ECLI:NL:RBOBR:2015:5646

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
01/865142-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor de invoer van machinepistolen en het voorhanden hebben daarvan

Op 2 oktober 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het invoeren en voorhanden hebben van 35 machinepistolen uit Slowakije. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 10 februari 2015, en de rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging, die vrijspraak bepleitte op basis van bewijsuitsluiting en het ontbreken van wetenschap van de verdachte over de inhoud van het pakket.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 december 2014 een pakket met onderdelen voor machinepistolen in ontvangst nam, maar er was onvoldoende bewijs dat hij op de hoogte was van de inhoud of de herkomst van het pakket. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij samen met anderen de wapens zonder toestemming Nederland heeft binnengebracht. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, en oordeelde dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de illegale invoer van de wapens. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen goederen aan het verkeer onttrokken moesten worden, maar verklaarde zich onbevoegd om te beslissen over de munitie die samenhing met een ander feit. De uitspraak is gedaan door mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter, en de leden mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. W.T.A.M. Verheggen, in aanwezigheid van griffier mr. S. Kriekaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/865142-14
Datum uitspraak: 02 oktober 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1985] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 maart 2015 en 18 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 februari 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1. hij in of omstreeks de periode van 01 december 2014 tot en met 2 december 2014 te Eindhoven, althans te Berghem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zonder consent onderdelen voor 35, in elk geval een aantal, machinepistiolen (merk Cz Skorpion), zijnde wapens van categorie II, heeft doen binnenkomen uit Slowakije, in elk geval uit het buitenland;

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

2. hij op of omstreeks 02 december 2014 te Oss tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II, te weten onderdelen voor 35, in elk geval een aantal, machinepistolen (merk Cz Skorpion ), voorhanden heeft gehad;

De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3. Ten aanzien van feit 3 is ter terechtzitting van 18 september 2015 de splitsing bevolen, daar de rechtbank ter terechtzitting van 18 september 2015 heeft beslist dat zij niet bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde onder feit 3. Deze beslissing is apart geminuteerd bij vonnis van 18 september 2015, gewezen onder hetzelfde parketnummer. De rechtbank beperkt dientengevolge de weergave van de tenlastelegging evenals haar beslissing in dit vonnis tot de feiten 1 en 2.

De formele voorvragen ten aanzien van de feiten 1 en 2.

De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De bevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank is bevoegd van de aan verdachte ten laste gelegde feiten kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde omdat, samengevat, verdachte in een te vroeg stadium van het onderzoek is aangehouden, waardoor zijn belangen zijn geschaad. Immers, door de wijze waarop uitvoering is gegeven aan het doorlaatverbod als bedoeld in artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering (Sv), is thans niet vastgesteld kunnen worden of verdachte een, en zo ja welke, rol zou kunnen worden toegedicht bij het ten laste gelegde. Door deze beperking van verdachtes rechten, heeft het openbaar ministerie in strijd gehandeld met een behoorlijke procesvoering en daarmee haar vervolgingsrecht verspeeld, aldus de raadsman.
Bij de beoordeling van het verweer van de verdediging dient de vraag te worden beantwoord of er sprake is van een dermate ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen is tekort gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak, dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie geboden is. Nog daargelaten dat reeds uit de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 126ff Sv niet blijkt dat die bepaling in het leven is geroepen in het belang van de verdachte (vide Hoge Raad 2 juli 2002 (NJ 2002, 602), zodat de verdachte, van wie dus geen rechtens te beschermen belang in het geding is, zich niet op de niet of niet juiste naleving van het verbod op doorlaten kan beroepen voor zijn betoog dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging, heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd welke rechten van verdachte door het handelen van het openbaar ministerie zouden zijn geschaad.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging ten aanzien van de feiten 1 en 2.
Schorsing van de vervolging.
Er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 1 en feit 2.

