ECLI:NL:RBOBR:2015:558

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
3 februari 2015
Zaaknummer
01/845562-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot moord en zware mishandeling, bewezenverklaring van mishandeling in de huiselijke sfeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord dan wel doodslag op zijn echtgenoot, alsook van poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot moord en doodslag, omdat de patholoog geen uitsluitsel kon geven over de doodsoorzaak van het slachtoffer. Er was onvoldoende bewijs dat de verdachte opzettelijk de dood van zijn echtgenoot had veroorzaakt, en het was niet uitgesloten dat het slachtoffer was overleden door een overdosis GHB die hij zelf had ingenomen.

Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de hals van het slachtoffer had dichtgedrukt, en dat de letsels die het slachtoffer had opgelopen ook door een val konden zijn veroorzaakt. Wel werd bewezen dat de verdachte zijn echtgenoot had mishandeld door hem meermalen tegen zijn hoofd en lichaam te slaan en te schoppen. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

De rechtbank overwoog dat de mishandeling plaatsvond in de huiselijke sfeer, waar het slachtoffer zich veilig zou moeten voelen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit bij het bepalen van de straf. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel werd meegewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845562-13
Datum uitspraak: 04 februari 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1961],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 oktober 2013, 17 januari 2014 en 21 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 oktober 2013. Nadat de tenlastelegging ter terechtzitting van 17 januari 2014 op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 juli 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval opzettelijk,
(samen)drukkend geweld op de hals en/of botsend geweld op de hals uitgeoefend en/of een hoeveelheid GHB en/of ethanol en/of clonazepam toegediend op/in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2013 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, (met kracht) de hals van die [slachtoffer] heeft dicht gedrukt (ten gevolge waarvan beide hoorntjes van het strottenhoofd van die [slachtoffer] zijn gebroken), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 juli 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk mishandelend een persoon (te weten zijn levensgezel [slachtoffer]), (met kracht) de hals heeft dichtgedrukt en/of (meermalen) tegen zijn hoofd en/of tegen zijn gezicht heeft geslagen en/of (meermalen) tegen zijn lichaam heeft geschopt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak

Ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde gerequireerd wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft zich bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt:
Verdachte heeft verklaard dat hij op 12 juli 2013 omstreeks 23.30 uur thuis kwam. De rest van de avond en een deel van de nacht bracht hij samen met zijn echtgenoot [slachtoffer] door in de woonkamer, waarbij door hen beiden in ieder geval alcohol werd genuttigd.
Op een gegeven moment ontstond er ‘s nachts ruzie tussen beiden, waarbij fysiek geweld is gebruikt. Verdachte heeft op enig moment tijdens deze ruzie [slachtoffer] buiten gezet, waarbij [slachtoffer] op de grond is beland. Na enige tijd heeft verdachte [slachtoffer] weer naar binnen gehaald.
Tussen omstreeks 02.30 uur en 03.00 uur is verdachte naar boven gegaan om te gaan slapen.
Toen verdachte de volgende ochtend rond 10.00/10.15 uur wakker werd en naar beneden ging, zag hij na enkele minuten [slachtoffer] op zijn rug op de grond liggen, deels in de gang en deels in het toilet. Verdachte zag meteen aan de huidskleur van [slachtoffer] dat het niet goed was en heeft 112 gebeld en medegedeeld dat hij dacht dat [slachtoffer] was overleden.
De politie, die kort na de 112-melding ter plaatse kwam, trof het levenloze lichaam van [slachtoffer] naakt aan, half liggend in het toilet en half liggend in de hal. Rondom de hals, mond en kin werden sporen van braaksel gezien. Er werden onder andere bloedsporen in het toilet en op het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen. Voorts lag er ontlasting op de grond van het toilet. Op de bank in de woonkamer en op de vloer ervoor werden sporen van braaksel aangetroffen.
Op 13 juli 2013 is door de schouwarts vastgesteld dat [slachtoffer] is overleden.
Uit het definitieve sectierapport d.d. 18 oktober 2013 van arts en patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe van het NFI blijkt onder meer het navolgende:
“(…) Er waren uitwendig aan de hals geen letsels.
(…) Bij sectie werden inwendig in de hals letsels vastgesteld. Er waren bloeduitstortingen beiderzijds in de halsspieren (op meerdere niveau’s, oppervlakkig en diep gelegen) en er was een overdwarse breuk van beide hoorntjes van het strottenhoofd met begeleidende bloeduitstorting in de weke delen. Voorts was er een bloeduitstorting in de spieren aan de voorzijde van de halswervelkolom. Deze letsels waren bij leven ontstaan ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld op de hals, zoals in het kader van manuele strangulatie (verwurging) kan ontstaan, botsend geweld (zoals door slaan/schoppen) of een combinatie van deze. (…)
Bij toxicologisch onderzoek zijn in het lichaamsmateriaal meerdere stoffen aangetoond, namelijk GHB, ethanol (alcohol), clonazepam en 7-aminoclonazepam. Blijkens het rapport van apotheker dr. M.J. Vincenten-van Maanen van 27 september 2013 was het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] ten tijde van het overlijden beïnvloed door de aanwezige GHB en ethanol, al dan niet in combinatie met clonazepam. De aangetoonde GHB in de gemeten concentratie kan, al dan niet in combinatie met de aangetoonde ethanol (alcohol) en clonazepam, het overlijden van [slachtoffer] verklaren volgens de apotheker. (…)”
Op grond van het bovenstaande wordt door de deskundige het volgende geconcludeerd ten aanzien van de doodsoorzaak:
“het intreden van de dood kan goed worden verklaard op grond van hersenfunctiestoornissen door herseninklemming, ontstaan op grond van de volgende twee oorzaken namelijk:
  • verstikking als gevolg van bovengenoemd ingewerkt uitwendig geweld op de hals;
  • de aangetoonde GHB in de gemeten concentratie, al dan niet in combinatie met de aangetoonde ethanol (alcohol) en clonazepam.
