ECLI:NL:RBOBR:2015:5633

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
15_804
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het evenredigheidsbeginsel bij de maximering van kinderopvangtoeslag voor alleenstaande ouders met onregelmatige werktijden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande moeder, eiseres, en de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder, over de hoogte van de kinderopvangtoeslag. Eiseres, die als apothekersassistente werkt en nachtdiensten draait, stelde dat het maximum van 70% van haar gewerkte uren, zoals vastgelegd in artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag, niet voldoende was om in de opvangbehoefte van haar kind te voorzien. Eiseres had haar dienstverband moeten beëindigen omdat de toeslag niet voldeed aan haar situatie, waarin een groot deel van haar werktijden niet overeenkwam met schooltijden.

De rechtbank oordeelde dat de regeling in het Besluit kinderopvangtoeslag, die uitgaat van een maximum van 70% van de gewerkte uren voor buitenschoolse opvang, in dit specifieke geval niet kon worden toegepast. De rechtbank vond dat de bijzondere omstandigheden van eiseres, als alleenstaande moeder met onregelmatige werktijden, niet in aanmerking waren genomen bij de totstandkoming van de regeling. Hierdoor werd eiseres onevenredig zwaar getroffen door de maximering van de toeslag.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de Belastingdienst/Toeslagen en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de werkelijke gewerkte uren van eiseres. Tevens werd bepaald dat het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres moest worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van het evenredigheidsbeginsel in het bestuursrecht, vooral in situaties waarin standaardregels niet passen bij de unieke omstandigheden van een individu.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/804
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

Belastingdienst/ Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Vossen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2014 (het primaire besluit) met beschikkingsnummer [nummer] heeft verweerder de kinderopvangtoeslag voor 2012 vastgesteld op [bedrag] .
Bij besluit van 22 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2015. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in de wet is vastgelegd dat het aantal afgenomen uren buitenschoolse opvang die meegenomen worden in de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag maximaal 70 % van het door de aanvrager gewerkte uren bedraagt.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een uitzondering. Zij is een alleenstaande moeder en werkt als apothekersassistente in een 24 uurs apotheek. De 70 % regel geldt alleen voor ouders met een baan binnen kantooruren.
3. In artikel 1.7, derde lid van de Wet kinderopvang en kwalititeitstoezicht peuterspeelzalen (Wkkp) is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling, of scholing, een opleiding of een cursus volgen, alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd.
4. Ingevolge artikel 8a, eerste lid, onder b van het Besluit kinderopvangtoeslag bedraagt het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, voor ieder kind niet meer dan 70 procent van het aantal gewerkte uren, waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren, voor buitenschoolse opvang en gastouderopvang aan een kind in de leeftijd, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, gezamenlijk.
5. In de nota van toelichting bij het besluit van 16 september 2011 tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang staat:
6. “ “Het recht op het aantal uren kinderopvangtoeslag wordt gelimiteerd tot het aantal gewerkte uren van de minst werkende ouder, vermeerderd met 40% voor de niet schoolgaande kinderen op de dagopvang en verminderd met 30% voor de buitenschoolse opvang voor schoolgaande kinderen. Een ophogingpercentage van 40% om rekening te houden met reistijd, verplichte pauzes en enige flexibiliteit van ouders voor het werk is redelijk als wordt gekeken naar de meeste voorkomende kinderopvangcontracten van 11 uur bij een standaard werkdag van ongeveer 8 uur. De vermindering van de uren voor buitenschoolse opvang met 30% vloeit voort uit het feit dat voor deze groep minder kinderopvanguren nodig zijn omdat deze kinderen op school zitten. Waar bijvoorbeeld op een maandag elf uur opvang nodig is voor dagopvang voor niet schoolgaande kinderen, is voor buitenschoolse opvang voor schoolgaande kinderen slechts vier uur opvang nodig. Het percentage van 30% is berekend op basis van de totaal benodigde uren voor de dagopvang en buitenschoolse opvang. Het gemiddeld gebruik in uren in de dagopvang is twee maal zo hoog als het gebruik in de buitenschoolse opvang. Om die reden is het percentage recht op kinderopvangtoeslag van 140% in de dagopvang voor de buitenschoolse opvang gehalveerd naar 70%.”
7. In kamerstukken II 2010/11, 31989, nr. 33 staat op pagina 3 (vragen PvdA-fractie):
“Het recht op het aantal uren kinderopvangtoeslag wordt gelimiteerd tot het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in dit uitgangspunt, maar willen weten wat het inkomenseffect is voor ouders met wisselende roosters. Vooral in de zorg zijn werknemers hard nodig gezien de vergrijzing. Komt deze groep extra in de knel? Wat is het effect op de arbeidsdeelname?”
8. In kamerstukken II 2010/11, 31989, nr. 33 staat op pagina 11 (reactie):
“Ik verwacht dat de maxima van 140% en 70% van de gewerkte uren in respectievelijk de dagopvang en de BSO, ook voor ouders met wisselende roosters voldoende zal zijn. Wat betreft de BSO: Over het algemeen proberen ouders minimaal 30% van hun werktijd te laten overlappen met schooltijden zodat het kind ook enige tijd met het gezin kan doorbrengen.”
9. De rechtbank stelt voorop dat zij een wet in formele zin niet mag toetsen. Wel kan aan een bepaling in een algemene maatregel van bestuur verbindende kracht worden ontzegd, indien het in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel.
10. De gedachte achter artikel 8a, eerste lid, onder b van het Besluit kinderopvangtoeslag is dat er voor buitenschoolse opvang minder opvanguren nodig zijn omdat deze kinderen op school zitten. Dit is in zijn algemeenheid een redelijk uitgangspunt. De rechtbank is echter ook van oordeel dat het geval van eiseres een bijzonder geval is waar bij de totstandkoming van het Besluit kinderopvangtoeslag geen rekening mee is gehouden. Eiseres is alleenstaand en draait mede nachtdiensten. Een groot deel van haar werktijden overlapt niet de schooltijden, waardoor een maximum van 70% van de gewerkte uren niet voldoende is. Zij heeft zich zelfs genoodzaakt gezien haar dienstverband te beëindigen omdat zij door het gestelde maximum van 70% van de gewerkte uren te weinig toeslag krijgt en geen andere mogelijkheden heeft om haar kind op te vangen.
11. Artikel 8a, eerste lid onder b, van het Besluit kinderopvangtoeslag biedt geen mogelijkheid om rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van eiseres. Het Besluit kinderopvangtoeslag en de Wkkp bieden deze mogelijkheid elders evenmin. Aldus wordt eiseres door het in artikel 8a, eerste lid, onder b van het Besluit kinderopvangtoeslag gestelde maximum onevenredig zwaar getroffen. De rechtbank is van oordeel dat de maximering van 70% van het aantal gewerkte uren in artikel 8a, eerste lid, onder b van het Besluit kinderopvangtoeslag in het onderhavige geval buiten toepassing moet worden gelaten omdat het onverkort tegenwerpen van dit maximum aan eiseres in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Nu het gestelde maximum van 70% van het aantal gewerkte uren eiseres niet kan worden tegengeworpen, is de toeslag over 2012 onjuist vastgesteld.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
13. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hierin zal verweerder de toeslag over 2012 moeten vaststellen op basis van aantal het door eiseres gewerkte uren waarbij reistijd niet wordt aangemerkt als gewerkte uren. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.M. Belt - Brouns, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.