte] bij de steekpartij betrokken is. Ik ken de jongen die is neergestoken. [verdachte] vroeg ons om hem via Whatsapp te berichten wanneer [slachtoffer] in de straat was en welke kant hij op zou gaan. [verdachte] zou [slachtoffer] in [adres 1] opwachten. Ik zag dat [slachtoffer] de [adres 4] inliep en dat hij [adres 1] inliep. Korte tijd daarna zag ik dat [slachtoffer] die straat uit kwam rennen en dat hij toen linksaf sloeg in de richting van de [adres 3] . Ik zag dat [verdachte] er achteraan rende.

Relaas van [verbalisant 1] , p-v whatsappgesprekken uit gsm [verdachte] .
[pag. 202 - Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt 8 januari 2015].
367227ad6529a331f6fe7b3ec2fbe8ed.1.aac 54KB 19-12-2014 14:54 uur.
Ik hoorde een mannenstem die het volgende zei: Ik weet niet waar ik hem gestoken heb maar zijn spullen liggen hier”.

Verklaring van verdachte.
[pag. 195 - Proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt 10 maart 2015].
Het bericht 367227ad6529a331f6fe7b3ec2fbe8ed.1 .aac 54KB 19-12-2014 14:54 uur.
Dat is mijn stem.

Het relaas van [verbalisant 2] .
[pag. 52-55 – proces-verbaal van onderzoek met Speurhond Menselijke Geur Module Plaats Delict (speurtaak) ten behoeve van Forensische Opsporing, opgemaakt op 30 maart 2015].
Op 19 december 2014 stelde ik een onderzoek in ter opsporing van een eventueel door de verdachte van het gepleegde misdrijf achtergelaten, bij het gepleegd misdrijf gebruikt onbekend steekvoorwerp. Ik trof een op het heft van een mes gelijkend voorwerp aan. Voornoemd op een heft van een mes gelijkend voorwerp betrof een soort vleesmes met een lang smal lemmet. Dit mes is veiliggesteld met het Spoor Identificatie Nummer (SIN) AAHV1500NL.

Kennisgeving van inbeslagneming van [rapporteur] .
[registratienummer PL2100-2014194890-41 - opgemaakt op 5 februari 2015].
Plaats: [adres 3] , [postcode] Budel
Datum: 19 december 2014

Volgnummer 4 en goednummer PL2100-2014194890-727000

Object Mes (vleesmes)
SIN AAHV1500NL
Inhoud Vleesmes zwart, lengte ongeveer 27,5 cm

Het relaas van [verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
[pag. 456 – proces-verbaal inbeslagneming en lijkschouw overledene, opgemaakt op 9 januari 2015].
Op 7 januari 2015 om 5.15 uur overleed [slachtoffer] , geboren op [1975] te [geboorteplaats] .

Een rapport van Maastricht UMC
[pag. 516-521 – radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt op 18 maart 2015].
pag. 516: Naam overledene: [slachtoffer] .
pag. 521: De doodsoorzaak is te verklaren door:
Huiddefect (A) met van hieruit een scherp af te grenzen traject te vervolgen door de lever met de beschadiging van een groot vat. Tevens is er waarschijnlijk sprake geweest van beschadiging van de darm gezien aanleggen van stoma. Het primaire lever/darmletsel, veroorzaakt door een scherp voorwerp, met hierbij het ontstaan van (postoperatieve) ontstekingsafwijkingen in de longen en hersenoedeem wordt in combinatie gezien als de doodsoorzaak.

Nadere bewijsoverweging.