Uiteraard kunnen deze oorzaken elk op zich dan wel in combinatie het overlijden van [slachtoffer] verklaren.
Het is op grond van voorgaande onderzoeken niet mogelijk om een uitspraak te doen welke van de bovengenoemde oorzaken waarschijnlijker is, of dat de combinatie daarvan waarschijnlijker is. (…)”
Afsluitende conclusie van de deskundige.
“Bij sectie op het lichaam van de 48 jaar oud geworden [slachtoffer], zijn er twee mogelijke doodsoorzaken, die elk op zich dan wel in combinatie het overlijden kunnen verklaren namelijk: verstikking door doorgemaakt geweld op de hals en toxicologisch (de aangetoonde GHB in de gemeten concentratie, al dan niet in combinatie met de aangetoonde ethanol (alcohol) en clonazepam). (…)”
Apotheker M.J. Vincenten-van Maanen heeft bij rapport van 12 maart 2014 aanvullende vragen beantwoord. Zij heeft hierin aangegeven dat op grond van de gemeten concentratie GHB in de urine een eenmalige intraveneuze dosis GHB met acuut overlijden tot gevolg niet waarschijnlijk is.
De rechtbank acht, mede gelet op de bevindingen van voornoemde apotheker, met de officier van justitie en de raadsman geen enkel bewijs in het dossier aanwezig voor het scenario dat verdachte [slachtoffer] een hoeveelheid GHB heeft toegediend.
Ook voor de ten laste gelegde voorbedachte raad biedt het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen enkel aanknopingspunt.
Nu de patholoog geen uitsluitsel heeft kunnen geven over de doodsoorzaak van [slachtoffer] en zij evenmin heeft kunnen aangeven welke mogelijke doodsoorzaak als meest waarschijnlijk dient te worden aangemerkt, valt niet uit te sluiten dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van een overdosis GHB die hij zelf heeft ingenomen.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte van het subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken. Zij is van mening dat wel kan worden bewezen dat verdachte met kracht de hals van [slachtoffer] heeft dichtgedrukt, maar nu onduidelijkheid bestaat over het tijdsbestek waarbinnen dit is gebeurd en daarmee onduidelijk is welk zwaar lichamelijk letsel hierdoor veroorzaakt zou kunnen worden, de poging zware mishandeling niet kan worden bewezen.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het subsidiaire ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdacht de hals van [slachtoffer] heeft dichtgedrukt.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit voornoemd rapport van patholoog V. Soerdjbalie-Maikoe is gebleken dat er bij [slachtoffer] sprake was van een overdwarse breuk van beide hoorntjes van het strottenhoofd met begeleidende bloeduitstorting in de weke delen. Voorts was er een bloeduitstorting in de spieren aan de voorzijde van de halswervelkolom. Deze letsels waren bij leven ontstaan ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld op de hals, zoals in het kader van verwurging kan ontstaan, of bij botsend geweld of een combinatie van deze twee.
De patholoog heeft bij rapport van 14 april 2014 aanvullende vragen beantwoord.
Zij heeft hierin onder meer aangegeven dat gebroken hoorntjes op zich verenigbaar zijn met het leven en dat dit zelfs operatief ingrijpen niet noodzakelijk hoeft te maken. Daarnaast heeft de patholoog aangegeven dat een breuk van de hoorntjes van het strottenhoofd beiderzijds niet verklaard kan worden door een “simpele val”. Bijvoorbeeld een val van hoogte met terechtkomen op een ondergrond zou beiderzijds in het strottenhoofd wel breuken kunnen veroorzaken.
De rechtbank acht onvoldoende aanknopingspunten in het dossier aanwezig dat verdachte de letsels in de hals bij [slachtoffer] heeft toegebracht. Verdachte heeft bij de politie geen enkele keer verklaard dat hij de hals van [slachtoffer] zou hebben dichtgedrukt.
Ook uit de telefoongesprekken vanuit de PI Grave blijkt dat verdachte weliswaar tegen een kennis heeft gezegd dat hij [slachtoffer] klappen heeft gegeven, maar in deze heimelijk opgenomen gesprekken werd door verdachte met geen woord gerept over het dichtdrukken van de hals.
Daarnaast heeft de buurman enkel gezien dat verdachte [slachtoffer] heeft geduwd en geschopt. Hij heeft niets verklaard over het dichtdrukken van de hals door verdachte.
