ECLI:NL:RBOBR:2015:5590

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
01/821112-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en rijden onder invloed van drugs

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 30 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee verkeersongevallen. De verdachte heeft op 19 maart 2013 in Geffen, gemeente Maasdonk, een verkeersongeval veroorzaakt waarbij haar vriend om het leven kwam. Na het ongeval heeft zij de plaats van het ongeval verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte roekeloos heeft gereden, onder invloed van drugs, en met een te hoge snelheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor overtredingen van de Wegenverkeerswet, met een voorwaardelijke geldboete van € 250 voor het verlaten van de plaats van het ongeval en een voorwaardelijke geldboete van € 750 voor het rijden onder invloed, alsook een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een andere beschuldiging, omdat het cannabinoïdegehalte in haar bloed niet voldoende bewijs opleverde dat haar rijvaardigheid nadelig was beïnvloed. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks haar psychische problemen, toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de impact van de gebeurtenissen op de nabestaanden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/821112-13
Datum uitspraak: 30 september 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 november 2014 en 16 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 oktober 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 19 maart 2013 te Geffen, gemeente Maasdonk, als verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Heesterweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
na gebruik van drugs, met het door haar bestuurde motorrijtuig te rijden met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur, in elk geval met een gelet op de situatie en/of omstandigheden ter plaatse te hoge snelheid en/of (vervolgens) met het door haar bestuurde voertuig in een, gezien haar, verdachtes, rijrichting, rechts naast de weg gelegen berm te geraken en/of (vervolgens) de controle over het voertuig te verliezen en/of (vervolgens) tegen een, gezien haar, verdachtes, rijrichting, in de linkerzijde van die weg gelegen berm staande boom te botsen, waardoor een ander, te weten een passagier, (genaamd [slachtoffer 1] ,) werd gedood, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
A.
zij op of omstreeks 19 maart 2013 te Geffen, gemeente Maasdonk, als bestuurder van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op de weg, Heesterweg, heeft gereden met een gelet op de situatie en/of omstandigheden ter plaatse te hoge snelheid, en/of (vervolgens) met het door haar bestuurde voertuig, gezien haar, verdachtes, rijrichting, in de rechts naast de weg gelegen berm is geraakt en/of (vervolgens) de controle over het voertuig heeft verloren en/of (vervolgens) tegen een in de linkerzijde van die weg gelegen berm staande boom is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
en/of
B.
zij op of omstreeks 19 maart 2013, te Geffen, gemeente Maasdonk, als bestuurder van een voertuig, (bestelauto), dit voertuig heeft bestuurd, onder zodanige invloed van een stof (cannabinoiden (bestanddeel van hennep) waarvan zij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat zij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht;
2.
zij op of omstreeks 02 februari 2011 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op Dorpsstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander, te weten [slachtoffer 2] schade was toegebracht;
(200238-13)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadsvrouwe heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat, nu het feit bijna vier jaar geleden heeft plaatsgevonden voordat het voor het eerst op de zitting kwam, er sprake is van een dusdanige undue delay dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer omdat er door een dergelijk tijdsverloop geen sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekort gedaan. De rechtbank zal dit tijdsverloop wel in matigende zin betrekken bij de strafmaat.
De officier van justitie kan derhalve in zijn vervolging worden ontvangen en er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair en onder feit 1 subsidiair onder B is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 primair als volgt.
ten aanzien van de door verdachte gereden snelheid.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij heeft gereden met een snelheid van 80 kilometer per uur. Uit het relaas van de verbalisanten die verdachte kort na het ongeval hebben aangetroffen en uit het relaas van de verbalisanten die verdachte later die dag in het ziekenhuis hebben gesproken leidt de rechtbank af dat verdachte een warrige en gestoorde indruk maakte. Zij vertelde tevens aan de verbalisanten dat zij bij de GGZ in behandeling was vanwege psychoses. Gelet op deze omstandigheden is de betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte – die tijdens haar verhoor ook niet beschikte over rechtsbijstand - over de gereden snelheid niet zonder meer gegeven. Nu het dossier ten aanzien van de gereden snelheid geen nadere (technische) aanknopingspunten bevat, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat verdachte heeft gereden met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur, in elk geval met een gelet op de situatie en/of omstandigheden ter plaatse te hoge snelheid.
ten aanzien van de cannabinoïden in het bloed van verdachte.
Uit het rapport van het NFI blijkt dat in het bloed van verdachte een cannabinoïde-gehalte is gemeten van 0,0038 mg/l, terwijl 0,0035 mg/l vergelijkbaar is met het wettelijk voorgeschreven maximum van 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed. Het NFI concludeert dat op grond van het gemeten cannabinoïde-gehalte de rijvaardigheid waarschijnlijk nadelig was beïnvloed uitgaande van een gemiddeld individu en een niet-gewende gebruiker. Onder een niet-gewende gebruiker wordt verstaan een incidentele gebruiker of een persoon die weliswaar door meermalen gebruik gedurende maanden of jaren vertrouwd is met de werking van de drug, maar niet door regelmatig gebruik (van wekelijks tot dagelijks) gewenning voor het effect heeft ontwikkeld. Van verdachte is bekend dat ze sinds haar zestiende tot aan de dag van opname bij GGZ Helmond in januari 2015 zeer regelmatig cannabis gebruikte, waarmee ze niet voldoet aan de criteria zoals door het NFI omschreven. Gelet hierop en gelet op de zeer geringe overschrijding van 0,0003 mg/l kan de rechtbank niet de conclusie trekken dat de aangetroffen hoeveelheid cannabinoïden van invloed is geweest op haar rijgedrag.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte met haar voertuig in de berm raken, de controle daarover verliezen en daarmee tegen een boom botsen onvoldoende schuld opleveren als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, temeer nog nu de oorzaak van het van de weg raken onduidelijk is gebleven.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 subsidiair onder B daartoe als volgt.
Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de cannabinoïden in het bloed van verdachte is overwogen kan er ook geen bewezenverklaring volgen voor het onder feit 1 subsidiair onder B tenlastegelegde en dient daarvoor eveneens vrijspraak te volgen.