De verdediging heeft aangevoerd dat het causale verband tussen het door het slachtoffer bij het steekincident opgelopen letsel en zijn overlijden enkele weken nadien ontbreekt, waardoor verdachte van het impliciet subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank laat de conclusie van de deskundige in het rapport van het Maastricht UMC geen ruimte voor een ander oordeel dan dat het slachtoffer is overleden als gevolg van de door verdachte toegebrachte steekwond. De verdediging heeft geen deskundigenbericht overgelegd dat ruimte laat voor een ander oordeel. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft [slachtoffer] met een mes met een lengte van 27,5 centimeter gestoken vlak onder de borststreek, waar zich enkele centimeters onder de huid vitale lichaamsdelen zoals de lever en (andere) interne organen bevinden. Blijkens de medische informatie van dr. F.C.H. Bakers, forensisch radioloog, verbonden aan het UMC Maastricht, heeft verdachte met zijn mes in ieder geval de lever, en zeer waarschijnlijk ook de darm van het slachtoffer geraakt. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van het steken met een mes vlak onder de borststreek komt te overlijden aanmerkelijk. In dat deel van het lichaam bevinden zich verschillende vitale organen. Indien één van deze organen wordt geraakt is de kans dat men komt te overlijden zeer groot. Het met een mes krachtig steken vlak onder de borststreek is naar de uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zodanig gericht op het beschadigen van deze vitale organen dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood bewust heeft aanvaard.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de ten laste gelegde doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
in de periode van 19 december 2014 tot en met 7 januari 2015 te Budel, gemeente Cranendonck, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] éénmaal met een mes in zijn lichaam te steken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van het voorarrest. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
In het nadeel van verdachte weegt mee
Verdachte heeft op 19 december 2014 [slachtoffer] een messteek toegebracht, ten gevolge waarvan [slachtoffer] uiteindelijk op 7 januari 2015 is overleden. Verdachte had die dag een bewuste confrontatie gepland met [slachtoffer] . [slachtoffer] was de vader van [persoon 3] , de dochter van de ex-vrouw van verdachte, [persoon 4] , met wie hij, nadat de relatie tussen [slachtoffer] en [persoon 4] was verbroken, weer een relatie was aangegaan. Zij vormden met [persoon 3] en hun beider dochter [persoon 5] een gezin. Verdachte beschouwde [persoon 3] als zijn eigen dochter. [slachtoffer] had een gerechtelijke procedure aangespannen bij de rechtbank om te bewerkstelligen dat zijn dochter aan hem zou worden toegewezen. Verdachte wilde hem door middel van bedreigingen van verdere stappen in die richting weerhouden. Hij wilde voorkomen dat beide meisjes uit elkaar werden gehaald. Verdachte is de confrontatie aangegaan terwijl hij een groot mes bij zich had en onder invloed van grote hoeveelheden amfetamine, en een mix van MDMA en alcohol verkeerde.
Verdachte heeft door zijn handelen [slachtoffer] het meest kostbare dat een mens bezit, het leven, ontnomen. Aan de nabestaanden van [slachtoffer] , en dan met name aan zijn weduwe [persoon 4] , zijn dochter [persoon 3] , zijn ouders en zijn broer, is hierdoor onherstelbaar leed aangedaan. Dit wordt ook bevestigd door de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer] . Verdachte heeft steeds verklaard dat hij de confrontatie met [slachtoffer] wilde aangaan omdat hij het beste wilde voor de twee meisjes. Verdachte heeft met zijn handelen echter het tegenovergestelde bereikt. [persoon 5] en [persoon 3] zullen beiden (voor zeer lange tijd) opgroeien zonder vaderfiguur in hun leven.
Tot slot weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat wanneer iemand van het leven wordt beroofd de rechtsorde in hoge mate is geschokt. Ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer brengt dit ernstige strafbare feit gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Verdachte heeft zich daar totaal geen rekenschap van gegeven, getuige het feit dat hij het slachtoffer op klaarlichte dag midden op straat heeft neergestoken. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
In het voordeel van verdachte weegt mee
De rechtbank houdt er rekening mee dat in de omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapporten van psychiater A.H.A.C. van Bakel van 7 september 2015 en psycholoog P.C. Braun van 5 september 2015, wordt geadviseerd om verdachte de gepleegde strafbare feiten in licht verminderde mate toe te rekenen. Beide rapporteurs concluderen dat bij verdachte geen sprake is van een evidente persoonlijkheidsstoornis, daar waar hij wel lijdt aan een amfetamineverslaving (in combinatie met misbruik van alcohol en XTC), ADHD en zwakbegaafdheid. Om zijn maatschappelijke teloorgang te voorkomen wordt ondersteuning in de praktische kanten van zijn leven geadviseerd en ondersteuning bij het reduceren van het risico op terugval in middelengebruik. Beide deskundigen schatten de kans op herhaling van een vergelijkbaar delict in als laag. De rechtbank neemt deze adviezen en conclusies over en verklaart verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar.
Strafmodaliteit