Voorts is gebleken dat het sporenbeeld op de plaats waar het stoffelijk overschot van [slachtoffer] werd aangetroffen ogenschijnlijk onverstoord was, hetgeen er naar het oordeel van de rechtbank op wijst dat het zeer onwaarschijnlijk is dat aldaar verwurgingshandelingen zouden hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht het door de raadsman geschetste scenario, dat de breuk in de hoorntjes van het strottenhoofd van [slachtoffer] kan zijn veroorzaakt door een stevige val op een hard voorwerp - bijvoorbeeld de toiletpot -, niet onaannemelijk. Temeer nu ook de patholoog niet uitsluit dat dit letsel door een val kan zijn veroorzaakt en uit toxicologisch onderzoek is gebleken dat het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] ten tijde van het overlijden beïnvloed was door de aanwezige GHB en ethanol, al dan niet in combinatie met clonazepam.
De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van het subsidiair ten laste gelegde.
Bewijs [1]
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde:
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een integrale bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De raadsman meent dat niet kan worden bewezen dat door verdachte geweld op de hals van [slachtoffer] is uitgeoefend. Voorts staat volgens hem onvoldoende vast dat het slaan met de vlakke hand tegen het gezicht en het schoppen met de blote voet tegen de kont letsel dan wel pijn bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
Het oordeel van de rechtbank.
Zoals hiervoor reeds overwogen acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte (met kracht) de hals van [slachtoffer] heeft dichtgedrukt.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zijn echtgenoot [slachtoffer] meermalen tegen zijn hoofd/gezicht heeft geslagen en meermalen tegen zijn lichaam heeft geschopt.
De rechtbank gaat hierbij uit van het navolgende.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat hij [slachtoffer], met wie hij getrouwd was [2] , in de nacht van 12 op 13 juli 2013 in/bij hun woning in Den Bosch één of misschien twee keer een schop had gegeven waarbij hij hem op zijn kont zou hebben geraakt. [3] Verdachte heeft ook verklaard dat hij [slachtoffer] vijf of zes klappen tegen zijn hoofd en/of gezicht heeft gegeven. [4]
Uit een opgenomen telefoongesprek dat verdachte op 2 september 2013 vanuit de PI Grave met een kennis genaamd [naam] heeft gevoerd, blijkt ook dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij [slachtoffer] behoorlijke klappen had gegeven. [5]
De buurman van verdachte heeft, toen hij op 13 juli 2013 rond 02.30 uur door het raam naar buiten keek, gezien dat verdachte en [slachtoffer] beiden buiten stonden en dat verdachte [slachtoffer] duwde waardoor hij viel en dat verdachte hem twee of drie keer tegen zijn kont heeft geschopt. [6]
Aan de hand van algemene ervaringsregels kan worden gesteld dat het schoppen tegen het lichaam, ook al gebeurt dit met de blote voet, en het geven van “behoorlijke” klappen tegen het hoofd/gezicht pijn veroorzaakt, zodat dit feit een mishandeling oplevert in de zin van artikel 300 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft hierbij nog in aanmerking genomen dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat [slachtoffer] tegen hem had gezegd dat het schoppen en slaan hem pijn deed.
De rechtbank acht niet bewezen dat [slachtoffer] als gevolg van voormelde geweldshandelingen letsel heeft opgelopen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 13 juli 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk mishandelend een persoon (te weten zijn echtgenoot [slachtoffer]), (met kracht) meermalen tegen zijn hoofd en/of tegen zijn gezicht heeft geslagen en meermalen tegen zijn lichaam heeft geschopt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit een behandeling voor zijn agressie- en alcoholprobleem inhoudt.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die korter is dan de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis. De raadsman denkt hierbij aan hooguit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken voor het meer subsidiair ten laste gelegde. Voorts ziet de raadsman geen aanleiding voor een reclasseringstoezicht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenoot.
Verdachte heeft door zijn handelwijze zijn echtgenoot in de huiselijke omgeving, waar hij zich juist veilig zou moeten kunnen voelen, pijn bezorgd. Verdachte heeft op die manier inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn toenmalige echtgenoot.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat uit een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake soortgelijke strafbare feiten.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om aan verdachte een reclasseringstoezicht op te leggen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte
primair en subsidiairten laste is gelegde en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het
meer subsidiairten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor meer subsidiair bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.A. Buijs, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 4 februari 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid,(Onderzoek Krems) kenmerk 21XO13039.
2.Verklaring van verdachte afgelegd bij de politie d.d. 17 juli 2013, proces-verbaal pag. 88.
3.Verklaring van verdachte afgelegd bij de politie d.d. 23 juli 2013, proces-verbaal pag. 199.
4.Verklaring van verdachte afgelegd bij de politie d.d. 23 juli 2013, proces-verbaal pag. 246.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 oktober 2013 betreffende een weergave van de beluisterde telefoongesprekken die verdachte vanuit de PI Grave heeft gevoerd, proces-verbaal pag. 532.
6.Verklaring van [persoon] d.d.16 juli 2013, proces-verbaal pag. 562 en 565.