Inleiding.
Op 26 november 2014 is de Nederlandse politie op basis van informatie vanuit Europol Slowakije bericht dat een onbekende Poolse persoon een zending met een groot aantal pistoolmitrailleurs merk Skorpion aan het voorbereiden zou zijn ter verzending vanuit Slowakije naar Nederland. Daaropvolgend ontving de politie via Europol het bericht dat op 27 november 2014 in Slowakije een pakket bij het bedrijf DHL was aangeboden met als bestemming een adres in Berghem, Nederland. Op 1 december 2014 kwam dit pakket aan bij DHL in Eindhoven. Op 2 december 2014 nam een medewerker van DHL contact op met een Nederlands sprekende persoon over de tijd waarop het pakket zou worden afgeleverd. Later die dag werd dit pakket door verdachte in ontvangst genomen op het afleveradres in Berghem, waarna dit pakket, met behulp van zijn twee medeverdachten, achterin de auto van verdachte werd geladen. Kort daarna werden zij aangehouden door de politie. In het pakket werden onderdelen voor 35 machinepistolen (merk Cz Skorpion) aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op basis van de in het schriftelijk requisitoir nader omschreven feiten en omstandigheden acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en vereniging met anderen de in de tenlastelegging genoemde wapens zonder consent Nederland heeft doen binnenkomen en voorhanden heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op diverse gronden vrijspraak bepleit voor beide feiten, neerkomende op bewijsuitsluiting vanwege het gestelde vormverzuim dat ook aan het hiervoor weergegeven niet-ontvankelijkheidsverweer ten grondslag is gelegd alsmede de omstandigheid dat bij verdachte geen sprake was van een meer of mindere mate van bewustheid van de aanwezigheid van de wapens in het pakket.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte wetenschap had van de herkomst en/of de inhoud van het door hem opgehaalde pakket in Berghem. Dat DHL met verdachte heeft gebeld over het exacte aflevertijdstip, en dat er in de woning van verdachte een briefje is gevonden met daarop het afleveradres, acht de rechtbank in dat kader onvoldoende, nu op basis daarvan op geen enkele wijze voornoemde wetenschap van verdachte kan worden herleid. Daarnaast heeft alleen (de Poolstalige) [medeverdachte ] redengevende verklaringen afgelegd over het mede door verdachte afgehaalde pakket. Op basis van deze verklaringen kan hoogstens worden geconcludeerd dat [medeverdachte ] aan verdachte heeft gevraagd om te fungeren als (Nederlandstalige) contactpersoon voor DHL en hem te helpen met het ophalen en vervoeren van een (zwaar) pakket, zonder daarbij verdachte te informeren over de herkomst en/of de inhoud daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het procesdossier onvoldoende aanwijzingen voor een grotere rol van verdachte dan hetgeen [medeverdachte ] hierover heeft verklaard. Ook de door de officier van justitie aangehaalde sms-contacten van 1 december 2014 tussen de telefoon van [medeverdachte ] en [alias verdachte] , waarvan de rechtbank aanneemt dat dit verdachte betreft, kunnen niet bijdragen aan het bewijs van het onder feit 1 ten laste gelegde, nu uit deze sms-berichten niet zonder meer kan worden afgeleid dat [medeverdachte ] en verdachte over wapens spreken en, als dit al zou kunnen worden aangenomen, of zij het hadden over de zending die in deze zaak aan de orde is. Weliswaar is de rechtbank van oordeel dat het procesdossier voldoende aanwijzingen bevat die erop duiden dat verdachte zeer wel wist dat hij zich op 1 en 2 december 2014 bezig hield met illegale praktijken, maar acht de rechtbank, gezien het vorenstaande, onvoldoende aanknopingspunten aanwezig die de conclusie rechtvaardigen dat sprake was van een bewust en nauw samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn medeverdachten. Gelet hierop acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen zonder consent een partij onderdelen voor 35 Skorpions vanuit het buitenland Nederland heeft doen binnenkomen. Verdachte zal dan ook voor het onder feit 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken. Gelet op deze beslissing behoeven de verweren die zijdens de verdediging overigens te berde zijn gebracht, geen nadere bespreking.
Ten aanzien van feit 2
In navolging van hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte enige mate van bewustheid had ten aanzien van de inhoud van het pakket wat hij op 2 december 2014 had opgehaald en daarmee voorhanden heeft gehad. Daar komt nog bij dat uit het procesdossier, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het pakket na aflevering door verdachte of door één van zijn medeverdachten is geopend. Evenmin is gebleken dat verdachte van (één van) zijn medeverdachten zou hebben vernomen wat zich in het pakket bevond. Verdachte zal dan ook eveneens voor het onder feit 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken. Ook deze beslissing maakt nadere bespreking van de verweren overbodig.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane misdrijven zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven, en deze voorwerpen toebehoren aan verdachte en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen munitie, op de lijst van inbeslaggenomen goederen van 17 september 2015 weergegeven onder nummer 74, zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren tot het nemen van een beslissing, daar deze voorwerpen samenhangen met feit 3 ten aanzien waarvan de rechtbank zich reeds ter zitting op 18 september 2015 onbevoegd heeft verklaard.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Legt op de maatregel:
T.a.v. feit 1, feit 2: Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten de voorwerpen genoemd onder nummer 36, 39 tot en met 73, 78, 81, 82 en 85, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 17 september 2015.
Verklaart zich onbevoegd te beslissen over de 10 stuks koperen munitie .223 Rem, goednummer 717928 als vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 17 september 2015.
Voornoemde beslaglijst, met doorhaling van de voorwerpen die niet onder verdachte in beslag zijn genomen, is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en dient als hier ingevoegd en herhaald te worden beschouwd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 2 oktober 2015.
Mr. Verheggen is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.