Doodslag behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar. De specifieke ondersteuning die de deskundigen nodig achten bij verdachtes terugkeer in de maatschappij, kunnen te zijner tijd als voorwaarden in de fase van de voorwaardelijke invrijheidstelling worden geformuleerd.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering volledig toewijsbaar voor een bedrag van in totaal € 15.826,55 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging acht de gevorderde schadevergoeding in zijn geheel niet toewijsbaar en voert daartoe het volgende aan:
- de benadeelde partij kan zich niet in het strafproces voegen voor wat betreft de reis- en verblijfkosten, nu deze geen erfgenaam is;
- er kunnen vraagtekens worden geplaatst bij het causale verband tussen het gebeurde en de gestelde schade;
- er bestaan inhoudelijke bedenkingen over de precieze omvang van deze vordering, nu deze niet danwel zeer beperkt onderbouwd is en daarnaast onbegrijpelijk.
De verdediging verzoekt om de vordering met betrekking tot de kosten van ziekenhuisbezoek -en opname niet ontvankelijk te verklaren respectievelijk af te wijzen. De verdediging verzoekt om de vordering ter zake de begrafeniskosten niet ontvankelijk te verklaren, althans deze vordering geheel dan wel gedeeltelijk af te wijzen.
Beoordeling.De vordering is ingediend door [slachtoffer] , de vader van het slachtoffer. De vordering is opgebouwd uit kort gezegd twee schadeposten, te weten:
1) schade vóór overlijden, bestaande uit reiskosten, extra kosten voor ziekenhuisopname op grond van de richtlijnen van de Letselschaderaad, alsmede verblijfkosten, welke kosten allemaal zijn gemaakt ten tijde van het ziekenhuisverblijf van het slachtoffer; deze kosten betreffen volgens de benadeelde partij verplaatste schade op grond van artikel 6:162 BW, welke volgens de wettelijke bepalingen vererft;
2) schade ná het overlijden, bestaande uit de kosten voor de uitvaart als bedoeld in artikel 6:108 BW.
De vordering voor de door de benadeelde partij aangemerkte verplaatste schade (schadepost 1) ziet op kosten, gemaakt door de vader van het slachtoffer. Nu hij die schade in verband met door hem gemaakte reiskosten/verblijfkosten en extra kosten als gevolg van de ziekenhuisopname van het slachtoffer vordert, dient te worden vastgesteld of de vader als benadeelde partij deze schade rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het strafbare feit. Hoewel een beroep is gedaan op een jegens hem gepleegde civielrechtelijke onrechtmatige daad, dient in deze strafzaak, mede in ogenschouw genomen de gemotiveerde betwisting op dit punt, de vader van het slachtoffer ten aanzien van schadepost 1 niet-ontvankelijk te worden verklaard. De vader is immers geen slachtoffer in de zin van artikel 51a e.v. van het Wetboek van Strafvordering, nu door hem geen rechtstreekse schade is geleden als gevolg van het strafbare feit. De rechtbank komt tot die conclusie daar de vader, anders dan het slachtoffer, niet is getroffen in een belang dat door de geschonden strafbepaling (de bewezen verklaarde doodslag) wordt beschermd en zelf geen direct slachtoffer is van dat delict. Dit betekent geenszins dat de verdachte per definitie niet aansprakelijk zou zijn voor de door de vader in zoverre gestelde schade, maar dat het aan de burgerlijke rechter is om die aansprakelijkheid conform het civiele recht vast te stellen.
Artikel 6:108 BW geeft een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is. Degene die de kosten voor lijkbezorging heeft gedragen kan deze kosten van de aansprakelijke vorderen. De schadepost ten aanzien van de kosten voor de uitvaart komt de rechtbank niet onredelijk of ongegrond voor en is voldoende gemotiveerd met bescheiden gestaafd. De rechtbank ziet geen redenen om aan de gevorderde begrafeniskosten (schadepost 2) te twijfelen en acht deze integraal toewijsbaar.
De rechtbank acht de vordering dan ook tot een bedrag van € 13.844,60 toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2015, zijnde de datum waarvan kan worden vastgesteld dat deze kosten in ieder geval zijn gemaakt (volgens de bijlage bij de vordering waarin per die datum wordt medegedeeld dat de betalingen tot het totaalbedrag zijn ontvangen), tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2015 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
24c, 27, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Doodslag. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

Gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht.

Maatregel van schadevergoeding van € 13.844,60 subsidiair 104 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van nabestaande [slachtoffer] van een bedrag van € 13.844,60 (zegge dertienduizendachthonderdvierenveertig euro en zestig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 104 dagen hechtenis, voor materiële schade (schadepost 2). De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van € 13.844,60 (zegge dertienduizendachthonderdvierenveertig euro en zestig cent), voor materiële schade (schadepost 2). Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (schadepost 1) niet ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 2 oktober 2015.
Mr. Verheggen is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie, eenheid Oost-Brabant, District Recherche Helmond, registratienummer PL2100-2014194890, afgesloten op 24 juni 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 567.