Overwegingen
1. De rechtbank overweegt allereerst dat het beroep van eiser, zo heeft eisers gemachtigde ter zitting bevestigd, enkel gericht is tegen de weigering van verweerder om de proceskosten in bezwaar te vergoeden. De beoordeling van de rechtbank zal zich dan ook tot dit geschilpunt beperken.
2. Alvorens de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het hiervoor vermelde geschil, zal zij zich eerst uitlaten over de vraag of de uitspraak op het bezwaar bevoegdelijk is genomen. Eiser heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch uitspraak heeft gedaan op het bezwaar, terwijl het de heffingsambtenaar van die gemeente is die daartoe bevoegd is, zodat sprake is van een onbevoegdelijk gedane uitspraak op het bezwaar.
3. De rechtbank is, anders dan eiser, van oordeel dat de uitspraak op bezwaar bevoegdelijk is gedaan. Immers, blijkens de ondertekening van de uitspraak op bezwaar is deze gedaan door het hoofd van de afdeling Stadstoezicht, E.H.A. Kok. Het hoofd van de afdeling Stadstoezicht is in het Aanwijzingsbesluit heffing en invordering parkeerbelastingen 2005 (het Aanwijzingsbesluit), dat zich in het dossier bevindt, aangewezen als gemeenteambtenaar belast met de heffing van parkeerbelasting. Hij is in deze functie ook (krachtens mandaat) bevoegd tot het doen van uitspraken op bezwaarschriften tegen aanslagen van de parkeerbelasting.
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog betoogd dat het verweerschrift door een daartoe onbevoegd ambtenaar is opgesteld.
5. De rechtbank merkt allereerst op dat deze grief op een zeer laat moment kenbaar is gemaakt, zodat het in de rede zou liggen om deze buiten beschouwing te laten vanwege strijd met de goede procesorde. Het standpunt van de gemachtigde van eiser dat zijn grief niet als tardief kan worden beschouwd, omdat de rechtbank ambtshalve dient te toetsen of de opsteller van een verweerschrift daartoe bevoegd is, vindt geen steun in het recht. De rechtbank toetst uiteraard wel ambtshalve of de uitspraak op het bezwaar bevoegdelijk is genomen. Dit is naar het oordeel, zoals hiervoor reeds is overwogen, het geval.
6. De rechtbank zal zich, ondanks het late moment waarop dit door de gemachtigde van eiser is betwist, toch uitlaten over de vraag of het verweerschrift is opgesteld door de daartoe bevoegde persoon. Blijkens het door verweerder overgelegde Mandaatbesluit 2012 is het hoofd van de afdeling Belastingen bevoegd tot het indienen van een verweerschrift naar aanleiding van een ingediend (hoger) beroepschrift. De rechtbank wijst de gemachtigde van eiser op pagina 2, onder punt 12, van dit besluit. Het verweerschrift is opgesteld en ondertekend door mr. drs. Th.A.M. Meijer, het hoofd van de afdeling Belastingen. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerders gemachtigden, waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd waren om verweerder ter zitting te vertegenwoordigen, de inhoud van het verweerschrift kenbaar voor hun rekening hebben genomen. Een eventuele onbevoegdheid tot het opstellen van verweerschriften zou daarmee dus bovendien gedekt zijn.
7. Voor zover de gemachtigde van eiser in het algemeen heeft willen betogen dat de mandatering onjuist is, omdat sprake zou zijn van submandatering en de submandaten ontbreken, overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van eiser dan uitgaat van een onjuiste veronderstelling. Het door verweerder overgelegde Mandaatbesluit 2012 en het Aanwijzingsbesluit bevatten een rechtstreekse mandatering aan het hoofd van de Afdeling Stadstoezicht (voor het doen van een uitspraak op bezwaarschriften tegen aanslagen van de parkeerbelasting) en het hoofd van de afdeling Belastingen (voor het schrijven van verweerschriften in (hoger) beroepsprocedures). Ook dit betoog kan derhalve niet slagen.
8. De rechtbank komt vervolgens toe aan beantwoording van de vraag of ten onrechte geen proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend door verweerder. In dat kader is van belang dat kosten die een belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar, gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, enkel voor vergoeding in aanmerking komen voor zover het bestreden besluit herroepen wordt wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Tussen partijen is in geschil of in dit geval sprake is van het herroepen van een besluit vanwege een ‘aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid’.
9. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de auto van eiser met kenteken
[kenteken] op 26 september 2014 om 10.47 uur geparkeerd stond op een parkeerplaats aan de Bordeslaan te ’s-Hertogenbosch. Evenmin is in geschil dat op genoemde datum en genoemd tijdstip deze parkeerplaats op grond van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelasting 2014 en het Aanwijzingsbesluit, beiden van de gemeente 's-Hertogenbosch, is aangewezen als plaats waar parkeerbelasting wordt geheven. Een parkeercontroleur van verweerders gemeente heeft op de hiervoor vermelde datum en tijdstip geconstateerd dat achter de voorruit geen parkeerkaartje zichtbaar was. Hij heeft daarop de naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
10. In het onderhavige geval heeft verweerder de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag ingetrokken op grond van het feit dat eiser tijdens de bezwaarprocedure alsnog een parkeerkaartje heeft overgelegd. Het enkele feit dat een bestuursorgaan na een bezwaarschrift terugkomt op een eerder genomen besluit brengt echter nog niet met zich dat het primaire besluit reeds daarom wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Omdat de waarneming van de parkeercontroleur, die heeft vastgesteld dat een geldig parkeerkaartje op het moment van het opleggen van de aanslag niet zichtbaar in de auto van eiser aanwezig was, door eiser ook niet wordt bestreden, gaat de rechtbank uit van de juistheid van die waarneming. Nu in het ‘Besluit tot aanwijzing plaatsen betaald parkeren en toepassing wielklem en het stellen van voorschriften voor het in werking stellen van parkeerapparatuur’ in bijlage 1 is vermeld dat het parkeerkaartje tijdens het parkeren met de tijdsaanduiding aan de bovenzijde op een van buitenaf duidelijk leesbare plaats achter de voorruit van het motorvoertuig dient te worden geplaatst, en deze voorwaarde door publicatie van dit aanwijzingsbesluit ook kenbaar was voor eiser, was het opleggen van de naheffingsaanslag niet onrechtmatig. Nu het opleggen van de naheffingsaanslag gelegen is in het parkeren van eiser zonder dat werd voldaan aan de verplichting het vereiste parkeerkaartje duidelijk zichtbaar achter de voorruit te plaatsen, is van het herroepen van het primaire besluit wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
11. Voor zover eiser heeft willen betogen dat wel degelijk sprake is van het onrechtmatig opleggen van de naheffingsaanslag, omdat hij onvoldoende gelegenheid (tijd) heeft gekregen om een parkeerkaartje te kopen, volgt de rechtbank eiser daarin niet. Eisers stelling dat hij om 10.45 uur bij de parkeerautomaat een kaartje heeft gekocht, vervolgens een oudere dame na hem geholpen heeft om een kaartje aan te schaffen en bij terugkeer bij zijn auto de naheffingsaanslag van 10.47 uur al aantrof, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank ziet namelijk geen aanleiding om aan te nemen dat de parkeercontroleur zich niet conform de ‘Richtlijn parkeren’ gedurende 10 minuten in de omgeving van eisers voertuig heeft opgehouden alvorens de naheffingsaanslag op te leggen. Blijkens een andere, door verweerder overgelegde naheffingsaanslag in dezelfde straat, was de parkeercontroleur reeds om 10.31 uur aanwezig in de Bordeslaan. Bovendien bevindt de parkeerautomaat zich in het volle zicht vanaf eisers voertuig, zodat het onmogelijk is dat de parkeercontroleur, als eisers weergave van de feiten juist zou zijn geweest, niet heeft waargenomen dat eiser zijn auto parkeerde en naar de parkeerautomaat is gelopen om een kaartje te kopen. Evenmin is aannemelijk dat de parkeercontroleur in de tijd dat eiser een kaartje aan het kopen was, de naheffingsaanslag heeft opgelegd en ook nog tijd heeft gehad foto’s van eisers auto te maken, zonder dat eiser de parkeercontroleur heeft gezien.
12. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder terecht geen proceskostenvergoeding voor de in bezwaar door eiser gemaakte kosten heeft toegekend.
13. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan het door verweerder subsidiair in zijn verweerschrift ingenomen standpunt dat geen vergoeding van de proceskosten in bezwaar wordt toegekend, omdat geen sprake is van kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken.
14. Het beroep is ongegrond.
15. In het verweerschrift (en ter zitting) heeft verweerder betoogd dat eiser kennelijk onredelijk gebruik heeft gemaakt van het procesrecht en dat eiser derhalve dient te worden veroordeeld in de door verweerder gemaakte proceskosten. Dit betoog kan niet slagen. De rechtbank ziet in dit geval onvoldoende grond om te concluderen dat sprake is van misbruik van procesrecht. De rechtbank acht het onvoldoende evident dat rechten of bevoegdheden zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn. Dat eiser zelf werkzaam is als juridisch adviseur en daarbij ook (parkeer)belastingzaken doet, is daartoe in ieder geval onvoldoende.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.