ECLI:NL:RBOBR:2015:562

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
01/845783-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en vernieling in Eindhoven met een mes

Op 4 februari 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 juli 2014 in Eindhoven een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de buik gestoken, wat resulteerde in een ernstige verwonding aan de lever. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood, aangezien de verdachte met een scherp voorwerp in de buikstreek van het slachtoffer heeft gestoken, wat een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was voor de intentie om te doden, maar de rechtbank verwierp dit argument op basis van de medische informatie en de omstandigheden van het incident.

Naast de poging tot doodslag werd de verdachte ook beschuldigd van vernieling van eigendommen van de politie. De rechtbank achtte beide feiten bewezen en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit zowel immateriële als materiële schade. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verslavingsprobleem en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke onrust die dergelijke geweldsdelicten veroorzaken en de noodzaak van een stevige straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845783-14
Datum uitspraak: 04 februari 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1992],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 december 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 17 juli 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die
[slachtoffer] met een mes, althans met een scherp/puntig voorwerp, meermalen,
althans éénmaal, in de buikstreek van diens lichaam, in elk geval op enige
plaats in diens lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op of omstreeks 17 oktober 2014 te Eindhoven opzettelijk en
wederrechtelijk een deurklink en/of deur, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan de politie-eenheid Oost-Brabant, in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1.

Voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.

Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. Hiertoe voert zij aan dat het dossier geen uitgebreide medische verklaring bevat die inzicht geeft in de ernst van het letsel en daarmee de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Voorts wordt in het dossier wisselend gesproken over de diepte van de wond en is niet achterhaald met wat voor mes en met welke kracht verdachte het slachtoffer heeft gestoken. Ook vormt de in het dossier opgenomen foto van het shirt van het slachtoffer een contra-indicatie voor een poging doodslag. Het gat in het shirt dat op die foto is te zien, bevindt zich op een plaats die niet overeenkomt met de locatie van de steekverwonding zoals deze uit de medische informatie blijkt. Daarnaast heeft verdachte bij de politie gezegd dat zijn doel was een litteken te veroorzaken en ontkent hij doodsbedreigingen te hebben geuit. Gelet op vorenstaande verzoekt de verdediging de rechtbank om verdachte vrij te spreken van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft aangever met een mes in de buikstreek gestoken. Nu blijkens de medische informatie van dr. C. van Haren, chirurg, de lever van het slachtoffer was geraakt en er sprake is van een scheur van zes centimeter de lever in, kan het niet anders dan dat verdachte met een zodanige kracht en met een zodanig mes heeft gestoken dat daarmee vitale organen in het bovenlichaam geraakt konden worden. De buikstreek is een plek waar zich enkele centimeters onder de huid vitale lichaamsdelen zoals de lever en (andere) interne organen bevinden. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van het steken met een mes in de buikstreek komt te overlijden aanmerkelijk, indien ten gevolge van het steken orgaanletsel ontstaat. Het letsel is in deze zaak weliswaar beperkt gebleven, maar dat is niet te danken aan het handelen van verdachte. Het met een mes krachtig steken in de buikstreek is naar de uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zodanig gericht op het beschadigen van vitale organen dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood bewust heeft aanvaard.
Op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte

1.

op 17 juli 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de buikstreek van diens lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

op 17 oktober 2014 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een deurklink toebehorende aan de politie-eenheid Oost-Brabant heeft vernield en een deur, toebehorende aan de politie-eenheid Oost-Brabant, heeft beschadigd.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Ten aanzien van feit 1 en 2: gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij: toewijzing van een bedrag van
€ 400,-- ter zake de materiële schade (kostenpost shirt + eigen risico), niet-ontvankelijkverklaring van de reiskosten (onvoldoende onderbouwd) en de studievertraging (onevenredige belasting van het strafgeding), alsmede toewijzing van een bedrag van
€ 1.500,-- ter zake de immateriële schade (smartengeld) en niet-ontvankelijkverklaring ter zake het overige.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 17 juli 2014 heeft verdachte op klaarlichte dag, nabij het stadscentrum van Eindhoven, het slachtoffer met een mes in diens buikstreek gestoken. Daarna is hij vertrokken en heeft hij zich verder niet meer om het slachtoffer bekommerd. Verdachte heeft door zijn gedraging welbewust een levensbedreigend gevaar voor het slachtoffer, dat hevig bloedde, veroorzaakt en heeft zich niets van hem aangetrokken.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer], van 9 januari 2015, blijkt dat het steekincident een grote indruk op hem heeft gemaakt en dat de herinnering aan het voorval hem hindert in zijn dagelijks leven. Voorts betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat een delict als het onderhavige veel maatschappelijke onrust veroorzaakt en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Uit een omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport H.C.L. Morre, psychiater, van 2 januari 2015, blijkt dat de poging doodslag in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend, alsmede dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die het beste kan worden omschreven als een polyvalente verslavingsziekte. Ook bestaat bij verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op uitspraken in vergelijkbare zaken.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de officier van justitie bij de eis met name onvoldoende oog heeft gehad voor de ernst van het onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank acht geen termen aanwezig om een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen nu verdachte onvoldoende gemotiveerd is om voor zijn verslaving of persoonlijkheidsstoornis enige behandeling te ondergaan.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de immateriële schade begroot op € 1.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. De materiële schade is begroot op € 429,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ter zake de post ‘studievertraging’ omdat de vordering op dat onderdeel en voor dat deel onvoldoende is onderbouwd en de rechtbank van oordeel is dat, gelet op de betwisting door de verdediging, de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ter zake het gedeelte van de gevorderde immateriële schade die het bedrag van € 1.000,-- te boven gaat, omdat de rechtbank van oordeel is dat uit de onderbouwing van de vordering de prognose van blijvend letsel bij het slachtoffer onvoldoende is gebleken. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij (kosten rechtsbijstand conform het liquidatietarief in kantonzaken begroot op € 300,--).
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. De maatregel wordt opgelegd ter zake van de immateriële schade begroot op € 1.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening en de materiële schade begroot op € 429,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 45, 57, 287, 350.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van feit 1, feit 2:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van feit 1:
Maatregel van schadevergoedingvan
€ 1.429,00subsidiair 24 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 1.429,-- (zegge: duizend vierhonderd negenentwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding. De toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. De immateriële schade is begroot op € 1.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. De materiële schade is begroot op € 429,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 1.429,-- (zegge: duizend vierhonderd negenentwintig euro). Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding. De immateriële schade is begroot op
€ 1.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2014 tot aan de dag der
algehele voldoening. De materiële schade is begroot op € 429,-- te vermeerderen
met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op
€ 300,-- (liquidatietarief kantonzaken, 2 punten).
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. M.M. Klinkenbijl en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 4 februari 2015.