Bewijsoverwegingen.

ten aanzien van feit 1 subsidiair onder A.
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit nu er slechts sprake is van het maken van één verkeersfout.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Voor een bewezenverklaring van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 moet er sprake zijn van een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag. Door met het voertuig in de berm te raken, vervolgens de controle daarover te verliezen en daarop tegen een boom te botsen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank concreet gevaarscheppend gedrag vertoond.
ten aanzien van feit 2.
De raadsvrouwe heeft vrijspraak bepleit nu niet vaststaat dat de verdachte schade heeft veroorzaakt.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart dat haar auto krasschade had aan de linker zijkant van de motorkap, boven het linker voorwiel en dat de linker buitenspiegel krasstrepen aan de zijkant had. De getuige [getuige] verklaart dat de auto van verdachte met de rechter achterzijde tegen de linker voorzijde van de auto van [slachtoffer 2] botste en dat deze laatste auto heen en weer schudde ten gevolge van de botsing. Verdachte verklaart dat zij de botsing heeft veroorzaakt en ook een doffe knal hoorde. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de auto van die ander schade had bekomen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. subsidiair onder A.) op 19 maart 2013 te Geffen, gemeente Maasdonk, als bestuurder van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op de weg, Heesterweg, met het door haar bestuurde voertuig, gezien haar, verdachtes, rijrichting, in de rechts naast de weg gelegen berm is geraakt en vervolgens de controle over het voertuig heeft verloren en vervolgens tegen een in de linkerzijde van die weg gelegen berm staande boom is gebotst, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
2. op 02 februari 2011 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Dorpsstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar zij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander, te weten [slachtoffer 2] schade was toegebracht.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat verdachte ten tijde van feit 1 volledig ontoerekeningsvatbaar was en daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
De psychiater G.H.E. van Hoecke concludeert in een rapport van 24 februari 2015 dat verdachte ten tijde van feit 1 volledig toerekeningsvatbaar was, omdat er niet voldoende aanwijzingen zijn dat de psychiatrische problematiek van verdachte een rol heeft gespeeld bij het veroorzaken van het ongeval.
Er zijn derhalve geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen en bijkomende straf.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie eist ten aanzien van het onder feit 1 primair en het onder feit 2 tenlastegelegde een geldboete van duizend euro, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met als bijzondere voorwaarde toezicht van de reclassering en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 5 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder haar draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij haar 22-jarige vriend [slachtoffer 1] is overleden en al eerder aan het doorrijden na een verkeersongeval. Verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer zeer ernstig en onherstelbaar leed berokkend, hetgeen onder meer blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de vader en de zus van het slachtoffer.
Ten voordele van verdachte zal de rechtbank meewegen dat zij niet eerder tot een straf is veroordeeld en dat zij ter terechtzitting blijk heeft gegeven van spijt, medeleven en oprecht verdriet. Verdachte lijdt zelf ook onder de gevolgen van het gebeurde. Zij heeft bij het ongeval haar vriend verloren en de wetenschap dat haar handelen dit heeft veroorzaakt is een last die verdachte gedurende de rest van haar leven zal moeten dragen. Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte momenteel, mede door de gevolgen van het verkeersongeval op 19 maart 2013, in een zeer slechte psychische toestand verkeert, waarbij er thans (nog) geen uitzicht is op verbetering. Sinds het tijdstip waarop de door haar gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad, is geruime tijd verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank laat ook dat in matigende zin meewegen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straffen en de bijkomende straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straffen en de bijkomende straf.
De rechtbank zal een lagere ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid, nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, verdachte zal vrijspreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde en voorts van oordeel is dat de op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Met betrekking tot de op te leggen geldboetes zal de rechtbank bepalen dat die straffen niet zullen worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat zij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. De rechtbank zal, bij gebreke van een indicatie daarvoor, niet overgaan tot het opleggen van het gevorderde reclasseringscontact.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 62
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 7, 176, 177, 179.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair en onder feit 1 subsidiair onder B is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. feit 1 subsidiair onder A: de overtreding: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. t.a.v. feit 2: het misdrijf:
Overtreding van artikel 7, eerste lid aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en bijkomende straf.

t.a.v. feit 1 subsidiair:een geldboete van EUR 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met eenproeftijd van 2 jaren.

Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

t.a.v. feit 1 subsidiair:een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronderbegrepen) voor de duur van 2 jaar.

t.a.v. feit 2:een geldboete van EUR 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk met eenproeftijd van 2 jaren.

Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M. Klinkenbijl, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 30 september 2015.
Mr. Klinkenbijl is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.